Home

2007/162/EG,Euratom: Beschikking van de Raad van 5 maart 2007 tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming (Voor de EER relevante tekst )

2007/162/EG,Euratom: Beschikking van de Raad van 5 maart 2007 tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming (Voor de EER relevante tekst )

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 203,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Volgens artikel 3, lid 1, onder u), van het EG-Verdrag omvat het optreden van de Gemeenschap maatregelen op het gebied van civiele bescherming.

  2. Daartoe is bij Beschikking 2001/792/EG, Euratom(2) een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming (hierna „het mechanisme” genoemd) vastgesteld.

  3. Beschikking 1999/847/EG van de Raad van 9 december 1999 betreffende een communautair actieprogramma voor civiele bescherming(3) verstrijkt op 31 december 2006.

  4. Er moet een financieringsinstrument voor civiele bescherming (hierna „het instrument” genoemd) worden ingesteld op grond waarvan financiële steun kan worden verleend om de doeltreffendheid van de reactie op ernstige noodsituaties te helpen verbeteren, met name binnen de context van Beschikking 2001/792/EG, Euratom, om preventie- en paraatheidsmaatregelen te versterken voor alle soorten noodsituaties, zoals natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen, daden van terrorisme (met inbegrip van chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair (CBRN) terrorisme) en technologische, radiologische of milieuongevallen, en om de uit hoofde van Beschikking 1999/847/EG genomen maatregelen voort te zetten.

  5. Om te zorgen voor continuïteit met Beschikking 1999/847/EG dient deze beschikking van toepassing te zijn met ingang van 1 januari 2007.

  6. Dit instrument zal de concrete invulling van de Europese solidariteit ten aanzien van door ernstige noodsituaties getroffen landen mogelijk maken door verstrekking van assistentie in de vorm van de inzet van interventiemiddelen van de lidstaten te vergemakkelijken.

  7. De geïsoleerde en ultraperifere regio's en sommige andere regio's of eilanden van de Gemeenschap hebben vaak, gezien hun geografische, orografische, sociale en economische situatie, bijzondere kenmerken en behoeften. Deze hebben een nadelig effect, vormen een belemmering voor de inzet van bijstands- en interventiemiddelen, waardoor het moeilijk is daadwerkelijk bijstand en hulp te verlenen, en doen specifieke behoeften aan bijstand ontstaan, wanneer er een groot gevaar bestaat dat zich een ernstige noodsituatie zal voordoen.

  8. Deze beschikking mag niet van invloed zijn op de acties in het kader van Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot instelling van een stabiliteitsinstrument(4), de maatregelen inzake volksgezondheid die zijn aangenomen in het kader van de Gemeenschapswetgeving betreffende communautaire actieprogramma's op het gebied van gezondheid (2007-2013), noch de maatregelen inzake consumentenveiligheid van Besluit nr. 1926/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013)(5).

  9. Ter wille van de samenhang mogen acties die vallen onder Besluit 2007/124/EG, Euratom van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma „Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico's: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen voor de periode 2007-2013”, als onderdeel van het Algemeen Programma „Veiligheid en bescherming van de vrijheden”(6) of betrekking hebben op ordehandhaving en bescherming van de interne veiligheid, niet onder deze beschikking vallen.

  10. Deze beschikking mag niet van toepassing zijn op activiteiten die vallen onder Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp(7).

  11. Na het verstrijken, op 31 december 2006, van Beschikking nr. 2850/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2000 houdende instelling van een communautair kader voor samenwerking op het gebied van door ongevallen veroorzaakte of opzettelijke verontreiniging van de zee(8), moet deze beschikking gelden voor de via het mechanisme tot stand gebrachte reactie op noodsituaties in verband met door ongevallen veroorzaakte verontreiniging van de zee. De aspecten paraatheid en preventie vallen onder andere instrumenten, zoals Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid(9).

  12. Om een doeltreffende toepassing van het instrument te waarborgen is het dienstig dat acties waarvoor financiële steun wordt verleend, tijdig een praktische bijdrage kunnen leveren aan de preventie van de paraatheid voor en de snelle reactie op ernstige noodsituaties.

  13. Het mechanisme moet worden ondersteund door een doeltreffend en geïntegreerd systeem voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing, dat de lidstaten en de Gemeenschap kan waarschuwen wanneer een ramp heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden die een weerslag kan hebben op het grondgebied van de lidstaten. Hoewel de besluiten over het instellen van een dergelijk systeem krachtens andere specifieke instrumenten moeten worden genomen, dient het instrument (aangezien het mechanisme een gebruiker is) bij te dragen tot de instelling van deze systemen door aanwijzingen omtrent de behoeften te geven en door voornoemde systemen onderling te koppelen en te verbinden aan het mechanisme. Zodra deze systemen zijn ingesteld, dient het mechanisme er ten volle gebruik van te maken en met alle anderszins krachtens deze beschikking beschikbare middelen bij te dragen tot de ontwikkeling ervan.

  14. De Commissie moet voorzien in passende logistieke steun voor de door haar ingezette evaluatie- en/of coördinatiedeskundigen.

  15. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van uitrusting en vervoer ten behoeve van de civielebeschermingsbijstand die zij in het kader van het mechanisme aanbieden. De lidstaten moeten tevens voorzien in passende logistieke ondersteuning voor de interventieteams of -modules die zij inzetten.

  16. De Commissie speelt echter een rol bij de ondersteuning van de lidstaten door het samenvoegen van de vervoermiddelen en de uitrusting van lidstaten te faciliteren. De Commissie kan de lidstaten ook bijstaan om te bepalen welke vervoermiddelen uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, beschikbaar kunnen worden gesteld. De Commissie kan de lidstaten bijstaan om te bepalen welke uitrusting uit andere bronnen beschikbaar kan worden gesteld.

  17. De Commissie moet tevens in staat worden gesteld om de door de lidstaten ter beschikking gestelde vervoermiddelen, waar nodig, aan te vullen door, afhankelijk van bepaalde criteria en van de terugbetaling van een deel van de ontvangen financiële middelen, aanvullende vervoermiddelen te financieren die nodig zijn voor het tijdig verlenen van de beschikbare bijstand en voor de doeltreffendheid van de reactie in het kader van het mechanisme.

  18. De toekenning van contracten voor overheidsopdrachten en van subsidies uit hoofde van het instrument moet verlopen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen („het Financieel Reglement”)(10). Gezien de specifieke aard van de acties op het gebied van civiele bescherming moet worden bepaald dat financiële bijstand ook aan natuurlijke personen kan worden verleend. Het is tevens van belang dat de voorschriften van het Financieel Reglement worden nageleefd, met name de daarin neergelegde beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid.

  19. Derde landen moeten aan het instrument kunnen deelnemen.

  20. Indien het mechanisme gevolg geeft aan een verzoek om bijstand buiten de Gemeenschap, als onderdeel van de algemene humanitaire reactie van de Gemeenschap, is het van bijzonder belang dat er gezorgd wordt voor complementariteit en samenhang van de acties uit hoofde van deze beschikking en de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1257/96 gefinancierde acties, en dat voor de acties uit hoofde van deze beschikking de humanitaire beginselen gelden die zijn vastgelegd in die verordening, dat wil zeggen dat deze acties, zoals op het gebied van civiele bescherming de algemene regel is, niet-discriminerend, onafhankelijk, onpartijdig en in overeenstemming met de behoeften en belangen van de slachtoffers moeten zijn.

  21. Wat betreft interventies in derde landen moet worden gezorgd voor coördinatie en samenhang met de acties van internationale organisaties en instellingen.

  22. Om de Commissie beter in staat te stellen de uitvoering van deze beschikking te volgen, moeten op initiatief van de Commissie uitgaven voor toezicht, controle, audit en evaluatie in dat verband kunnen worden gefinancierd.

  23. Er moeten passende regelingen worden vastgesteld om te zorgen voor een adequaat toezicht op de uitvoering van de acties waarvoor uit hoofde van het instrument financiële steun wordt ontvangen.

  24. Tevens moeten passende maatregelen worden getroffen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en moeten de nodige stappen worden ondernomen om verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen terug te vorderen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(11), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties die ter plaatse door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden(12), en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(13).

  25. De voor de uitvoering van deze beschikking noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(14), waarbij moet worden aangegeven voor welke maatregelen de procedure van het comité van beheer en voor welke de procedure van het regelgevend comité geldt; de procedure van het regelgevend comité is in bepaalde gevallen, gelet op het belang van de te nemen maatregelen, het meest aangewezen.

  26. In deze beschikking wordt, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de begrotingsautoriteit als omschreven in het EG-Verdrag, voor de volledige looptijd van het instrument een referentiebedrag vastgesteld in de zin van punt 38 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(15) met dien verstande dat deze bedragen deels gefinancierd moeten worden uit subrubriek 3b „Burgerschap” en deels uit rubriek 4 „De EU als mondiale partner” van het financieel kader 2007-2013.

  27. De uitvoering van deze beschikking moet regelmatig worden geëvalueerd.

  28. Gezien de omvang en de effecten van de uit hoofde van het instrument te financieren acties kunnen de doelstellingen van de voorgestelde maatregel, rekening houdend met de uit de toepassing van deze beschikking voortvloeiende voordelen qua beperking van het aantal doden en gewonden en van de economische, materiële en milieuschade, niet in voldoende mate door de lidstaten alleen worden gehaald en kunnen zij bijgevolg beter op communautair niveau worden verwezenlijkt. De Gemeenschap kan derhalve maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het EG-Verdrag opgenomen subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze beschikking niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  29. Het EG-Verdrag en het EGA-Verdrag voorzien voor de aanneming van onderhavige beschikking in geen andere dan de in artikel 308, respectievelijk artikel 203 bedoelde bevoegdheden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp

1.

Bij deze beschikking wordt een financieringsinstrument voor civiele bescherming ingesteld, hierna „het instrument” genoemd, ter ondersteuning en aanvulling van de door de lidstaten gedane inspanningen voor de bescherming van, in eerste instantie de bevolking, maar ook van het milieu en eigendommen, met inbegrip van het cultureel erfgoed, in geval van natuur- of door de mens veroorzaakte rampen, daden van terrorisme of technologische, radiologische of milieuongevallen, alsook ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van civiele bescherming.

Het instrument bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.

2.

Deze beschikking bevat regels voor de toekenning van financiële steun voor:

  1. acties op het gebied van het communautaire mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming (hierna „het mechanisme” genoemd);

  2. maatregelen ter voorkoming, c.q. beperking van de gevolgen van een noodsituatie; en

  3. acties ter verhoging van de paraatheid van de Gemeenschap om te reageren op noodsituaties, met inbegrip van acties om het bewustzijn van de EU-burgers te vergroten.

3.

Deze beschikking behelst ook speciale bepalingen voor de financiering van bepaalde vervoermiddelen bij ernstige noodsituaties, om een snelle en effectieve reactie daarop te vergemakkelijken.

4.

In deze beschikking wordt rekening gehouden met de bijzondere behoeften van geïsoleerde, ultraperifere en andere regio's of eilanden van de Gemeenschap in het geval van een noodsituatie.

Artikel 2 Werkingssfeer

1.

Deze beschikking is van toepassing op preventie en paraatheidsmaatregelen voor elke soort noodsituatie binnen de Gemeenschap en in op basis van artikel 7 deelnemende landen.

2.

Deze beschikking is ook van toepassing op acties ter ondersteuning van de reactie op de directe gevolgen van een ernstige noodsituatie, ongeacht de aard ervan, met inbegrip van de via het mechanisme tot stand gebrachte reactie op noodsituaties in verband met door ongevallen veroorzaakte verontreiniging van de zee, binnen of buiten de Gemeenschap, indien op grond van het mechanisme om steun wordt verzocht.

3.

Deze beschikking is niet van toepassing op:

  1. acties in het kader van Verordening (EG) nr. 1717/2006;

  2. acties en maatregelen in het kader van de Gemeenschapswetgeving betreffende communautaire actieprogramma's op het gebied van gezondheid;

  3. acties en maatregelen in het kader van Besluit nr. 1926/2006/EG;

  4. acties in het kader van Besluit 2007/124/EG, Euratom;

  5. acties in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/96, onverminderd artikel 4, lid 2, onder c), van deze beschikking;

  6. acties in het kader van Verordening (EG) nr. 1406/2002.

Artikel 3 Definities

In deze beschikking wordt verstaan onder:

  1. „noodsituatie”: elke situatie die nadelige gevolgen voor de bevolking, het milieu of eigendommen heeft of kan hebben;

  2. „ernstige noodsituatie”: elke situatie die nadelige gevolgen voor de bevolking, het milieu of eigendommen heeft of kan hebben en aanleiding kan zijn tot een verzoek om bijstand uit hoofde van het mechanisme;

  3. „reactie”: elke maatregel die tijdens of na een ernstige noodsituatie uit hoofde van het mechanisme wordt genomen om de onmiddellijke gevolgen daarvan te bestrijden;

  4. „paraatheid”: een door middel van tevoren ondernomen actie bereikte staat van gereedheid en vermogen van menselijke en materiële middelen waardoor kan worden gezorgd voor een effectieve snelle reactie op een noodsituatie;

  5. „preventie”: elke maatregel ter ondersteuning van lidstaten bij het voorkomen van risico's en/of het verminderen van schadelijke effecten voor aan de bevolking, het milieu of eigendommen als gevolg van noodsituaties;

  6. „vroegtijdige waarschuwing”: de tijdige en doeltreffende verstrekking van informatie waardoor maatregelen kunnen worden genomen om risico's te voorkomen of te verminderen en om de paraatheid voor een doeltreffende reactie te waarborgen.

Artikel 4 In aanmerking komende acties en criteria

1.

De volgende acties komen in aanmerking voor financiële steun uit hoofde van het instrument op het gebied van preventie en paraatheid:

  1. studies, onderzoeken, modellering en het uitwerken van scenario's met het oog op:

    1. het bevorderen van de uitwisseling van kennis, beste praktijken en informatie en

    2. de verbetering van preventie, paraatheid en doeltreffende reactie;

  2. opleiding, oefeningen, workshops, uitwisseling van personeel en deskundigen, oprichting van netwerken, demonstratieprojecten en overdracht van technologie, ter verbetering van preventie, paraatheid en doeltreffende reactie;

  3. voorlichting van het publiek, opleiding en bewustmakings- en daarmee samenhangende voorlichtingsacties teneinde de gevolgen van noodsituaties op EU-burgers zo beperkt mogelijk te houden en deze burgers te helpen om zichzelf doeltreffender te beschermen;

  4. instaan voor de taken van het waarnemings- en informatiecentrum (MIC) van het mechanisme teneinde een snelle reactie in geval van een ernstige noodsituatie mogelijk te maken;

  5. communicatieacties en maatregelen om de reactie van de Gemeenschap een sterker profiel te geven;

  6. bijdragen tot het ontwikkelen van systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing voor rampen, die het grondgebied van de lidstaten kunnen treffen, teneinde een snelle reactie van de lidstaten en de Europese Gemeenschap mogelijk te maken, alsmede tot het instellen van die systemen door het verrichten van onderzoeken en evaluaties naar de behoeften en de haalbaarheid van bedoelde systemen en door acties ter bevordering van de onderlinge koppeling van de systemen en de verbinding ervan met het MIC en het CECIS, bedoeld onder g). Deze systemen houden rekening met bestaande bronnen van informatie, monitoring of opsporing en bouwen hierop voort;

  7. totstandbrenging en onderhoud van een veilig gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (CECIS) en instrumenten voor communicatie en informatiedeling tussen het MIC en de contactpunten van de lidstaten en andere deelnemers in het kader van het mechanisme mogelijk te maken;

  8. toezicht en evaluatie;

  9. vaststelling van een programma van ervaringen uit interventies en oefeningen in de context van het mechanisme.

2.

De volgende acties komen in aanmerking voor financiële steun uit hoofde van het instrument op het gebied van reactie in het kader van het mechanisme:

  1. het inschakelen van evaluatie- en coördinatiedeskundigen met hun ondersteunende uitrusting, in het bijzonder communicatiemiddelen, teneinde het verlenen van bijstand en de samenwerking met andere aanwezige actoren te faciliteren;

  2. het ondersteunen van de lidstaten bij het verkrijgen van toegang tot uitrusting en vervoermiddelen door:

    1. het verstrekken en het delen van informatie over uitrusting en vervoermiddelen die door de lidstaten ter beschikking kunnen worden gesteld, teneinde het gemeenschappelijk gebruik van dergelijke uitrusting en vervoermiddelen te faciliteren,

    2. het bijstaan van lidstaten bij het bepalen en faciliteren van hun toegang tot vervoermiddelen die uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, beschikbaar kunnen worden gesteld,

    3. het bijstaan van lidstaten bij het bepalen van de uitrusting die uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, beschikbaar kan worden gesteld;

  3. het aanvullen van het door de lidstaten verstrekte vervoer door het financieren van aanvullende vervoermiddelen die nodig zijn voor een snelle reactie op ernstige noodsituaties, als bedoeld in artikel 1. Dergelijke acties komen alleen voor financiële steun uit hoofde van dit instrument in aanmerking als aan de volgende criteria wordt voldaan:

    1. de aanvullende vervoermiddelen zijn noodzakelijk om een doeltreffende reactie op het gebied van civiele bescherming in het kader van het mechanisme te waarborgen;

    2. alle andere mogelijkheden voor het vinden van vervoer in het kader van het mechanisme, inclusief onder b), zijn uitgeput;

    3. de te vervoeren bijstand:

      • is in het kader van het mechanisme aan een verzoekend land aangeboden en door dit land aanvaard;

      • is noodzakelijk om te voldoen aan vitale behoeften ingevolge de noodsituatie;

      • vult de door de lidstaten verleende bijstand aan;

      • vormt, in het geval van noodsituaties in derde landen, een aanvulling op de algemene humanitaire reactie van de Gemeenschap, indien aanwezig.

3.

  1. De lidstaten die om financiële steun voor hun hulptransporten hebben verzocht, betalen uiterlijk 180 dagen na de interventie ten minste 50 % van de ontvangen communautaire middelen terug.

  2. De krachtens dit instrument ontvangen financiering doet niet af aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om op hun grondgebied mensen, eigendommen en het milieu tegen rampen te beschermen, en ontlasten de lidstaten niet van hun taak om hun systemen voor civiele bescherming toe te rusten met voldoende capaciteit om adequaat te kunnen reageren op rampen die naar omvang en aard redelijkerwijs te verwachten zijn en waarop men zich redelijkerwijs kan voorbereiden.

4.

De voorschriften voor de uitvoering van lid 2, onder b) en c), en lid 3, worden aangenomen overeenkomstig de procedure, bedoeld in artikel 13, lid 3.

De Commissie brengt op gezette tijden verslag uit over de toepassing van lid 2, onder b) en c), en lid 3, aan het in artikel 13 bedoelde comité.

Deze voorschriften zullen indien nodig worden herzien overeenkomstig de procedure van artikel 13, lid 3.

Artikel 5 Begunstigden

Artikel 6 Financieringsvormen en uitvoeringsprocedures

Artikel 7 Deelname van derde landen

Artikel 8 Complementariteit en samenhang van het optreden van de Gemeenschap

Artikel 9 Samenhang met acties van internationale organisaties en instellingen

Artikel 10 Technische en administratieve bijstand

Artikel 11 Toezicht

Artikel 12 Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

Artikel 13 Comitéprocedure

Artikel 14 Begrotingsmiddelen

Artikel 15 Evaluatie

Artikel 16 Toepassing

Artikel 17 Adressaten