Gelet op Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s)(1), en met name op artikel 53 bis, onder a),
Richtlijn 85/611/EEG bevat verscheidene, soms met elkaar samenhangende definities van de activa die in aanmerking komen voor belegging door instellingen voor collectieve belegging in effecten, hierna „icbe’s” genoemd. Zo bevat de genoemde richtlijn onder meer een definitie van effecten en een definitie van geldmarktinstrumenten.
Sinds de vaststelling van Richtlijn 85/611/EEG is het scala aan financiële instrumenten dat op de financiële markten wordt verhandeld, aanzienlijk groter geworden, hetgeen tot onzekerheid heeft geleid over de vraag of bepaalde categorieën financiële instrumenten door de bedoelde definities worden bestreken. De onzekerheid bij de toepassing van de definities geeft aanleiding tot uiteenlopende interpretaties van de richtlijn.
Teneinde een eenvormige toepassing van Richtlijn 85/611/EEG te verzekeren, de lidstaten te helpen tot een consensus te komen over de vraag of een bepaalde activacategorie voor een icbe in aanmerking komt, en voorts te waarborgen dat de definities worden opgevat op een wijze die strookt met de aan Richtlijn 85/611/EEG ten grondslag liggende beginselen, zoals die welke betrekking hebben op risicospreiding en risicobeperking, alsmede met de mogelijkheid dat icbe’s op verzoek van de houders hun deelnemingsrechten terugbetalen en hun intrinsieke waarde berekenen telkens als deelnemingsrechten worden uitgegeven of terugbetaald, is het noodzakelijk om de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers in dit opzicht meer zekerheid te bieden. Dit zal tevens een betere werking van de kennisgevingsprocedure voor de grensoverschrijdende aanbieding van icbe’s vergemakkelijken.
De in deze richtlijn neergelegde verduidelijkingen scheppen op zichzelf geen nieuwe operationele of gedragsverplichtingen voor de bevoegde autoriteiten of de marktdeelnemers. In plaats van dat er limitatieve lijsten van financiële instrumenten en transacties worden opgesteld, worden de basiscriteria verduidelijkt die moeten dienen als hulpmiddel bij de beoordeling of een categorie financiële instrumenten al dan niet onder de verschillende definities valt.
Of een bepaald activum voor icbe’s in aanmerking komt, dient niet alleen te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of het onder de door deze richtlijn verduidelijkte definities valt, maar ook aan de hand van de andere vereisten van Richtlijn 85/611/EEG. De nationale bevoegde autoriteiten zouden door middel van het Comité van Europese effectenregelgevers kunnen samenwerken om in het kader van hun toezicht houdende taken tot gemeenschappelijke benaderingen te komen van de dagelijkse toepassing in de praktijk van deze verduidelijkingen, met name in samenhang met de andere vereisten van Richtlijn 85/611/EEG, zoals die betreffende de controle- en risicobeheersprocedures, en om de goede werking van het productpaspoort te garanderen.
In Richtlijn 85/611/EEG worden effecten uitsluitend uit formeel juridisch oogpunt gedefinieerd. De definitie van effecten is derhalve van toepassing op een breed scala aan financiële producten met uiteenlopende kenmerken en een uiteenlopende mate van liquiditeit. Voor elk van deze financiële producten moet de consistentie tussen de definitie van effecten en de andere bepalingen van de richtlijn worden gewaarborgd.
De fondsen van het „closed-end”-type vormen een activacategorie waarvan in Richtlijn 85/611/EEG niet uitdrukkelijk wordt aangegeven dat deze voor onder Richtlijn 85/611/EEG vallende icbe’s in aanmerking komt. De rechten van deelneming in fondsen van het „closed-end”-type worden evenwel vaak behandeld als effecten en veelal blijkt uit de toelating ervan tot de handel op een gereglementeerde markt, dat een dergelijke behandeling gerechtvaardigd is. Het is bijgevolg noodzakelijk, de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten zekerheid te verschaffen over de vraag of rechten van deelneming in fondsen van het „closed-end”-type door de definitie van effecten worden bestreken. De nationale bevoegde autoriteiten zouden door middel van het Comité van Europese effectenregelgevers kunnen samenwerken om tot een gemeenschappelijke benadering te komen van de dagelijkse toepassing in de praktijk van de op de fondsen van het „closed-end”-type toepasselijke criteria, en met name die met betrekking tot minimale basisnormen voor corporate-governancemechanismen.
Aanvullende rechtszekerheid is tevens nodig met betrekking tot de indeling als effecten van financiële instrumenten die gekoppeld zijn aan de ontwikkeling van andere activa, met inbegrip van activa waarnaar in Richtlijn 85/611/EEG zelf niet wordt verwezen, of die door dergelijke activa worden gedekt. Er dient te worden verduidelijkt, dat, indien de koppeling aan de onderliggende waarde of aan een andere component van het instrument een element is dat als een in een contract besloten derivaat moet worden beschouwd, het financiële instrument tot de subcategorie effecten behoort waarin een element is besloten dat de vorm heeft van een derivaat. Dit heeft tot gevolg, dat met betrekking tot dat element de in Richtlijn 85/611/EEG vervatte criteria voor derivaten moeten worden toegepast.
Om onder de in Richtlijn 85/611/EEG vervatte definitie van geldmarktinstrumenten te vallen, dient een financieel instrument aan bepaalde criteria te voldoen. Het moet met name gewoonlijk op de geldmarkt worden verhandeld, liquide zijn en een waarde hebben die te allen tijde nauwkeurig kan worden vastgesteld. Er dient voor te worden gezorgd, dat deze criteria op eenvormige wijze worden toegepast en dat daarbij met bepaalde marktpraktijken rekening wordt gehouden. Tevens moet worden verduidelijkt, dat de criteria dienen te worden begrepen in samenhang met andere beginselen van Richtlijn 85/611/EEG. De definitie van geldmarktinstrumenten dient ook betrekking te hebben op financiële instrumenten die niet tot een gereglementeerde markt zijn toegelaten of daarop worden verhandeld en waarvoor Richtlijn 85/611/EEG aanvullende criteria vaststelt naast de algemene criteria die voor geldmarktinstrumenten gelden. Het is bijgevolg eveneens noodzakelijk, deze criteria te verduidelijken in het licht van de vereisten inzake de beleggersbescherming en met inachtneming van de in Richtlijn 85/611/EEG neergelegde beginselen, zoals de uit artikel 37 van die richtlijn voortvloeiende portefeuilleliquiditeit.
Op grond van Richtlijn 85/611/EEG moeten financiële derivaten als liquide financiële activa worden aangemerkt, indien zij aan de in genoemde richtlijn vastgelegde criteria voldoen. Het is noodzakelijk, een eenvormige toepassing van deze criteria te verzekeren. Tevens dient te worden verduidelijkt, dat deze criteria moeten worden opgevat op een wijze die strookt met de andere bepalingen van de richtlijn. Voorts dient te worden gepreciseerd, dat, indien kredietderivaten aan deze criteria voldoen, zij financiële derivaten in de zin van Richtlijn 85/611/EEG zijn en derhalve voor behandeling als liquide financiële activa in aanmerking komen.
De behoefte aan duidelijkheid is bijzonder dringend voor derivaten die op financiële indexen zijn gebaseerd. Thans bestaat er een breed scala aan financiële indexen die als onderliggende waarde voor een derivaat fungeren. Deze indexen variëren wat betreft de samenstelling en de weging van de componenten ervan. In al deze gevallen moet worden gewaarborgd, dat de icbe’s hun verplichtingen inzake de uit artikel 37 van Richtlijn 85/611/EEG voortvloeiende portefeuilleliquiditeit en de berekening van de intrinsieke waarde kunnen nakomen en dat deze verplichtingen niet in negatieve zin worden beïnvloed door de kenmerken van de onderliggende waarde van een derivaat. Verduidelijkt dient te worden, dat derivaten die gebaseerd zijn op financiële indexen waarvan de samenstelling voldoende gediversifieerd is, die voldoende representatief zijn voor de markt waarop zij betrekking hebben, en waarover passende gegevens betreffende de indexsamenstelling en indexberekening worden bekendgemaakt, onder de categorie derivaten vallen als liquide financiële activa. De nationale bevoegde autoriteiten zouden door middel van het Comité van Europese effectenregelgevers kunnen samenwerken, om tot gemeenschappelijke benaderingen te komen van de dagelijkse toepassing in de praktijk van deze criteria met betrekking tot indexen die gebaseerd zijn op activa die in de richtlijn niet specifiek als in aanmerking komende activa worden genoemd.
Richtlijn 85/611/EEG merkt effecten en geldmarktinstrumenten die een element met de vorm van een derivaat bevatten, als een subcategorie effecten en geldmarktinstrumenten aan. Het feit dat een effect of een geldmarktinstrument een element met de vorm van een derivaat bevat, betekent immers niet dat het gehele financiële instrument wordt omgevormd tot een financieel derivaat dat niet onder de definitie van effect of geldmarktinstrument valt. Bijgevolg dient te worden verduidelijkt, of een financieel derivaat als een in een ander instrument besloten element kan worden beschouwd. Voorts houdt het feit dat een derivaat in een effect of geldmarktinstrument is besloten, het risico in, dat de bij Richtlijn 85/611/EEG voor derivaten vastgestelde voorschriften worden omzeild. Om die reden eist de richtlijn, dat het in het effect of het geldmarktinstrument besloten element met de vorm van een derivaat moet worden geïdentificeerd en dat de vastgestelde voorschriften moeten worden nageleefd. Gezien het niveau van financiële innovatie ligt de identificatie van een dergelijk element echter niet altijd voor de hand. Teneinde in dit opzicht meer zekerheid te bieden, dienen criteria voor de identificatie van dergelijke elementen te worden vastgesteld.
Op grond van Richtlijn 85/611/EEG vallen de technieken en instrumenten met betrekking tot effecten of geldmarktinstrumenten welke worden gebezigd voor een goed portefeuillebeheer, niet onder de definitie van effecten en geldmarktinstrumenten. Om deze definities duidelijker af te bakenen, dienen criteria te worden vastgesteld ter bepaling van de transacties die onder deze technieken en instrumenten vallen. Ook moet eraan worden herinnerd, dat deze technieken en instrumenten moeten worden begrepen in samenhang met de andere op icbe’s rustende verplichtingen, met name wat het risicoprofiel betreft. Dat wil zeggen, dat zij moeten samenhangen met de bij Richtlijn 85/611/EEG vastgestelde risicobeheersregels en risicospreidingsregels, alsook met de in die richtlijn neergelegde beperkingen op verkopen vanuit een ongedekte positie en het opnemen van leningen.
Richtlijn 85/611/EEG stelt criteria vast voor het definiëren van icbe’s die obligatie- of aandelenindexen volgen. Icbe’s die aan deze criteria voldoen, genieten een soepeler behandeling wat de begrenzing van de concentratie van beleggingen in één en dezelfde uitgevende instelling betreft. Het is bijgevolg noodzakelijk, tot een duidelijk begrip van deze criteria te komen en de eenvormige toepassing ervan in alle lidstaten te waarborgen. Dit houdt in, dat meer duidelijkheid moet worden geschapen omtrent de vraag wanneer een icbe kan worden aangemerkt als een icbe die een index volgt, waardoor meer zekerheid wordt verschaft aangaande de voorwaarden die een dergelijke voorkeursbehandeling rechtvaardigen van icbe’s die indexen volgen.
Het Comité van Europese effectenregelgevers is geraadpleegd ter verkrijging van technisch advies.
De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Europees Comité voor het effectenbedrijf,