In deel B van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt punt 4.4 vervangen door:
„4.4. Tot en met 31 december 2008 mag gemiddeld maximaal 50 % van het voederrantsoen uit omschakelingsdiervoeders bestaan. Dit aandeel mag tot 80 % worden verhoogd indien de omschakelingsdiervoeders afkomstig zijn van een eenheid van het eigen bedrijf.
Met ingang van 1 januari 2009 mag gemiddeld maximaal 30 % van het voederrantsoen uit omschakelingsdiervoeders bestaan. Dit aandeel mag tot 60 % worden verhoogd indien de omschakelingsdiervoeders afkomstig zijn van een eenheid van het eigen bedrijf.
Het begrazen of de oogst van percelen blijvende voedergewassen of blijvend grasland die zich in het eerste omschakelingsjaar bevinden, mag maximaal 20 % van de totale gemiddelde hoeveelheid van de aan het vee vervoederde diervoeders vormen, op voorwaarde dat deze percelen van het eigen bedrijf zijn en tijdens de laatste vijf jaar geen deel hebben uitgemaakt van een biologische eenheid van dat bedrijf. Wanneer gebruik wordt gemaakt van zowel omschakelingsdiervoeders als diervoeders afkomstig van percelen die zich in het eerste omschakelingsjaar bevinden, mag het totale percentage van die diervoeders samen niet hoger zijn dan de in de eerste en de tweede alinea vastgestelde maximumpercentages.
Deze percentages worden jaarlijks berekend als procent droge stof van diervoeders van agrarische oorsprong.”.