In Verordening (EG) nr. 1973/2004 wordt hoofdstuk 17 bis vervangen door:
De lidstaten stellen de objectieve criteria vast op basis waarvan voor grond een vergunning wordt verleend ten behoeve van de toekenning van de gewasspecifieke betaling voor katoen zoals bedoeld in artikel 110 bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003.
Deze criteria zijn gebaseerd op een of meer van de volgende elementen:
de landbouweconomie van de regio’s waarvoor de productie van katoen belangrijk is;
de bodem- en klimaatgesteldheid op de betrokken oppervlakten;
het beheer van het irrigatiewater;
milieuvriendelijke vruchtwisselingen en teelttechnieken.
De lidstaten laten de in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen opgenomen rassen toe die zijn aangepast aan de marktbehoeften.
De in artikel 110 ter, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde inzaai van oppervlakten wordt gerealiseerd door te zorgen voor een minimale gewasdichtheid die door de lidstaat wordt vastgesteld met inachtneming van de bodem- en klimaatgesteldheid en eventueel van de specifieke regionale kenmerken.
De lidstaten mogen specifieke voorschriften vaststellen met betrekking tot de landbouwwerkzaamheden die nodig zijn om het gewas in normale groeiomstandigheden in stand te houden en te oogsten.
1.Elk jaar erkennen de lidstaten vóór 31 december met het oog op de inzaai in het volgende jaar elke brancheorganisatie voor de productie van katoen die daarom verzoekt en die:
een door de lidstaat vastgesteld totaal areaal van ten minste 4 000 ha bestrijkt dat voldoet aan de in artikel 171 bis bedoelde criteria voor de verlening van een vergunning en ten minste één egreneringsbedrijf omvat;
overeenkomstig de nationale en de communautaire regelgeving voorschriften voor de interne werking heeft vastgesteld, met name inzake lidmaatschapsvoorwaarden en ledenbijdragen.
Wat 2009 betreft erkennen de lidstaten de brancheorganisaties voor de productie van katoen evenwel uiterlijk op 28 februari 2009.
2.Wanneer wordt geconstateerd dat een erkende brancheorganisatie de in lid 1 bepaalde erkenningscriteria niet in acht neemt, trekt de lidstaat de erkenning in tenzij de niet-inachtneming van de betrokken criteria binnen een redelijke termijn wordt verholpen. Lidstaten die voornemens zijn de erkenning in te trekken, delen dat aan de brancheorganisatie mee onder vermelding van de redenen voor de intrekking. De lidstaat stelt de brancheorganisatie in de gelegenheid om binnen een bepaalde termijn haar opmerkingen in te dienen. De lidstaten voorzien in de toepassing van passende sancties in het geval dat de erkenning wordt ingetrokken.
Landbouwers die zijn aangesloten bij een erkende brancheorganisatie waarvan de erkenning overeenkomstig de eerste alinea van dit lid wordt ingetrokken, verliezen hun recht op de in artikel 110 sexies, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepaalde verhoging van de steun.
1.Een producent mag slechts bij één brancheorganisatie zijn aangesloten.
2.Een producent die bij een brancheorganisatie is aangesloten, moet zijn katoenproductie leveren aan een egreneringsbedrijf dat tot diezelfde organisatie behoort.
3.De aansluiting van producenten bij een erkende brancheorganisatie moet voortvloeien uit een vrijwillige toetreding.
1.De lidstaten delen de katoenproducerende landbouwers en de Commissie vóór 31 januari van het betrokken jaar het volgende mee:
de toegelaten rassen; de rassen die na die datum overeenkomstig artikel 171 bis bis worden goedgekeurd, moeten evenwel vóór 15 maart van hetzelfde jaar aan de landbouwers worden meegedeeld;
de criteria om voor grond een vergunning te verlenen;
de in artikel 171 bis ter bedoelde minimale gewasdichtheid;
de vereiste landbouwwerkzaamheden.
2.Indien de toelating van een ras wordt ingetrokken, stellen de lidstaten de landbouwers daar uiterlijk op 31 januari van in kennis met het oog op de inzaai in het volgende jaar.”.