Home

2009/940/EG: Besluit van de Raad van 30 november 2009 inzake de ondertekening door de Europese Gemeenschap van het Protocol bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor rijdend spoorwegmaterieel specifieke aangelegenheden, aangenomen te Luxemburg op 23 februari 2007

2009/940/EG: Besluit van de Raad van 30 november 2009 inzake de ondertekening door de Europese Gemeenschap van het Protocol bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor rijdend spoorwegmaterieel specifieke aangelegenheden, aangenomen te Luxemburg op 23 februari 2007

16.12.2009

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 331/1


BESLUIT VAN DE RAAD

van 30 november 2009

inzake de ondertekening door de Europese Gemeenschap van het Protocol bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor rijdend spoorwegmaterieel specifieke aangelegenheden, aangenomen te Luxemburg op 23 februari 2007

(2009/940/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c), in samenhang met artikel 300, lid 2, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Gemeenschap beijvert zich om een gemeenschappelijke justitiële ruimte tot stand te brengen, die is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen.

(2)

Het Protocol bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor rijdend spoorwegmaterieel specifieke aangelegenheden (hierna het „Protocol voor rijdend spoorwegmateriaal” genoemd), dat is aangenomen in Luxemburg op 23 februari 2007, levert een nuttige bijdrage aan de regelgeving op internationaal niveau voor het betreffende gebied. Daarom is het wenselijk dat de bepalingen van dit instrument die betrekking hebben op aangelegenheden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, zo spoedig mogelijk worden toegepast.

(3)

De Commissie heeft in naam van de Gemeenschap onderhandeld over de onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallende onderdelen van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel.

(4)

Artikel XXII, lid 1, van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel bepaalt dat regionale organisaties voor economische integratie die bevoegdheid hebben over bepaalde door dat protocol beheerste kwesties, dit kunnen ondertekenen.

(5)

Het protocol voor rijdend spoorwegmaterieel staat voor ondertekening open tot de inwerkingtreding ervan.

(6)

Sommige aangelegenheden die worden beheerst door Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(1), Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures(2), Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)(3), Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (herschikking)(4) en Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening)(5), worden ook geregeld in het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel.

(7)

De Gemeenschap heeft exclusieve bevoegdheid voor sommige van de door het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel geregelde aangelegenheden, terwijl de lidstaten bevoegd zijn voor andere door dit instrument geregelde aangelegenheden.

(8)

De Gemeenschap moet het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel derhalve ondertekenen.

(9)

Artikel XXII, lid 2, van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel bepaalt dat een regionale organisatie voor economische integratie op het tijdstip van ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, een verklaring aflegt waarin de door dat protocol beheerste zaken worden vermeld ten aanzien waarvan haar lidstaten hun bevoegdheid aan die organisatie hebben overgedragen. Daarom moet de Gemeenschap een dergelijke verklaring afleggen op het tijdstip van ondertekening van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel.

(10)

Het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen deel aan de goedkeuring en de toepassing van dit besluit.

(11)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken,

BESLUIT:

Artikel 1

De ondertekening van het Protocol bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor rijdend spoorwegmaterieel specifieke aangelegenheden („het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel”), aangenomen te Luxemburg op 23 februari 2007, wordt hierbij namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd, onder voorbehoud van de sluiting ervan.

De tekst van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel is aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

De voorzitter van de Raad is gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel namens de Gemeenschap te ondertekenen, met inachtneming van de in artikel 3 vermelde voorwaarde.

Artikel 3

Bij de ondertekening van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel legt de Gemeenschap de in de bijlage opgenomen verklaring af, overeenkomstig artikel XXII, lid 2, van het Protocol.

Gedaan te Brussel, 30 november 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

B. ASK



BIJLAGE

Verklaring krachtens artikel XXII, lid 2, betreffende de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap voor de aangelegenheden die worden beheerst door het Protocol bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel betreffende voor rijdend spoorwegmaterieel specifieke aangelegenheden („het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel”), dat is aangenomen in Luxemburg op 23 februari 2007, waarvoor de lidstaten hun bevoegdheid aan de Gemeenschap hebben overgedragen

1.

Artikel XXII van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel bepaalt dat door soevereine staten ingestelde regionale organisaties voor economische integratie die bevoegdheid hebben over bepaalde door dit protocol beheerste kwesties, dit kunnen ondertekenen, op voorwaarde dat zij de in lid 2 van dit artikel bedoelde verklaring afleggen. De Gemeenschap heeft besloten het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel te ondertekenen en zal dus die verklaring afleggen.

2.

De huidige leden van de Gemeenschap zijn het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

3.

Deze verklaring is evenwel niet van toepassing op het Koninkrijk Denemarken, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

4.

Deze verklaring is niet van toepassing op de gebieden van de lidstaten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap niet van toepassing is en doet geen afbreuk aan maatregelen of standpunten die de betrokken lidstaten krachtens het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel namens en in het belang van deze gebieden kunnen vaststellen.

5.

De lidstaten van de Europese Gemeenschap hebben hun bevoegdheden aan de Gemeenschap overgedragen voor aangelegenheden die worden beheerst door Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(1), Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures(2), Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)(3), Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (herschikking)(4) en Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening)(5).

6.

Wat het nummeringsysteem van rijtuigen betreft, heeft de Gemeenschap door middel van Beschikking 2006/920/EG (Beschikking van de Commissie van 11 augustus 2006 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem Exploitatie en beheer van het treinverkeer van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem) een nummeringsysteem vastgesteld dat geschikt is voor de identificatie van rijdend spoorwegmaterieel als bedoeld in artikel V, lid 2, van het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel.

Wat voorts de uitwisseling van gegevens tussen lidstaten van de Gemeenschap en het internationaal register betreft, heeft de Gemeenschap aanzienlijke vooruitgang geboekt door middel van Beschikking 2007/756/EG (Beschikking van de Commissie van 9 november 2007 tot vaststelling van de gemeenschappelijke specificatie van het nationaal voertuigregister als bedoeld in de artikelen 14, leden 4 en 5, van de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG). Overeenkomstig die beschikking voeren de lidstaten van de Gemeenschap nationale voertuigregisters in en moet worden vermeden dat gegevens uit het internationaal register een tweede keer worden geregistreerd.

7.

De uitoefening van bevoegdheid die de lidstaten uit hoofde van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan de Gemeenschap hebben overgedragen, is uit de aard der zaak voortdurend aan ontwikkeling onderhevig. In het kader van dat Verdrag kunnen de bevoegde instellingen besluiten nemen die de omvang van de bevoegdheden van de Gemeenschap bepalen. De Gemeenschap behoudt zich dan ook het recht voor deze verklaring dienovereenkomstig te wijzigen; dit is evenwel geen voorwaarde voor de uitoefening van haar bevoegdheden met betrekking tot de door het Protocol voor rijdend spoorwegmaterieel geregelde aangelegenheden.



VERTALING

PROTOCOL VAN LUXEMBURG BIJ HET VERDRAG INZAKE INTERNATIONALE ZEKERHEDEN OP MOBIEL MATERIEEL BETREFFENDE VOOR RIJDEND SPOORWEGMATERIEEL SPECIFIEKE AANGELEGENHEDEN

Inleiding

HOOFDSTUK I REIKWIJDTE EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel I

Begripsomschrijvingen

Artikel II

Toepassing van het Verdrag ten aanzien van rijdend spoorwegmaterieel

Artikel III

Derogatie

Artikel IV

Vertegenwoordigingsbevoegdheid

Artikel V

Identificatie van rijdend spoorwegmaterieel in de overeenkomst

Artikel VI

Rechtskeuze

HOOFDSTUK II RECHTSMIDDELEN BIJ VERZUIM, RANGORDE EN CESSIE

Artikel VII

Wijziging van de bepalingen inzake rechtsmiddelen bij verzuim

Artikel VIII

Wijziging van bepalingen met betrekking tot redres hangende definitieve vaststelling

Artikel IX

Rechtsmiddelen bij insolventie

Artikel X

Bijstand bij insolventie

Artikel XI

Bepalingen inzake schuldenaars

HOOFDSTUK III BEPALINGEN INZAKE DE INSCHRIJVING VAN INTERNATIONALE ZEKERHEDEN OP RIJDEND SPOORWEGMATERIEEL

Artikel XII

De Toezichthoudende Autoriteit en de Bewaarder

Artikel XIII

Aangewezen punten van invoer

Artikel XIV

Identificatie van rijdend spoorwegmaterieel met het oog op inschrijving

Artikel XV

Aanvullende wijzigingen van bepalingen inzake inschrijving

Artikel XVI

Tarieven van het Internationaal Register

Artikel XVII

Kennisgevingen van verkoop

HOOFDSTUK IV RECHTSMACHT

Artikel XVIII

Afstand van soevereine immuniteit

HOOFDSTUK V VERHOUDING TOT ANDERE VERDRAGEN

Artikel XIX

Verhouding tot het Unidroit-Verdrag inzake internationale financiële leasing

Artikel XX

Verhouding tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF)

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel XXI

Ondertekening, ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding

Artikel XXII

Regionale organisaties voor economische integratie

Artikel XXIII

Inwerkingtreding

Artikel XXIV

Territoriale eenheden

Artikel XXV

Rijdend spoorwegmaterieel voor openbare dienst

Artikel XXVI

Overgangsbepalingen

Artikel XXVII

Verklaringen met betrekking tot sommige bepalingen

Artikel XXVIII

Voorbehouden en verklaringen

Artikel XXIX

Verklaringen ingevolge het Verdrag

Artikel XXX

Latere verklaringen

Artikel XXXI

Intrekking van verklaringen

Artikel XXXII

Opzeggingen

Artikel XXXIII

Herzieningsconferenties, wijzigingen en daaraan gerelateerde aangelegenheden

Artikel XXXIV

Depositaris en taken van de Depositaris

PROTOCOL VAN LUXEMBURG BIJ HET VERDRAG INZAKE INTERNATIONALE ZEKERHEDEN OP MOBIEL MATERIEEL BETREFFENDE VOOR RIJDEND SPOORWEGMATERIEEL SPECIFIEKE AANGELEGENHEDEN

DE PARTIJEN BIJ DIT PROTOCOL,

OVERWEGENDE dat het nodig is het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel (hierna te noemen „het Verdrag”) voor zover het betrekking heeft op rijdend spoorwegmaterieel, in het licht van de in de preambule tot het Verdrag vervatte doeleinden te implementeren,

INDACHTIG de behoefte het Verdrag aan te passen om tegemoet te komen aan de specifieke vereisten van rijdend spoorwegmaterieel en van de financiering ervan,

ZIJN de volgende bepalingen met betrekking tot rijdend spoorwegmaterieel OVEREENGEKOMEN:

HOOFDSTUK I

REIKWIJDTE EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel I

Begripsomschrijvingen

1. De in dit Protocol gebruikte termen hebben, behoudens indien de context anders vereist, de betekenis die daaraan in het Verdrag wordt gegeven.

2. In dit Protocol worden de volgende termen gebruikt met de hieronder omschreven betekenis:

a) „garantieovereenkomst”: een overeenkomst die door een persoon in de hoedanigheid van garant wordt gesloten;

b) „garant”: een persoon die, tot zekerheid van de nakoming van verbintenissen jegens een schuldeiser die door een zekerheidsovereenkomst of andere overeenkomst zijn zekergesteld, een borgstelling of een betalingsgarantie of een standby letter of credit of andere vorm van kredietverzekering geeft of afgeeft;

c) „insolventiegerelateerde gebeurtenis”:

i)

de aanvang van de insolventieprocedure; of

ii)

de verklaarde intentie tot het opschorten of het feitelijk opschorten van betalingen door de schuldenaar indien het recht van de schuldeiser om een insolventieprocedure tegen de schuldenaar aanhangig te maken of rechtsmiddelen toe te passen ingevolge het Verdrag, door de wet of door staatsoptreden wordt belemmerd of geschorst;

d) „primaire bevoegdheid bij insolventie”: de Verdragsluitende staat waar het centrum van de hoofdbelangen van de schuldenaar is gelegen, dat ter zake wordt geacht de plaats van de statutaire zetel van de schuldenaar te zijn of, indien er geen statutaire zetel is, de plaats waar de schuldenaar is opgericht of tot stand gekomen, tenzij anders wordt bewezen;

e) „rijdend spoorwegmaterieel”: rijtuigen die verplaatsbaar zijn op een vaste spoorweg of direct op, boven of onder een spoor, met inbegrip van tractiesystemen, motoren, remmen, assen, draaistellen, pantografen, toebehoren en andere elementen, apparatuur en onderdelen die in elk geval geïnstalleerd zijn op of ingebouwd in de rijtuigen, en met inbegrip van alle gegevens, handleidingen en documenten die daarop betrekking hebben.

Artikel II

Toepassing van het Verdrag ten aanzien van rijdend spoorwegmaterieel

1. Het Verdrag is van toepassing op rijdend spoorwegmaterieel zoals voorzien door de bepalingen van dit Protocol.

2. Het Verdrag en dit Protocol zijn bekend als het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel zoals toegepast op rijdend spoorwegmaterieel.

Artikel III

Derogatie

De partijen kunnen, door middel van een schriftelijke overeenkomst, de toepassing van artikel IX uitsluiten en, in hun onderlinge betrekkingen, van de bepalingen van dit Protocol afwijken of de rechtsgevolgen ervan wijzigen, met uitzondering van artikel VII, derde en vierde lid.

Artikel IV

Vertegenwoordigingsbevoegdheid

Een persoon kan in het kader van een agentschap, trust of in een andere vertegenwoordigende hoedanigheid met betrekking tot rijdend spoorwegmaterieel een overeenkomst sluiten, een inschrijving nemen in de zin van artikel 16, derde lid, van het Verdrag en rechten en zekerheden ingevolge het Verdrag doen gelden.

Artikel V

Identificatie van rijdend spoorwegmaterieel in de overeenkomst

1. Voor de toepassing van artikel 7, onderdeel c), van het Verdrag en artikel XVIII, lid 2, van dit Protocol, is een beschrijving van het rijdend spoorwegmaterieel voldoende om het rijdend spoorwegmaterieel te identificeren, wanneer deze de volgende elementen bevat:

a)

een beschrijving van het rijdend spoorwegmaterieel per onderdeel;

b)

een beschrijving van het rijdend spoorwegmaterieel per type;

c)

een verklaring dat de overeenkomst betrekking heeft op alle huidig en toekomstig rijdend spoorwegmaterieel; of

d)

een verklaring dat de overeenkomst betrekking heeft op alle huidig en toekomstig rijdend spoorwegmaterieel met uitzondering van specifieke onderdelen of types.

2. Voor de toepassing van artikel 7 van het Verdrag wordt een zekerheid op toekomstig rijdend spoorwegmaterieel, dat overeenkomstig het voorgaande lid is geïdentificeerd, gevestigd als een internationale zekerheid zodra de zekerheidgever, voorwaardelijke verkoper of verhuurder de bevoegdheid krijgt over het rijdend spoorwegmaterieel te beschikken, zonder dat een nieuwe overdrachtsakte nodig is.

Artikel VI

Rechtskeuze

1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien een Verdragsluitende staat een verklaring ingevolge artikel XXVII heeft afgelegd.

2. De partijen bij een overeenkomst of een daaraan gerelateerde garantieovereenkomst of achterstellingsovereenkomst kunnen overeenkomen door welk recht hun contractuele rechten en verplichtingen, geheel of ten dele, worden beheerst.

3. Tenzij anders is overeengekomen, is de verwijzing in het voorgaande lid naar het door de partijen gekozen recht een verwijzing naar de regels van het nationale recht van de aangewezen staat of, indien die staat uit meerdere territoriale eenheden bestaat, het nationale recht van de aangewezen territoriale eenheid.

HOOFDSTUK II

RECHTSMIDDELEN BIJ VERZUIM, RANGORDE EN CESSIE

Artikel VII

Wijziging van de bepalingen inzake rechtsmiddelen bij verzuim

1. Naast de in Hoofdstuk III van het Verdrag bedoelde rechtsmiddelen kan de schuldeiser, voor zover de schuldenaar daar op enig tijdstip mee heeft ingestemd en onder de in dat hoofdstuk genoemde omstandigheden, de uitvoer en de fysieke overbrenging bewerkstelligen van het rijdend spoorwegmaterieel uit het grondgebied waar dit zich bevindt.

2. De schuldeiser past de in het voorgaande lid genoemde rechtsmiddelen niet toe zonder de voorafgaande schriftelijke instemming van de houder van een ingeschreven zekerheid die in rang gaat boven die van de schuldeiser.

3. Artikel 8, lid 3, van het Verdrag is niet van toepassing op rijdend spoorwegmaterieel. De door het Verdrag met betrekking tot rijdend spoorwegmaterieel toegekende rechtsmiddelen moeten op een in commercieel opzicht redelijke wijze worden toegepast. Een rechtsmiddel wordt geacht op een in commercieel opzicht redelijke wijze te zijn toegepast indien het is toegepast in overeenstemming met een beding van de overeenkomst, behoudens indien een dergelijk beding kennelijk onredelijk is.

4. Een zekerheidnemer die ten minste veertien kalenderdagen van tevoren een schriftelijke kennisgeving van een voorgenomen verkoop of leasing aan belanghebbenden heeft gegeven, zoals bepaald in artikel 8, lid 4, van het Verdrag, wordt geacht te voldoen aan het vereiste van het verschaffen van een „redelijke voorafgaande kennisgeving”. Het voorgaande staat er niet aan in de weg dat een zekerheidnemer en een zekerheidgever of een garant overeenkomen dat de voorafgaande kennisgeving eerder moet geschieden.

5. Onverminderd eventuele toepasselijke veiligheidswetten en -voorschriften, draagt een Verdragsluitende staat er zorg voor dat de desbetreffende administratieve autoriteiten voor zover nodig met spoed met de schuldeiser samenwerken en deze bijstaan bij de toepassing van de in lid 1 bedoelde rechtsmiddelen.

6. Een zekerheidnemer die voornemens is over te gaan tot het bewerkstelligen van uitvoer van rijdend spoorwegmaterieel ingevolge lid 1, anders dan krachtens een bevel van het gerecht, geeft een redelijke voorafgaande schriftelijke kennisgeving van de voorgenomen uitvoer aan:

a)

de in artikel 1, onderdeel m), onder i) en ii), van het Verdrag bedoelde belanghebbenden; en

b)

de in artikel 1, onderdeel m), onder iii), van het Verdrag bedoelde belanghebbenden die binnen een redelijke tijd voorafgaand aan de uitvoer aan de zekerheidnemer kennisgeving van hun rechten hebben gedaan.

Artikel VIII

Wijziging van bepalingen met betrekking tot redres hangende definitieve vaststelling

1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing in een Verdragsluitende staat die een verklaring ingevolge artikel XXVII heeft afgelegd en in de in die verklaring aangegeven mate.

2. Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van het Verdrag wordt in verband met het verkrijgen van redres onder „spoedig” verstaan, binnen het aantal kalenderdagen, vanaf de dag van indiening van het verzoek om redres, dat wordt vermeld in een door de Verdragsluitende staat waarin het verzoek wordt gedaan afgelegde verklaring.

3. Artikel 13, lid 1, van het Verdrag is van toepassing, met toevoeging, onmiddellijk na onderdeel d), van het volgende:

„e)

indien de schuldenaar en de schuldeiser zulks op enig tijdstip in het bijzonder overeenkomen, de verkoop van de zaak en aanwending van de opbrengsten daarvan”,

en artikel 43, lid 2, is van toepassing met invoeging van de woorden „en onderdeel e)” na de woorden „artikel 13, lid 1, onderdeel d)”.

4. De eigendom of elk ander recht van de schuldenaar dat overgaat bij een verkoop ingevolge het voorgaande lid is vrij van elk ander recht waarboven de internationale zekerheid van de schuldeiser krachtens de bepalingen van artikel 29 van het Verdrag voorrang heeft.

5. De schuldeiser en schuldenaar of andere belanghebbenden kunnen schriftelijk overeenkomen de toepassing van artikel 13, lid 2, van het Verdrag uit te sluiten.

6. Ten aanzien van de in artikel VII, lid 1, genoemde rechtsmiddelen geldt dat:

a)

deze beschikbaar worden gesteld door de administratieve autoriteiten in een Verdragsluitende staat, uiterlijk zeven kalenderdagen nadat de schuldeiser die autoriteiten ervan kennis heeft gegeven dat het in artikel VII, lid 1, bedoelde redres is toegekend of, ingeval het redres is toegekend door een buitenlands gerecht, is erkend door een gerecht van die Verdragsluitende staat, en dat de schuldeiser gerechtigd is die rechtsmiddelen in overeenstemming met het Verdrag te bewerkstelligen; en

b)

de desbetreffende autoriteiten met spoed met de schuldeiser samenwerken en deze bijstaan bij de toepassing van deze rechtsmiddelen in overeenstemming met de toepasselijke wetten en voorschriften inzake de veiligheid.

7. De leden 2 en 6 doen geen afbreuk aan de toepasselijke wetten en voorschriften inzake de veiligheid.

Artikel IX

Rechtsmiddelen bij insolventie

1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien een Verdragsluitende staat die de primaire rechtsmacht bij insolventie heeft, een verklaring ingevolge artikel XXVII heeft afgelegd.

2. Verwijzingen in dit artikel naar de „curator” zijn verwijzingen naar die persoon in zijn officiële en niet in zijn persoonlijke hoedanigheid.

3. Indien zich een insolventiegerelateerde gebeurtenis voordoet, stelt de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, onder voorbehoud van het zevende lid, het rijdend spoorwegmaterieel in het bezit van de schuldeiser, uiterlijk op het vroegste van de volgende twee tijdstippen:

a)

aan het einde van de wachttermijn; en

b)

op de datum waarop de schuldeiser gerechtigd zou zijn tot bezit van het rijdend spoorwegmaterieel indien dit artikel niet van toepassing zou zijn.

4. Voor de toepassing van dit artikel is de „wachttermijn” het tijdvak dat wordt vermeld in een verklaring van de Verdragsluitende staat die de primaire rechtsmacht bij insolventie heeft.

5. Tenzij en totdat de schuldeiser de gelegenheid is gegeven tot inbezitneming ingevolge het derde lid:

a)

bewaart de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, het rijdend spoorwegmaterieel en zorgt hij voor de instandhouding van de zaak en van de waarde ervan in overeenstemming met de overeenkomst; en

b)

is de schuldeiser gerechtigd andere vormen van tussentijds redres te verzoeken die ingevolge het toepasselijke recht beschikbaar zijn.

6. Onderdeel a) van het voorgaande lid vormt geen beletsel voor het gebruik van het rijdend spoorwegmaterieel krachtens afspraken voor de bewaring van het rijdend spoorwegmaterieel en voor de instandhouding van de zaak en van de waarde ervan.

7. De curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, mag het rijdend spoorwegmaterieel in bezit houden indien hij, op het in lid 3 bedoelde tijdstip, alle gevallen van verzuim, anders dan een verzuim ontstaan door de opening van een insolventieprocedure, heeft gezuiverd en ermee heeft ingestemd alle toekomstige verbintenissen uit hoofde van de overeenkomst en daaraan gerelateerde transactiedocumenten na te komen. Ten aanzien van een verzuim bij de nakoming van die toekomstige verbintenissen is geen tweede wachttermijn van toepassing.

8. Ten aanzien van de in artikel VII, lid 1 genoemde rechtsmiddelen geldt dat:

a)

deze beschikbaar worden gesteld door de administratieve autoriteiten in een Verdragsluitende staat, uiterlijk zeven kalenderdagen na de datum waarop de schuldeiser die autoriteiten ervan kennis heeft gegeven dat hij gerechtigd is die rechtsmiddelen in overeenstemming met het Verdrag te bewerkstelligen; en

b)

de desbetreffende autoriteiten met spoed met de schuldeiser samenwerken en deze bijstaan bij de toepassing van deze rechtsmiddelen in overeenstemming met de toepasselijke wetten en voorschriften inzake de veiligheid.

9. De toepassing van de door het Verdrag of dit Protocol toegestane rechtsmiddelen mag na de in lid 3 bedoelde datum niet worden belemmerd of vertraagd.

10. De verbintenissen van de schuldenaar ingevolge de overeenkomst mogen zonder de instemming van de schuldeiser niet worden gewijzigd.

11. Niets in het voorgaande lid mag zodanig worden uitgelegd dat de eventuele bevoegdheid van de curator ingevolge het toepasselijke recht om de overeenkomst te beëindigen, wordt aangetast.

12. Geen enkel recht of zekerheid, behoudens buitencontractuele rechten of zekerheden van een categorie waarop een verklaring ingevolge artikel 39, lid 1, van het Verdrag van toepassing is, heeft bij een insolventieprocedure voorrang boven ingeschreven zekerheden.

13. Het Verdrag zoals gewijzigd door de artikelen VII en XXV van dit Protocol is van toepassing op de aanwending van rechtsmiddelen ingevolge dit artikel.

3. Indien zich een insolventiegerelateerde gebeurtenis voordoet, stelt de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, op verzoek van de schuldeiser, de schuldeiser binnen de in een verklaring van een Verdragsluitende staat ingevolge artikel XXVII genoemde termijn, ervan in kennis of hij:

a)

alle gevallen van verzuim, anders dan een verzuim ontstaan door de opening van een insolventieprocedure, zal zuiveren en ermee instemt alle toekomstige verbintenissen uit hoofde van de overeenkomst en de daaraan gerelateerde transactiedocumenten na te komen; of

b)

de schuldeiser in de gelegenheid zal stellen het rijdend spoorwegmaterieel, in overeenstemming met het toepasselijke recht, in bezit te nemen.

4. Het in het voorgaande lid, onderdeel b), bedoelde toepasselijke recht kan het gerecht toestaan te verlangen dat een aanvullende maatregel wordt genomen of een aanvullende garantie wordt gesteld.

5. De schuldeiser levert bewijs van zijn vorderingen en bewijst dat zijn internationale zekerheid is ingeschreven.

6. Indien de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, geen kennisgeving doet in overeenstemming met het derde lid, of indien de curator of de schuldenaar heeft verklaard dat hij de schuldeiser in de gelegenheid stelt het rijdend spoorwegmaterieel in bezit te nemen, maar verzuimt zulks te doen, kan het gerecht de schuldeiser toestaan het rijdend spoorwegmaterieel in bezit te nemen op de door het gerecht bevolen voorwaarden en kan het gerecht verlangen dat een aanvullende maatregel wordt genomen of een aanvullende garantie wordt gesteld.

7. Hangende een beslissing door een gerecht ter zake van de vordering en de internationale zekerheid, wordt het rijdend spoorwegmaterieel niet verkocht.

3. Indien zich een insolventiegerelateerde gebeurtenis voordoet, zal de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, in de zuiveringsperiode:

a)

alle gevallen van verzuim, anders dan een verzuim ontstaan door de opening van een insolventieprocedure, zuiveren en ermee instemmen alle toekomstige verbintenissen uit hoofde van de overeenkomst en de daaraan gerelateerde transactiedocumenten na te komen; of

b)

de schuldeiser in de gelegenheid stellen het rijdend spoorwegmaterieel, in overeenstemming met het toepasselijke recht, in bezit te nemen.

4. Voor het einde van de zuiveringsperiode kan de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, het gerecht om een bevel verzoeken tot opschorting van zijn verplichting ingevolge het voorgaande lid, onderdeel b), voor een termijn die begint te lopen vanaf het einde van de zuiveringsperiode en ten laatste eindigt na het verstrijken van de overeenkomst of elke verlenging ervan, en onder de voorwaarden die het gerecht billijk acht (de „opschortingstermijn”). Een dergelijk bevel vereist dat alle sommen die tijdens de opschortingstermijn aan de schuldeiser toekomen, uit de boedel of door de schuldenaar worden betaald zodra deze vervallen en dat de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, alle andere verbintenissen nakomt die tijdens de opschortingstermijn zijn ontstaan.

5. Wanneer overeenkomstig het voorgaande lid een verzoek tot het gerecht wordt gericht, mag de schuldeiser het rijdend spoorwegmaterieel niet in bezit nemen totdat het gerecht een bevel heeft gegeven. Als het verzoek niet wordt ingewilligd binnen het aantal kalenderdagen, vanaf de dag van indiening van het verzoek om redres, dat wordt vermeld in een door de Verdragsluitende staat waarin het verzoek wordt gedaan afgelegde verklaring, wordt het verzoek geacht te zijn ingetrokken tenzij de schuldeiser en de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, anders overeenkomen.

6. Tenzij en totdat de schuldeiser de gelegenheid is gegeven tot inbezitneming ingevolge het derde lid:

a)

bewaart de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, het rijdend spoorwegmaterieel en zorgt hij voor de instandhouding van de zaak en van de waarde ervan in overeenstemming met de overeenkomst; en

b)

is de schuldeiser gerechtigd andere vormen van tussentijds redres te verzoeken die ingevolge het toepasselijke recht beschikbaar zijn.

7. Onderdeel a) van het voorgaande lid vormt geen beletsel voor het gebruik van het rijdend spoorwegmaterieel krachtens afspraken voor de bewaring en voor de instandhouding van de zaak en van de waarde ervan.

8. Wanneer de curator of schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, tijdens de zuiveringstermijn of een opschortingstermijn, alle gevallen van verzuim, anders dan een verzuim ontstaan door de opening van een insolventieprocedure, zuivert en ermee instemt alle toekomstige verbintenissen uit hoofde van de overeenkomst en daaraan gerelateerde transactiedocumenten na te komen, mag de curator of de schuldenaar, naargelang hetgeen van toepassing is, het rijdend spoorwegmaterieel in bezit houden en verliest een bevel van het gerecht ingevolge lid 4 zijn kracht. Ten aanzien van een verzuim bij de nakoming van die toekomstige verbintenissen is geen tweede zuiveringstermijn van toepassing.

9. Ten aanzien van de in artikel VII, lid 1, genoemde rechtsmiddelen geldt dat:

a)

deze beschikbaar worden gesteld door de administratieve autoriteiten in een Verdragsluitende staat, uiterlijk zeven kalenderdagen na de datum waarop de schuldeiser die autoriteiten ervan kennis heeft gegeven dat hij gerechtigd is die rechtsmiddelen in overeenstemming met het Verdrag te bewerkstelligen; en

b)

de desbetreffende autoriteiten met spoed met de schuldeiser samenwerken en deze bijstaan bij de toepassing van deze rechtsmiddelen in overeenstemming met de toepasselijke wetten en voorschriften inzake de veiligheid.

10. Onverminderd de leden 4, 5 en 8 mag de toepassing van de door het Verdrag toegestane rechtsmiddelen na de zuiveringstermijn niet worden belemmerd of vertraagd.

11. Onverminderd de leden 4, 5 en 8 mogen de verbintenissen van de schuldenaar ingevolge de overeenkomst en daaraan gerelateerde transacties in insolventieprocedures zonder de instemming van de schuldeiser niet worden gewijzigd.

12. Niets in het voorgaande lid mag zodanig worden uitgelegd dat de eventuele bevoegdheid van de curator ingevolge het toepasselijke recht om de overeenkomst te beëindigen, wordt aangetast.

13. Geen enkel recht of zekerheid, behoudens buitencontractuele rechten of zekerheden van een categorie waarop een verklaring ingevolge artikel 39, lid 1, van het Verdrag van toepassing is, heeft bij een insolventieprocedure voorrang boven ingeschreven zekerheden.

14. Het Verdrag zoals gewijzigd door de artikelen VII en XXV van dit Protocol is van toepassing op de aanwending van rechtsmiddelen ingevolge dit artikel.

15. Voor de toepassing van dit artikel is de „zuiveringstermijn” het tijdvak dat begint te lopen op de datum van de insolventiegerelateerde gebeurtenis, vermeld in een verklaring van de Verdragsluitende staat die de primaire rechtsmacht bij insolventie heeft.

Artikel X

Bijstand bij insolventie

1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing in een Verdragsluitende staat die een verklaring ingevolge artikel XXVII, lid 1, heeft afgelegd.

2. De gerechten van een Verdragsluitende staat waarin zich rijdend spoorwegmaterieel bevindt, werken bij de uitvoering van de bepalingen van artikel IX, in overeenstemming met het recht van de Verdragsluitende staat, in de ruimst mogelijke mate samen met buitenlandse gerechten en buitenlandse curatoren.

Artikel XI

Bepalingen inzake schuldenaars

1. Bij afwezigheid van een verzuim in de zin van artikel 11 van het Verdrag, heeft de schuldenaar recht op het rustige bezit en gebruik van het rijdend spoorwegmaterieel in overeenstemming met de overeenkomst tegenover:

a)

zijn schuldeiser en de houder van een zekerheid waarvan het door de schuldenaar verworven recht vrij is gebleven ingevolge artikel 29, vierde lid, onderdeel b), van het Verdrag, tenzij en voor zover de schuldenaar anders is overeengekomen; en

b)

de houder van een zekerheid waaraan het recht van de schuldenaar onderworpen is ingevolge artikel 29, vierde lid, onderdeel a), van het Verdrag, doch uitsluitend in de mate waarin die houder daarmee eventueel heeft ingestemd.

2. Niets in het Verdrag of dit Protocol doet afbreuk aan de aansprakelijkheid van een schuldeiser wegens niet-nakoming van de overeenkomst ingevolge het toepasselijke recht voor zover die overeenkomst betrekking heeft op rijdend spoorwegmaterieel.

HOOFDSTUK III

BEPALINGEN INZAKE DE INSCHRIJVING VAN INTERNATIONALE ZEKERHEDEN OP RIJDEND SPOORWEGMATERIEEL

Artikel XII

De Toezichthoudende Autoriteit en de Bewaarder

1. De Toezichthoudende Autoriteit is een instantie die is samengesteld uit vertegenwoordigers, waarbij één vertegenwoordiger wordt aangesteld:

a)

door elke staat die Partij is;

b)

door elk van de maximaal drie andere Staten die worden aangewezen door het Internationaal Instituut voor de eenmaking van het privaatrecht (Unidroit); en

c)

door elk van de maximaal drie andere Staten die worden aangewezen door de Intergouvernementele Organisatie voor het Internationale Spoorwegvervoer (OTIF).

2. Bij de aanwijzing van de Staten bedoeld in het voorgaande lid, onderdelen b) en c), wordt rekening gehouden met de noodzaak brede geografische vertegenwoordiging te waarborgen.

3. De termijn waarvoor de vertegenwoordigers worden aangewezen overeenkomstig lid 1, onderdelen b) en c), wordt vastgesteld door de aanwijzende organisaties. De termijnen van de vertegenwoordigers die dienst doen op de dag waarop dit Protocol in werking treedt voor de tiende staat die Partij is, eindigen ten laatste twee jaar na die dag.

4. De in lid 1 bedoelde vertegenwoordigers stellen de oorspronkelijke procedureregels voor de Toezichthoudende Autoriteit vast. Die vaststelling vereist de instemming van:

a)

een meerderheid van alle vertegenwoordigers en

b)

een meerderheid van de overeenkomstig lid 1, onderdeel a), aangewezen vertegenwoordigers.

5. De Toezichthoudende Autoriteit kan een commissie van deskundigen oprichten, die is samengesteld uit:

a)

door de Ondertekenende en Verdragsluitende Staten voorgedragen personen met de nodige kwalificaties en ervaring; en

b)

zo nodig andere deskundigen,

en deze commissie opdragen de Toezichthoudende Autoriteit bij de vervulling van haar taken bij te staan.

6. Een secretariaat (het Secretariaat) staat de Toezichthoudende Autoriteit bij bij de vervulling van haar taken, zoals aangegeven door de Toezichthoudende Autoriteit. OTIF zal het Secretariaat zijn.

7. Als het Secretariaat zijn taken niet meer kan of wil vervullen, wijst de Toezichthoudende Autoriteit een ander Secretariaat aan.

8. Wanneer het Secretariaat van oordeel is dat het Internationaal Register volledig operationeel is, legt het bij de Depositaris onmiddellijk een certificaat neer.

9. Het Secretariaat krijgt rechtspersoonlijkheid indien het deze niet reeds bezit en geniet met betrekking tot zijn taken op grond van het Verdrag en dit Protocol dezelfde vrijstellingen en immuniteiten als die welke krachtens artikel 27, derde lid, van het Verdrag aan de Toezichthoudende Autoriteit en krachtens artikel 27, vierde lid, van het Verdrag aan het Internationaal Register zijn toegekend.

10. Een maatregel van de Toezichthoudende Autoriteit die alleen de belangen van een staat die Partij is of een groep van Staten die Partij zijn, raakt, wordt alleen genomen als die staat die Partij is of de meerderheid van de groep van Staten die Partij zijn, de maatregel ook goedkeuren. Een maatregel die de belangen van een staat die Partij is of een groep van Staten die Partij zijn, negatief beïnvloedt, heeft in die staat die Partij is of groep van Staten die Partij zijn, uitwerking als die staat die Partij is of de meerderheid van de groep van Staten die Partij zijn, de maatregel ook goedkeuren.

11. De eerste Bewaarder wordt aangewezen voor een termijn van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar. Daarna wordt de Bewaarder aangewezen of opnieuw aangewezen voor opeenvolgende termijnen van ten hoogste tien jaar.

Artikel XIII

Aangewezen punten van invoer

1. Een Verdragsluitende staat kan te allen tijde in een verklaring een of meer organen aanwijzen als punt of punten van invoer via welke informatie aan het Internationale Register moet of kan worden verzonden die vereist is voor de inschrijving, anders dan de inschrijving van een kennisgeving van een nationale zekerheid of een recht of zekerheid ingevolge artikel 40 van het Verdrag die in beide gevallen ontstaan ingevolge het recht van een andere staat. De diverse punten van invoer functioneren ten minste gedurende de werktijden in hun respectieve grondgebieden.

2. Een aanwijzing ingevolge het voorgaande lid kan het gebruik van een aangewezen punt of punten van invoer toestaan, doch niet opleggen, voor informatie vereist voor inschrijvingen ten aanzien van kennisgevingen van verkoop.

Artikel XIV

Identificatie van rijdend spoorwegmaterieel met het oog op inschrijving

1. Voor de toepassing van artikel 18, lid 1, onderdeel a), van het Verdrag voorziet het reglement in een systeem voor de toekenning van identificatienummers door de Bewaarder die de unieke identificatie van onderdelen van rijdend spoorwegmaterieel mogelijk maken. Het identificatienummer:

a)

wordt aangebracht op het onderdeel van rijdend spoorwegmaterieel;

b)

wordt in het Internationaal Register ingeschreven met de naam van de fabrikant en het identificatienummer van de fabrikant voor het betrokken onderdeel dat op het onderdeel is aangebracht; of

c)

wordt in het Internationaal Register ingeschreven met een nationaal of regionaal identificatienummer dat op het onderdeel is aangebracht.

2. Voor de toepassing van het voorgaande lid kan een Verdragsluitende staat in een verklaring het systeem van nationale of regionale identificatienummers aanduiden dat zal worden gebruikt voor onderdelen van rijdend spoorwegmaterieel waarop een internationale zekerheid rust die is gevestigd of waarin is voorzien of die zal worden gevestigd of waarin zal worden voorzien in een overeenkomst, gesloten door een schuldenaar die in die Verdragsluitende staat was gevestigd op het ogenblik van het sluiten van die overeenkomst. Een dergelijk nationaal of regionaal identificatiesysteem waarborgt, op voorwaarde dat er een overeenkomst wordt gesloten tussen de Toezichthoudende Autoriteit en de Verdragsluitende staat die de verklaring aflegt, de unieke identificatie van elk onderdeel van rijdend spoorwegmaterieel waarop het systeem van toepassing is.

3. Een verklaring door een Verdragsluitende staat overeenkomstig het voorgaande lid omvat gedetailleerde gegevens over de werking van het nationale of regionale identificatiesysteem.

4. Een inschrijving voor een onderdeel van rijdend spoorwegmaterieel waarvoor overeenkomstig lid 2 een verklaring is afgelegd, moet om geldig te zijn, alle nationale of regionale identificatienummers bevatten die aan het onderdeel zijn toegekend sinds de inwerkingtreding van dit Protocol op grond van artikel XXIII, lid 1, en de termijn waarvoor elk nummer aan het onderdeel was toegekend.

Artikel XV

Aanvullende wijzigingen van bepalingen inzake inschrijving

1. Voor de toepassing van artikel 19, zesde lid, van het Verdrag worden de raadpleegcriteria voor het Internationaal Register in het reglement vastgesteld.

2. Voor de toepassing van artikel 25, lid 2, van het Verdrag en onder de daar beschreven omstandigheden, neemt de houder van een ingeschreven toekomstige internationale zekerheid of een ingeschreven toekomstige cessie van een internationale zekerheid, zodanige maatregelen als binnen zijn macht liggen om doorhaling van de inschrijving te bewerkstelligen, uiterlijk tien kalenderdagen na de ontvangst van een in dat lid genoemd verzoek.

3. Wanneer een achterstellingsovereenkomst wordt ingeschreven en de verplichtingen van de schuldenaar tegenover de begunstigde van de achterstelling zijn nagekomen, zorgt de begunstigde voor de doorhaling van de inschrijving ten laatste tien kalenderdagen na een schriftelijk verzoek daartoe door de achtergestelde partij dat is afgegeven of ontvangen op het in de inschrijving vermelde adres van de begunstigde.

4. De gecentraliseerde taken van het Internationaal Register worden door de Bewaarder 24 uur per dag uitgeoefend en beheerd.

5. De Bewaarder is ingevolge artikel 28, lid 1, van het Verdrag aansprakelijk voor veroorzaakte schade voor een bedrag dat niet meer bedraagt dan de waarde van het rijdend spoorwegmaterieel waarop de schade betrekking heeft. Niettegenstaande de voorgaande zin is de aansprakelijkheid van de Bewaarder niet hoger dan 5 miljoen bijzondere trekkingsrechten per kalenderjaar of een hoger bedrag dat wordt vastgesteld op een manier die door de Toezichthoudende Autoriteit op gezette tijden bij reglement kan worden bepaald.

6. Het voorgaande lid beperkt niet de aansprakelijkheid van de Bewaarder voor schade veroorzaakt door grove nalatigheid of opzettelijke fout van de Bewaarder en diens leidinggevenden en medewerkers.

7. De in artikel 28, vierde lid, van het Verdrag bedoelde hoogte van de verzekering of financiële garantie bedraagt ten minste de waarde die de Toezichthoudende Autoriteit geschikt heeft bevonden, rekening houdend met de toekomstige aansprakelijkheid van de Bewaarder.

8. Niets in dit Verdrag belet de Bewaarder voor een verzekering of financiële garantie te zorgen die gebeurtenissen dekt waarvoor de Bewaarder ingevolge artikel 28 van het Verdrag niet aansprakelijk is.

Artikel XVI

Tarieven van het Internationaal Register

1. De Toezichthoudende Autoriteit bepaalt de tarieven die moeten worden betaald voor inschrijvingen, invoegingen, raadplegingen en andere diensten die het Internationaal Register kan verstrekken, en kan deze op gezette tijden wijzigen overeenkomstig zijn reglement.

2. De in het voorgaande lid bedoelde tarieven worden zodanig vastgesteld dat de redelijke kosten van de oprichting, tenuitvoerlegging en werking van het Internationaal Register worden teruggewonnen, alsook de redelijke kosten van het Secretariaat die verband houden met de uitoefening van zijn functies. Niets in dit lid doet afbreuk aan de mogelijkheid van de Bewaarder om bij de werking een redelijke winst te behalen.

Artikel XVII

Kennisgevingen van verkoop

In het reglement wordt de inschrijving in het Internationaal Register van kennisgevingen van verkoop van rijdend spoorwegmaterieel mogelijk gemaakt. De bepalingen van dit hoofdstuk en van Hoofdstuk V van het Verdrag zijn, voor zover zij relevant zijn, van toepassing op deze inschrijvingen. Inschrijvingen, raadplegingen of afgegeven certificaten met betrekking tot kennisgevingen van verkoop hebben echter enkel een informatief doel en tasten de rechten van personen niet aan of hebben geen ander effect op grond van het Verdrag of dit Protocol.

HOOFDSTUK IV

BEVOEGDHEID

Artikel XVIII

Afstand van soevereine immuniteit

1. Onverminderd lid 2 is een afstand van soevereine immuniteit van rechtsmacht van de in artikel 42 of artikel 43 van het Verdrag bedoelde gerechten of met betrekking tot de handhaving van rechten en zekerheden die ingevolge het Verdrag betrekking hebben op rijdend spoorwegmaterieel, bindend, en, indien aan de andere voorwaarden voor deze rechtsmacht of handhaving is voldaan, ontstaat hierdoor, naargelang van het geval, bevoegdheid en wordt hierdoor handhaving mogelijk.

2. Afstand zoals bedoeld in het voorgaande lid dient schriftelijk te geschieden en dient een beschrijving van het rijdend spoorwegmaterieel te bevatten, zoals bepaald in artikel V, lid 1, van dit Protocol.

HOOFDSTUK V

VERHOUDING TOT ANDERE VERDRAGEN

Artikel XIX

Verhouding tot het Unidroit-Verdrag inzake internationale financiële leasing

Voor zover er verschillen bestaan tussen het Verdrag en het op 28 mei 1988 in Ottawa ondertekende Unidroit-Verdrag inzake internationale financiële leasing, heeft het Verdrag voorrang boven het Unidroit-Verdrag.

Artikel XX

Verhouding tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF)

Voor zover er verschillen bestaan tussen het Verdrag en het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980 zoals gewijzigd bij wijzigingsprotocol van 3 juni 1999, heeft het Verdrag voorrang boven het COTIF.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel XXI

Ondertekening, ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding

1. Dit Protocol staat open voor ondertekening te Luxemburg op 23 februari 2007 door Staten die deelnemen aan de Diplomatieke Conferentie voor de aanneming van een Protocol over spoorwegmaterieel bij het Verdrag inzake internationale zekerheden op mobiel materieel, gehouden te Luxemburg van 12 tot en met 23 februari 2007. Na 23 februari 2007 staat dit Protocol voor alle Staten open voor ondertekening op de Zetel van Unidroit in Rome, totdat het in werking treedt in overeenstemming met artikel XXIII.

2. Dit Protocol is onderworpen aan ratificatie, aanvaarding of goedkeuring door Staten door welke het is ondertekend.

3. Staten die dit Protocol niet ondertekenen, kunnen er te allen tijde toe toetreden.

4. Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geschiedt door de nederlegging van een formele akte daartoe bij de Depositaris.

5. Een staat kan uitsluitend Partij bij dit Protocol worden indien hij tevens Partij bij het Verdrag is of wordt.

Artikel XXII

Regionale organisaties voor economische integratie

1. Een regionale organisatie voor economische integratie die door soevereine Staten is ingesteld en bevoegdheid heeft over bepaalde door dit Protocol beheerste kwesties, kan dit Protocol eveneens ondertekenen, aanvaarden, goedkeuren of ertoe toetreden. De regionale organisatie voor economische integratie heeft in dat geval de rechten en verplichtingen van een Verdragsluitende staat, voor zover die organisatie bevoegdheid heeft over zaken die door dit Protocol worden beheerst. Indien het aantal Verdragsluitende Staten in dit Protocol van belang is, telt de regionale organisatie voor economische integratie niet als een extra Verdragsluitende staat naast haar lidstaten die Verdragsluitende staat zijn.

2. De regionale organisatie voor economische integratie legt, op het tijdstip van ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, aan de Depositaris een verklaring af die de door dit Protocol beheerste zaken vermeldt ten aanzien waarvan haar lidstaten hun bevoegdheid aan die organisatie hebben overgedragen. De regionale organisatie voor economische integratie geeft de Depositaris onverwijld kennis van alle wijzigingen van de in overeenstemming met dit lid in de verklaring vermelde verdeling van bevoegdheden, met inbegrip van nieuwe overdrachten van bevoegdheden.

3. Elke verwijzing in dit Protocol naar „Verdragsluitende staat” of „Verdragsluitende Staten” of „staat die Partij is” of „Staten die Partij zijn” is, indien de context zulks vereist, eveneens van toepassing op een regionale organisatie voor economische integratie.

Artikel XXIII

Inwerkingtreding

1. Dit Protocol treedt in werking tussen de Staten die de in onderdeel a) bedoelde akten hebben nedergelegd op de laatste van de volgende twee data:

a)

de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van drie maanden na de datum van nederlegging van de vierde akte van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, en

b)

de datum van de nederlegging bij de Depositaris door het Secretariaat van een certificaat waaruit blijkt dat het Internationaal Register volledig operationeel is.

2. Voor andere Staten treedt dit protocol in werking op de eerste dag van de maand volgend op de laatste van de volgende twee data:

a)

het verstrijken van drie maanden na de datum van de nederlegging van de akte van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, en

b)

de in het voorgaande lid, onderdeel b), bedoelde datum.

Artikel XXIV

Territoriale eenheden

1. Indien een Verdragsluitende staat territoriale eenheden heeft waarin verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn op de in dit Protocol geregelde aangelegenheden kan deze staat, op het tijdstip van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat dit Protocol zich uitstrekt tot al zijn territoriale eenheden of slechts een of meer daarvan en kan hij zijn verklaring te allen tijde wijzigen door indiening van een andere verklaring.

2. Een dergelijke verklaring wordt ter kennis gebracht van de Depositaris en vermeldt uitdrukkelijk de territoriale eenheden waarop dit Protocol van toepassing is.

3. Indien een Verdragsluitende staat geen verklaring ingevolge lid 1 heeft afgelegd, is dit Protocol van toepassing op alle territoriale eenheden van die staat.

4. Indien een Verdragsluitende staat de toepasselijkheid van dit Protocol uitbreidt tot een of meer van zijn territoriale eenheden, kunnen de ingevolge dit Protocol toegestane verklaringen worden afgelegd ten aanzien van elke afzonderlijke territoriale eenheid, en kunnen de verklaringen die ten aanzien van de ene territoriale eenheid worden afgelegd, verschillen van die welke ten aanzien van een andere territoriale eenheid worden afgelegd.

5. Indien de toepasselijkheid van dit Protocol zich krachtens een verklaring ingevolge lid 1 uitstrekt tot een of meer territoriale eenheden van een Verdragsluitende staat:

a)

wordt de schuldenaar uitsluitend geacht zich in een Verdragsluitende staat te bevinden indien hij is opgericht of tot stand gekomen krachtens een wet die van kracht is in een territoriale eenheid waarop het Verdrag en dit Protocol van toepassing zijn of indien hij zijn maatschappelijke of statutaire zetel, bestuurlijk centrum, plaats van bedrijfsuitoefening of gewone verblijfplaats heeft in een territoriale eenheid waarop het Verdrag en dit Protocol van toepassing zijn;

b)

verwijst elke verwijzing naar de plaats van het rijdend spoorwegmaterieel in een Verdragsluitende staat naar de plaats van het rijdend spoorwegmaterieel in een territoriale eenheid waarop het Verdrag en dit Protocol van toepassing zijn; en

c)

wordt elke verwijzing naar de administratieve autoriteiten in die Verdragsluitende staat uitgelegd als een verwijzing naar de administratieve autoriteiten die bevoegd zijn in een territoriale eenheid waarop het Verdrag en dit Protocol van toepassing zijn.

Artikel XXV

Rijdend spoorwegmaterieel voor openbare dienst

1. Een Verdragsluitende staat kan te allen tijde verklaren dat hij, in de mate genoemd in zijn verklaring, de op dat ogenblik geldende eigen rechtsregels zal blijven toepassen die het uitoefenen op zijn grondgebied van de in Hoofdstuk III van het Verdrag en de artikelen VII tot en met IX van dit Protocol bedoelde rechtsmiddelen beletten, opschorten of beheersen in verband met rijdend spoorwegmaterieel dat gewoonlijk wordt gebruikt voor het verlenen van een dienst van openbaar belang („rijdend spoorwegmaterieel voor openbare dienst”), zoals gespecificeerd in die verklaring die ter kennis wordt gebracht van de Depositaris.

2. Elke persoon, met inbegrip van overheids- of andere publieke instanties, die krachtens het recht van een Verdragsluitende staat die overeenkomstig het voorgaande lid een verklaring aflegt, de bevoegdheid uitoefent om bezit te nemen of te verwerven van, gebruik te maken van of controle uit te oefenen over rijdend spoorwegmaterieel voor openbare dienst, staat in voor de bewaring en instandhouding van dergelijk rijdend spoorwegmaterieel vanaf het ogenblik waarop die bevoegdheid wordt uitgeoefend tot wanneer de schuldeiser opnieuw het bezit, het gebruik of de controle verwerft.

3. In het in het voorgaande lid bedoelde tijdvak doet of verzekert de in dat lid bedoelde persoon aan de schuldeiser de betaling van een bedrag dat gelijk is of groter dan:

a)

het bedrag dat die persoon zal moeten betalen krachtens het recht van de Verdragsluitende staat die de verklaring aflegt; en

b)

de marktleaseprijs van dergelijk rijdend spoorwegmaterieel.

De eerste dergelijke betaling wordt gedaan binnen tien kalenderdagen na de dag waarop die bevoegdheid wordt uitgeoefend en daaropvolgende betalingen gebeuren op de eerste dag van elke daaropvolgende maand. Ingeval het betaalbaar bedrag in een bepaalde maand meer bedraagt dan het door de schuldenaar aan de schuldeiser verschuldigde bedrag, wordt het overschot betaald aan andere schuldeisers volgens hun rangorde en ten belope van hun vorderingen en daarna aan de schuldenaar.

4. Een Verdragsluitende staat waarvan de rechtsregels niet voorzien in de in de leden 2 en 3 bedoelde verplichtingen kan, voor zover dit gespecificeerd is in een afzonderlijke verklaring waarvan aan de Depositaris kennis is gegeven, verklaren dat hij die leden niet zal toepassen op het in die verklaring vermelde rijdend spoorwegmaterieel. Niets in dit lid belet een persoon om met de schuldeiser overeen te komen dat hij de verplichtingen van de leden 2 of 3 uitvoert of doet afbreuk van de uitvoerbaarheid van dergelijke overeenkomsten.

5. Elke oorspronkelijke of latere verklaring die op grond van dit artikel is afgelegd door een Verdragsluitende staat mag geen negatieve invloed hebben op de rechten en zekerheden van schuldeisers die voortvloeien uit een overeenkomst die is gesloten voor de dag waarop de Depositaris die verklaring heeft ontvangen.

6. Een Verdragsluitende staat die op grond van dit artikel een verklaring aflegt, houdt rekening met de bescherming van de belangen van de schuldeisers en met het gevolg van de verklaring voor de beschikbaarheid van krediet.

Artikel XXVI

Overgangsbepalingen

Met betrekking tot rijdend spoorwegmaterieel wordt artikel 60 van het Verdrag als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2, onderdeel a), worden na „bevindt” de woorden „op het ogenblik waarop het recht of de zekerheid is ontstaan of gevestigd” ingevoegd;

b)

lid 3 komt als volgt te luiden:

„3. Een Verdragsluitende staat kan in zijn verklaring op grond van lid 1 een datum specificeren, niet eerder dan drie jaar en niet later dan tien jaar na de dag waarop de verklaring van kracht wordt, waarop de artikelen 29, 35 en 36 van dit Verdrag, zoals gewijzigd of aangevuld door dit Protocol, in de mate en op de wijze gespecificeerd in de verklaring, van toepassing worden op reeds bestaande rechten of zekerheden ontstaan uit een overeenkomst gesloten op een tijdstip waarop de schuldenaar zich in die staat bevond. Elke voorrang van het recht of de zekerheid op grond van het recht van de staat, voor zover van toepassing, blijft gelden wanneer het recht of de zekerheid in het Internationaal Register is ingeschreven voor het verstrijken van de in de verklaring gespecificeerde termijn, ongeacht of een ander recht of een andere zekerheid vroeger is ingeschreven.”.

Artikel XXVII

Verklaringen met betrekking tot sommige bepalingen

1. Een Verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot dit Protocol, verklaren dat hij artikel VI of artikel X van dit Protocol, of beide artikelen, zal toepassen.

2. Een Verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot dit Protocol, verklaren dat hij artikel VIII van dit Protocol, geheel of ten dele, zal toepassen. Indien hij een dergelijke verklaring aflegt, vermeldt hij het door artikel VIII, lid 2, vereiste tijdvak.

3. Een Verdragsluitende staat kan, op het tijdstip van ratificatie, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot dit Protocol, verklaren dat hij een van de Alternatieven A, B en C van artikel IX volledig zal toepassen en, in dat geval, duidt hij eventueel de soorten insolventieprocedures aan waarop hij het Alternatief zal toepassen. Een Verdragsluitende staat die een verklaring ingevolge dit lid aflegt, vermeldt het door artikel IX vereiste tijdvak onder lid 4 van alternatief A, lid 3 van alternatief B of lid 5 of 15 van alternatief C, naargelang hetgeen van toepassing is.

4. De gerechten van Verdragsluitende Staten passen artikel IX toe in overeenstemming met de door de Verdragsluitende staat die de primaire rechtsmacht bij insolventie heeft, afgelegde verklaring.

Artikel XXVIII

Voorbehouden en verklaringen

1. Ten aanzien van dit Protocol kunnen geen voorbehouden worden gemaakt, maar uit hoofde van de artikelen XIII, XIV, XXIV, XXV, XXVII, XXIX en XXX toegestane verklaringen kunnen in overeenstemming met deze artikelen worden afgelegd.

2. Van elke verklaring of latere verklaring of elke intrekking van een verklaring ingevolge dit Protocol wordt schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris gedaan.

Artikel XXIX

Verklaringen ingevolge het Verdrag

1. Verklaringen afgelegd ingevolge het Verdrag, met inbegrip van verklaringen krachtens de artikelen 39, 40, 50, 53, 54, 55, 57, 58 en 60, worden geacht eveneens te zijn afgelegd ingevolge dit Protocol, behoudens andersluidende verklaring.

2. Voor de toepassing van artikel 50, lid 1, van het Verdrag betekent een „interne transactie” met betrekking tot rijdend spoorwegmaterieel een soort transactie als bedoeld in artikel 2, lid 2, onderdeel a) tot met onderdeel c), van het Verdrag waarbij het betrokken rijdend spoorwegmaterieel, bij normaal gebruik, door de spoorwijdte of andere elementen betreffende het ontwerp van het rijdend spoorwegmaterieel, slechts kan worden ingezet op één spoorwegsysteem in de betrokken Verdragsluitende staat.

Artikel XXX

Latere verklaringen

1. Een staat die Partij is, kan te allen tijde na de datum waarop dit Protocol voor hem in werking is getreden door middel van een daartoe aan de Depositaris gerichte kennisgeving een latere verklaring afleggen, anders dan een in overeenstemming met artikel XXIX uit hoofde van artikel 60 van het Verdrag afgelegde verklaring.

2. Later afgelegde verklaringen worden van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris. Indien in de kennisgeving een langer tijdvak voor het van kracht worden van die verklaring is vermeld, wordt de verklaring van kracht na het verstrijken van dit langere tijdvak na de ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris.

3. Niettegenstaande de voorgaande leden blijft dit Protocol ten aanzien van alle rechten en zekerheden die voor de datum van het van kracht worden van die latere verklaring zijn ontstaan, van toepassing alsof geen latere verklaring was afgelegd.

Artikel XXXI

Intrekking van verklaringen

1. Elke staat die Partij is en die een verklaring uit hoofde van dit Protocol heeft afgelegd, anders dan een in overeenstemming met artikel XXIX uit hoofde van artikel 60 van het Verdrag afgelegde verklaring, kan deze verklaring te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Depositaris. Deze intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris.

2. Niettegenstaande de voorgaande leden blijft dit Protocol ten aanzien van alle rechten en zekerheden die voor de datum van het van kracht worden van een intrekking zijn ontstaan, van toepassing alsof geen intrekking had plaatsgevonden.

Artikel XXXII

Opzeggingen

1. Elke staat die Partij is, kan dit Protocol opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris.

2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van twaalf maanden na de datum waarop de kennisgeving door de Depositaris is ontvangen.

3. Niettegenstaande de voorgaande leden blijft dit Protocol ten aanzien van alle rechten en zekerheden die voor de datum van het van kracht worden van een opzegging zijn ontstaan, van toepassing alsof geen opzegging had plaatsgevonden.

Artikel XXXIII

Herzieningsconferenties, wijzigingen en daaraan gerelateerde aangelegenheden

1. De Depositaris stelt jaarlijks, of op een zodanig ander tijdstip als de omstandigheden vereisen, in overleg met de Toezichthoudende Autoriteit, verslagen op voor de Staten die Partij zijn met betrekking tot de wijze waarop het bij het Verdrag, zoals gewijzigd door het Protocol, ingestelde internationale stelsel in de praktijk heeft gefunctioneerd. Bij de opstelling van deze verslagen neemt de Depositaris de verslagen van de Toezichthoudende Autoriteit betreffende de werking van het internationale registratiesysteem in aanmerking.

2. Op verzoek van ten minste vijfentwintig procent van de Staten die Partij zijn wordt door de Depositaris, in overleg met de Toezichthoudende Autoriteit, van tijd tot tijd een Herzieningsconferentie van de Staten die Partij zijn bijeengeroepen, ter bestudering van:

a)

de praktische werking van het Verdrag, zoals gewijzigd door dit Protocol, en de doeltreffendheid ervan bij de bevordering van de op onderpand van activa gebaseerde financiering en leasing van de zaken waarop de bepalingen van dit Verdrag van toepassing zijn;

b)

de juridische interpretatie en de toepassing van de bepalingen van dit Protocol en het reglement;

c)

de werking van het internationale registratiesysteem, de prestaties van de Bewaarder en het toezicht op hem door de Toezichthoudende Autoriteit, met inachtneming van de verslagen van de Toezichthoudende Autoriteit; en

d)

de vraag of het wenselijk is wijzigingen aan te brengen in dit Protocol of in de regelingen inzake het Internationale Register.

3. Een wijziging van dit Protocol wordt goedgekeurd met een meerderheid van ten minste tweederde van de Staten die Partij zijn en die aan de in het voorgaande lid bedoelde Conferentie deelnemen, en treedt vervolgens in werking ten aanzien van de Staten die de wijziging hebben geratificeerd, aanvaard of goedgekeurd indien deze, in overeenstemming met de bepalingen van artikel XXIII inzake zijn inwerkingtreding, door vier Staten is geratificeerd, aanvaard of goedgekeurd.

Artikel XXXIV

Depositaris en taken van de Depositaris

1. De akten van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding worden neergelegd bij Unidroit, dat hierbij tot Depositaris wordt benoemd.

2. De Depositaris:

a)

stelt alle Verdragsluitende Staten op de hoogte van:

i)

elke nieuwe ondertekening of nederlegging van een akte van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, tezamen met de datum daarvan;

ii)

de datum van de nederlegging van de in artikel XXIII, lid 1, onderdeel b), bedoelde certificaat;

iii)

de datum van inwerkingtreding van dit Protocol;

iv)

elke verklaring afgelegd in overeenstemming met dit Protocol, tezamen met de datum daarvan;

v)

de intrekking of wijziging van verklaringen, tezamen met de datum daarvan; en

vi)

kennisgevingen van opzegging van dit Protocol, tezamen met de datum daarvan en de datum waarop de opzegging van kracht wordt;

b)

zendt gewaarmerkte afschriften van dit Protocol aan alle Verdragsluitende Staten;

c)

doet de Toezichthoudende Autoriteit en de Bewaarder een afschrift toekomen van elke akte van ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, tezamen met de datum van nederlegging daarvan, van elke verklaring of intrekking of wijziging van een verklaring en van elke kennisgeving van opzegging, tezamen met de datum van kennisgeving daarvan, zodat de daarin vervatte informatie eenvoudig en volledig beschikbaar is; en

d)

verricht de overige voor een Depositaris gebruikelijke taken.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gevolmachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Luxemburg, op de drieëntwintigste februari tweeduizend en zeven, in een enkel oorspronkelijk exemplaar in de Engelse, de Franse en de Duitse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek; deze authenticiteit is geldig na verificatie, binnen negentig dagen na heden, van de onderlinge overeenstemming van de teksten door het Secretariaat van de Conferentie onder het gezag van de voorzitter van de Conferentie.