Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (Herschikking) (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2009/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (Herschikking) (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),
Overwegende hetgeen volgt:
Richtlijn 98/18/EG van de Raad van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen(3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd(4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.
In het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid moeten er maatregelen worden genomen om de veiligheid van het zeevervoer te verhogen.
De Gemeenschap is ernstig bezorgd over ongevallen met passagiersschepen, waarbij veel mensen het leven verloren. Personen die in de Gemeenschap van passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen gebruikmaken, mogen met recht verwachten en erop vertrouwen dat er aan boord een passend veiligheidsniveau is.
De werkuitrusting en de persoonlijke beschermingsmiddelen van werknemers worden niet door deze richtlijn bestreken, aangezien de bepalingen van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk(5) en de desbetreffende bepalingen van de toepasselijke bijzondere richtlijnen daarvan van toepassing zijn op het gebruik van dergelijke uitrusting op passagiersschepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt.
Het passagiersvervoer over zee tussen de lidstaten is reeds geliberaliseerd bij Verordening (EEG) nr. 4055/86 van de Raad van 22 december 1986 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen(6). De toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer), is geregeld in Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad(7).
Om te komen tot een hoog veiligheidsniveau en teneinde handelsbelemmeringen op te heffen, is het nodig geharmoniseerde veiligheidsnormen op een passend niveau vast te stellen voor passagiersschepen en -vaartuigen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt. Voor schepen die voor internationale reizen worden gebruikt, worden in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) normen uitgewerkt. Er moeten procedures beschikbaar zijn om bij de IMO te bewerkstelligen dat de normen voor internationale reizen worden afgestemd op de normen van deze richtlijn.
Met name gezien de interne-marktdimensie van het passagiersvervoer over zee, is een optreden op het niveau van de Gemeenschap de enige manier om een gemeenschappelijk veiligheidsniveau voor schepen in de gehele Gemeenschap vast te stellen.
Gelet op het evenredigheidsbeginsel, is een richtlijn het passende rechtsinstrument, aangezien deze een kader biedt voor de eenvormige en verplichte toepassing van veiligheidsnormen door de lidstaten, waarbij het aan elke lidstaat wordt overgelaten te besluiten welke toepassingsbepalingen het beste in zijn binnenlandse systeem passen.
Om de veiligheid te verbeteren en concurrentievervalsingen te vermijden moeten de gemeenschappelijke veiligheidseisen van toepassing zijn op de passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die in de Gemeenschap voor binnenlandse reizen worden gebruikt, ongeacht onder welke vlag zij varen. Het is evenwel noodzakelijk sommige categorieën schepen waarvoor de regels van deze richtlijn technisch ongeschikt of economisch niet haalbaar zijn, uit te sluiten.
Passagiersschepen moeten in verschillende klassen worden ingedeeld, afhankelijk van de omstandigheden in de zeegebieden waarin zij varen. Hogesnelheidspassagiersvaartuigen moeten worden ingedeeld overeenkomstig de door de IMO vastgestelde High Speed Craft Code.
Het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (het SOLAS-Verdrag van 1974), als gewijzigd, dat onder meer internationaal overeengekomen normen bevat voor passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die voor internationale reizen worden gebruikt, alsmede de toepasselijke resoluties van de IMO en andere maatregelen ter aanvulling en uitlegging van dit Verdrag moet het voornaamste referentiekader voor de veiligheidsnormen vormen.
Om voor de verschillende klassen nieuwe en bestaande passagiersschepen veiligheidseisen te kunnen vaststellen die een gelijkwaardig veiligheidsniveau waarborgen, gelet op de specifieke behoeften en beperkingen van de verschillende klassen, is een verschillende aanpak nodig. Het is dienstig wat betreft de na te leven veiligheidseisen een onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande schepen, aangezien oplegging van de voor nieuwe schepen geldende regels aan bestaande schepen dermate ingrijpende wijzigingen in de constructie noodzakelijk zou maken dat zulks economisch niet haalbaar is.
De financiële en technische gevolgen van de opwaardering van bestaande schepen tot de normen van deze richtlijn rechtvaardigen bepaalde overgangsperioden.
Gezien de grote verschillen die er qua ontwerp, bouw en gebruik zijn tussen hogesnelheidspassagiersvaartuigen en de traditionele passagiersschepen, moeten voor die vaartuigen speciale regels gelden.
Wanneer scheepsuitrusting die voldoet aan de bepalingen van Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen(8), aan boord van een passagiersschip wordt geplaatst, dient deze niet aan bijkomende tests te worden onderworpen aangezien dergelijke uitrusting reeds voldoet aan de normen en procedures van die richtlijn.
Bij Richtlijn 2003/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 april 2003 inzake specifieke stabiliteitseisen voor ro-ro-passagiersschepen(9) zijn strengere stabiliteitseisen ingevoerd voor ro-ro-passagiersschepen die worden gebruikt voor internationale diensten naar en vanuit havens in de Gemeenschap. Deze verscherpte maatregel moet ook gelden voor bepaalde categorieën schepen die onder dezelfde zeecondities binnenlandse diensten verzorgen. Wanneer niet aan deze stabiliteitseisen wordt voldaan, moet dit een reden zijn om ro-ro-passagiersschepen na een bepaald aantal dienstjaren uit de vaart te nemen. Omdat de constructie van sommige ro-ro-passagiersschepen zal moeten worden aangepast om aan de specifieke stabiliteitsvereisten te kunnen voldoen, dient de invoering van die vereisten over een aantal jaren te worden gespreid om de betrokken tak van industrie voldoende tijd te geven; daarom moet voor bestaande schepen in een tijdschema voor de geleidelijke invoering worden voorzien. Dit tijdschema mag geen afbreuk doen aan de handhaving van de specifieke stabiliteitsvereisten in de zeegebieden die zijn opgenomen in de bijlagen bij het Verdrag van Stockholm van 28 februari 1996.
Er moeten passende maatregelen genomen worden om personen met verminderde mobiliteit een veilige toegang te bieden tot passagiersschepen of hogesnelheidspassagiersvaartuigen tijdens binnenlandse diensten in de lidstaten.
Onder voorbehoud van toetsing volgens de comitéprocedure, mogen de lidstaten aanvullende veiligheidseisen vaststellen indien dat gerechtvaardigd wordt door plaatselijke omstandigheden, het gebruik van gelijkwaardige eisen toestaan, of vrijstellingen van de bepalingen van deze richtlijn onder bepaalde operationele omstandigheden vaststellen, of in uitzonderlijke gevaarlijke omstandigheden vrijwaringsmaatregelen treffen.
Bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS)(10), werden de taken van de krachtens de desbetreffende communautaire wetgeving op het gebied van maritieme veiligheid, voorkoming van verontreiniging door schepen en bescherming van de leef- en werkomstandigheden aan boord opgerichte comités gecentraliseerd.
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(11).
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven, sommige bepalingen van deze richtlijn, alsmede de bijlagen daarbij, aan te passen om rekening te houden met de ontwikkelingen op internationaal niveau, en meer bepaald wijzigingen in de internationale verdragen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.
Om na te gaan of de richtlijn daadwerkelijk wordt toegepast en nageleefd, moeten onderzoeken worden uitgevoerd op nieuwe en bestaande passagiersschepen en -vaartuigen. De naleving van deze richtlijn moet door of namens de administratie van de vlaggenstaat worden gecertificeerd.
Om ervoor te zorgen dat deze richtlijn onverkort wordt toegepast, moeten de lidstaten een systeem van sancties invoeren op overtredingen van de nationale bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld, en moeten zij op de naleving van de bepalingen van deze richtlijn toezien krachtens de bepalingen van Richtlijn 95/21/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende havenstaatcontrole(12).
Daar de in deze richtlijn opgenomen nieuwe onderdelen alleen de comitéprocedure betreffen, is omzetting ervan door de lidstaten niet nodig.
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IV, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1 Doel
Het doel van deze richtlijn is een uniform niveau van veiligheid van mensenlevens en eigendommen in te voeren op nieuwe en bestaande passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen, wanneer beide categorieën schepen en vaartuigen worden gebruikt voor binnenlandse reizen, en procedures vast te leggen voor onderhandelingen op internationaal niveau met het oog op de harmonisatie van de regels voor passagiersschepen die voor internationale reizen worden gebruikt.
Artikel 2 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a) „internationale verdragen” :
- het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 (het SOLAS-Verdrag van 1974), als gewijzigd, en het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966, tezamen met de protocollen en wijzigingen daarvan;
- b) „Intact Stability Code” :
- de „Code inzake de stabiliteit in onbeschadigde toestand voor alle onder de IMO-instrumenten vallende scheepstypen”, zoals vervat in resolutie A.749(18) van de algemene vergadering van de IMO van 4 november 1993, als gewijzigd;
- c) „High Speed Craft Code” :
- de „Internationale code voor de veiligheid van hogesnelheidsvaartuigen”, zoals vervat in resolutie (MSC) 36(63) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO van 20 mei 1994, als gewijzigd;
- d) „GMDSS” :
- het Wereldomvattend Maritiem Satelliet-Communicatiesysteem als beschreven in hoofdstuk IV van het SOLAS-Verdrag van 1974, als gewijzigd;
- e) „een passagiersschip” :
- een schip dat meer dan twaalf passagiers vervoert;
- f) „ro-ro-passagiersschip” :
- een schip dat meer dan twaalf passagiers vervoert en uitgerust is met ro-ro-laadruimten of speciale categorieën ruimten, zoals omschreven in voorschrift II-2/A/2 in bijlage I;
- g) „een hogesnelheidspassagiersvaartuig” :
-
een hogesnelheidsvaartuig als omschreven in hoofdstuk X, voorschrift 1, van het SOLAS-Verdrag van 1974, als gewijzigd, dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers; met uitzondering van passagiersvaartuigen op binnenlandse reizen in wateren van de klassen B, C of D, indien:
-
hun waterverplaatsing niet groter is dan 500 m3, en
-
hun maximumsnelheid als gedefinieerd in paragraaf 1.4.30 van de High Speed Craft Code niet hoger ligt dan 20 knopen;
-
- h) „een nieuw schip” :
-
een schip waarvan de kiel was gelegd of waarvan de bouw zich in een soortgelijk stadium bevond op of na 1 juli 1998. Een soortgelijk stadium van de bouw is het stadium waarin:
-
de bouw van een bepaald schip begint, en
-
bij het assembleren van het schip reeds 50 ton of 1 % van de geschatte massa van alle bouwmateriaal is gebruikt, waarbij de kleinste van beide massa’s in aanmerking wordt genomen;
-
- i) „een bestaand schip” :
- een schip dat geen nieuw schip is;
- j) „leeftijd” :
- de leeftijd van het schip uitgedrukt in jaren en gerekend vanaf de datum van oplevering;
- k) „een passagier” :
-
iedere persoon aan boord met uitzondering van:
-
de kapitein en de bemanningsleden of andere personen die in welke hoedanigheid dan ook in dienst of tewerkgesteld zijn aan boord van een schip ten behoeve van dat schip, en
-
een kind beneden de leeftijd van één jaar;
-
- l) „lengte van een schip” :
- tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, 96 % van totale lengte van de lastlijn op 85 % van de kleinste holte naar de mal, gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op deze lastlijn, als deze laatste groter is. Bij schepen die met stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop de lengte gemeten wordt evenwijdig aan de constructiewaterlijn genomen worden;
- m) „boeghoogte” :
- de boeghoogte die in voorschrift 39 van het Internationaal Verdrag inzake de uitwatering van schepen van 1966 is omschreven als de verticale afstand van de lastlijn behorende bij het vastgestelde zomervrijboord en de ontworpen stuurlast tot de bovenkant van het blootgestelde dek in de zijde, gemeten ter plaatse van de voorloodlijn;
- n) „voldekschip” :
-
een schip met een over de gehele lengte doorlopend dek dat is blootgesteld aan weer en wind en voorzien is van permanente middelen tot afsluiting van alle openingen in het aan weer en wind blootgestelde gedeelte, terwijl alle openingen daaronder in de zijden van het schip zijn uitgerust met permanente middelen tot een minstens weer- en winddichte afsluiting.
Het doorlopend dek mag een waterdicht dek zijn of een daaraan gelijkwaardige constructie van een niet-waterdicht dek dat volledig bedekt is door een weer- en winddichte constructie die sterk genoeg is om de weer- en winddichtheid te handhaven en uitgerust is met middelen tot weer- en winddichte afsluiting;
- o) „internationale reis” :
- een reis over zee van een haven in een lidstaat naar een haven buiten die lidstaat of omgekeerd;
- p) „binnenlandse reis” :
- een reis in zeegebieden van een haven van een lidstaat naar dezelfde of een andere haven binnen die lidstaat;
- q) „zeegebied” :
-
een gebied als vastgesteld volgens artikel 4, lid 2.
Voor de toepassing van de bepalingen inzake radiocommunicatie gelden de omschrijvingen van zeegebieden als gegeven in hoofdstuk IV, voorschrift 2, van het SOLAS-Verdrag van 1974, als gewijzigd;
- r) „havengebied” :
- een gebied als omschreven door de lidstaten, dat geen zeegebied is en zich uitstrekt tot aan de buitenste permanente havenwerken die een integrerend deel vormen van de haven, of tot aan de grenzen die zijn bepaald door natuurlijke geografische elementen die een estuarium of een soortgelijk beschermd gebied beschutten;
- s) „toevluchtsoord” :
- een natuurlijk of kunstmatig beschermd gebied dat door een schip of vaartuig als schuilplaats mag worden gebruikt in omstandigheden waarin zijn veiligheid gevaar loopt;
- t) „administratie van de vlaggenstaat” :
- de bevoegde autoriteiten van de staat onder welks vlag het schip of vaartuig gerechtigd is te varen;
- u) „staat van ontvangst” :
- een lidstaat naar of vanuit welks haven(s) een onder een andere vlag dan die van die lidstaat varend schip of vaartuig binnenlandse reizen onderneemt;
- v) „erkende organisatie” :
- een organisatie die erkend is overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties(13);
- w) „een mijl” :
- 1 852 meter;
- x) „significante golfhoogte” :
- de gemiddelde hoogte van de golven in het hoogste drieëndertig-percentiel van de in een bepaalde periode gemeten golfhoogteverdeling;
- y) „personen met verminderde mobiliteit” :
- personen voor wie het gebruik van het openbaar vervoer bijzondere moeilijkheden meebrengt, met inbegrip van ouderen, gehandicapten, personen met zintuiglijke gebreken, rolstoelgebruikers, zwangere vrouwen, en personen die kleine kinderen begeleiden.
Artikel 3 Toepassingsgebied
Deze richtlijn is van toepassing op de volgende passagiersschepen en -vaartuigen, ongeacht de vlag waaronder zij varen, wanneer zij voor binnenlandse reizen gebruikt worden:
-
nieuwe passagiersschepen,
-
bestaande passagiersschepen van ten minste 24 m lang,
-
hogesnelheidspassagiersvaartuigen.
Iedere lidstaat moet, in zijn hoedanigheid van staat van ontvangst, ervoor zorgen dat passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen die onder de vlag varen van een staat die geen lidstaat is, geheel voldoen aan de eisen van deze richtlijn, voordat zij mogen worden gebruikt voor binnenlandse reizen in die lidstaat.
Deze richtlijn is niet van toepassing op:
-
passagiersschepen zijnde:
-
oorlogsschepen en troepentransportschepen,
-
schepen zonder mechanische voortstuwingsmiddelen,
-
met ander materiaal dan staal of gelijkwaardig materiaal gebouwde vaartuigen die niet onder de normen voor hogesnelheidsvaartuigen (resolutie MSC 36(63)) of dynamisch ondersteunde vaartuigen (resolutie A.373(X)) vallen,
-
houten schepen van primitieve bouw,
-
originele, historische, vóór 1965 ontworpen passagiersschepen en individuele replica’s daarvan, die hoofdzakelijk met de originele materialen gebouwd zijn,
-
plezierjachten, behalve indien zij een bemanning hebben of krijgen, en bestemd zijn voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers voor commerciële doeleinden, of
-
schepen die uitsluitend in havengebieden worden gebruikt;
-
-
hogesnelheidspassagiersvaartuigen zijnde:
-
vaartuigen voor oorlogsdoeleinden en troepentransport,
-
pleziervaartuigen, behalve indien zij een bemanning hebben of krijgen, en bestemd zijn voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers voor commerciële doeleinden, of
-
uitsluitend in havengebieden gebruikte vaartuigen.
-
Artikel 4 Klassen passagiersschepen
Passagiersschepen worden naar gelang van het zeegebied waarin zij varen in de volgende klassen ingedeeld:
„Klasse A” | passagiersschip dat gebruikt wordt voor andere binnenlandse reizen dan die welke door schepen van de klassen B, C en D worden gemaakt. |
„Klasse B” | passagiersschip dat wordt gebruikt voor binnenlandse reizen tijdens welke het nooit meer dan 20 mijl van de kustlijn verwijderd is waar schipbreukelingen aan land kunnen gaan, gerekend bij een gemiddelde getijhoogte. |
„Klasse C” | passagiersschip dat wordt gebruikt voor binnenlandse reizen in zeegebieden waarin de kans op een significante golfhoogte van meer dan 2,5 m kleiner is dan 10 % in een periode van een jaar, wanneer het schip het gehele jaar door in de vaart is, of in een bepaalde periode van het jaar, wanneer het schip uitsluitend in die periode in de vaart is (bv. de zomerperiode), tijdens welke het nooit meer dan 15 mijl van een toevluchtsoord en niet meer dan 5 mijl van de kustlijn verwijderd is waar schipbreukelingen aan land kunnen gaan, gerekend bij een gemiddelde getijhoogte. |
„Klasse D” | passagiersschip dat wordt gebruikt voor binnenlandse reizen in zeegebieden waarin de kans op een significante golfhoogte van meer dan 1,5 m kleiner is dan 10 % in een periode van een jaar, wanneer het schip het gehele jaar door in de vaart is, of in een bepaalde periode van het jaar, wanneer het schip uitsluitend in die periode in de vaart is (bv. de zomerperiode), tijdens welke het nooit meer dan 6 mijl van een toevluchtsoord en niet meer dan 3 mijl van de kustlijn verwijderd is waar schipbreukelingen aan land kunnen gaan, gerekend bij een gemiddelde getijhoogte. |
Door iedere lidstaat:
-
wordt een lijst van de zeegebieden onder zijn jurisdictie opgesteld en, indien nodig, bijgewerkt, waarbij hij, aan de hand van de in lid 1 gegeven criteria voor de indeling in klassen, de vaargebieden aangeeft waarbinnen de scheepsklassen het gehele jaar door of, in voorkomend geval, gedurende een bepaalde periode van het jaar in de vaart zijn;
-
wordt de lijst gepubliceerd in een openbare databank die kan worden geraadpleegd op de internetsite van de bevoegde maritieme instantie;
-
wordt aan de Commissie de locatie meegedeeld van deze informatie en wanneer de lijst wordt gewijzigd.
Voor hogesnelheidspassagiersvaartuigen zijn de in hoofdstuk 1, paragrafen 1.4.10 en 1.4.11, van de High Speed Craft Code omschreven categorieën van toepassing.