Home

Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003

Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 36, artikel 37 en artikel 299, lid 2,

Gelet op de Akte van toetreding van 1979, en met name op punt 6 van het daaraan gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2)

Na raadpleging van het Comité van de Regio's(3)

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Op grond van bepalingen die zijn opgenomen in de in 2003 en 2004 goedgekeurde hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten de doeltreffendheid van de hervormingen worden onderzocht. De Commissie heeft in dit verband op 20 november 2007 bij het Europees Parlement en de Raad de mededeling „Voorbereiding van de gezondheidscontrole van de GLB-hervorming” ingediend. Er moet rekening worden gehouden met deze mededeling, de bespreking van de belangrijkste daarin vervatte elementen in het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en de talrijke bijdragen in het kader van het openbaar overleg.

  2. Bepaalde elementen van het steunmechanisme moeten worden aangepast, zo blijkt in het bijzonder uit de ervaring die is opgedaan bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen(4). Met name moeten meer vormen van rechtstreekse steun worden ontkoppeld en dient de werking van de bedrijfstoeslagregeling te worden vereenvoudigd. Bovendien is Verordening (EG) nr. 1782/2003 herhaaldelijk grondig gewijzigd. Om deze redenen en omwille van de duidelijkheid moet zij worden ingetrokken en worden vervangen door de onderhavige verordening.

  3. Op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt een verlaging of uitsluiting toegepast van de rechtstreekse steun aan landbouwers die niet voldoen aan bepaalde voorschriften op het gebied van volksgezondheid, gezondheid van dieren en planten, milieu en dierenwelzijn. Deze „randvoorwaarden” maken integraal deel uit van de communautaire steunverlening in de vorm van rechtstreekse betalingen en dienen derhalve te worden behouden. Een aantal voorschriften binnen de werkingssfeer van de randvoorwaarden blijkt echter onvoldoende betrekking te hebben op landbouwactiviteiten of landbouwgrond, of gaat veeleer de nationale autoriteiten aan dan de landbouwers. Daarom dient de werkingssfeer van de randvoorwaarden te worden aangepast.

  4. Om te voorkomen dat landbouwgrond wordt opgegeven en te waarborgen dat deze grond in goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden, is bovendien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 een communautair kader vastgesteld waarbinnen de lidstaten normen vaststellen met inachtneming van de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, inclusief de bodem- en klimaatgesteldheid en de bestaande landbouwsystemen, grondgebruik, vruchtwisseling, landbouwpraktijken en de structuur van de landbouwbedrijven. Dit kader moet worden gehandhaafd. De ervaring leert echter dat bepaalde normen niet voldoende relevant zijn of niet voldoende positieve effecten hebben om te rechtvaardigen dat zij door alle lidstaten worden toegepast. Dergelijke normen moeten derhalve facultatief zijn voor de lidstaten. Om voor een zo consistent mogelijk kader te zorgen, mag een norm niet facultatief zijn indien de betrokken lidstaat vóór 2009 op basis van de betrokken norm reeds een minimumeis heeft vastgesteld of indien er met betrekking tot deze norm nationale voorschriften zijn.

  5. De afschaffing van de verplichte braaklegging in het kader van de bedrijfstoeslagregeling overeenkomstig deze verordening kan in bepaalde gevallen nadelige gevolgen hebben voor het milieu, met name voor sommige landschapselementen. Daarom moeten de communautaire bepalingen die tot doel hebben duidelijk omschreven landschapselementen te beschermen, worden aangescherpt. In specifieke situaties moet een lidstaat ook in de vaststelling en/of het behoud van habitats kunnen voorzien.

  6. In bepaalde gebieden wordt het steeds problematischer de watervoorraden voor landbouwactiviteiten te beschermen en te beheren. Het communautaire kader voor een goede landbouw- en milieuconditie dient daarom ook te worden versterkt teneinde water tegen verontreiniging en afspoeling te beschermen en het watergebruik te beheren.

  7. In Verordening (EG) nr. 1782/2003 is het positieve effect van blijvend grasland op het milieu erkend. De maatregelen in die verordening ter bevordering van de instandhouding van bestaand blijvend grasland om een massale omzetting in bouwland te voorkomen, dienen te worden gehandhaafd.

  8. Voor een beter evenwicht tussen de beleidsinstrumenten die op bevordering van duurzame landbouw zijn gericht enerzijds, en die welke bevordering van de plattelandsontwikkeling tot doel hebben anderzijds, is bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 op verplichte basis een systeem ingevoerd waarbij de rechtstreekse betalingen geleidelijk worden verlaagd („modulatie”). Dit systeem moet worden behouden en moet de vrijstelling van modulatie voor de eerste 5 000 EUR aan rechtstreekse betalingen omvatten.

  9. De besparingen die voortvloeien uit modulatie worden gebruikt voor de financiering van maatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid. Sinds de aanneming van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt de landbouwsector geconfronteerd met nieuwe, veeleisende uitdagingen, zoals de klimaatverandering en het toenemende belang van bio-energie, alsook de behoefte aan beter waterbeheer en aan een efficiëntere bescherming van de biodiversiteit. Als verdragsluitende partij bij het Protocol van Kyoto(5) is de Europese Gemeenschap ertoe gehouden haar beleid aan te passen in het licht van de klimaatveranderingsproblematiek. Naar aanleiding van ernstige problemen in verband met waterschaarste en droogte oordeelde de Raad bovendien in zijn conclusies „Waterschaarste en droogten” van 30 oktober 2007 dat de waterbeheersvraagstukken in de landbouw nader moeten worden bestudeerd. Voorts heeft de Raad er in zijn conclusies „Het biodiversiteitsverlies uiterlijk in 2010 een halt toeroepen” van 18 december 2006 op gewezen dat de bescherming van de biodiversiteit een zeer belangrijke uitdaging blijft en dat, hoewel belangrijke vorderingen zijn geboekt, extra inspanningen moeten worden geleverd, wil de Gemeenschap haar biodiversiteitsdoelstelling voor 2010 halen. Aangezien innovatie met name kan bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe technologieën, producten en procédés, dient zij de inspanningen om deze uitdagingen aan te pakken te ondersteunen. In 2015 verstrijkt de melkquotaregeling die is ingesteld op grond van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten(6). De zuivelproducenten zullen bijgevolg specifieke inspanningen moeten leveren om zich aan de nieuwe omstandigheden aan te passen, met name in probleemgebieden. Ook deze bijzondere situatie zou dus moeten worden omschreven als een nieuwe uitdaging waaraan de lidstaten het hoofd moeten kunnen bieden om voor een „zachte landing” van de zuivelsector in hun land te zorgen.

  10. De Gemeenschap erkent de noodzaak om deze nieuwe uitdagingen in het kader van haar beleid aan te pakken. Op het gebied van de landbouw vormen de plattelandsontwikkelingsprogramma's die zijn goedgekeurd in het kader van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)(7), hiertoe een geschikt instrument. Om de lidstaten in staat te stellen hun plattelandsontwikkelingsprogramma's dienovereenkomstig aan te passen zonder hun lopende activiteiten op het gebied van plattelandsontwikkeling op andere gebieden te beperken, dienen aanvullende financiële middelen ter beschikking te worden gesteld. De financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 bieden echter geen ruimte om het plattelandsontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap met de nodige extra financiële middelen toe te rusten. In deze omstandigheden dienen de vereiste financiële middelen grotendeels te worden gehaald uit de opbrengsten van een geleidelijke verhoging van de voor de modulatie geldende verlagingspercentages voor de rechtstreekse betalingen.

  11. Kenmerkend voor de verdeling van de rechtstreekse inkomenssteun over de landbouwers is dat een groot aantal betalingen worden toegewezen aan een vrij gering aantal grootschalige begunstigden. Het moge duidelijk zijn dat het voor een efficiënte verwezenlijking van het met inkomenssteun beoogde doel niet nodig is dat aan grootschalige begunstigden hetzelfde steunbedrag per eenheid wordt toegekend. Grote begunstigden hebben bovendien een groter aanpassingsvermogen en kunnen bijgevolg gemakkelijker werken met lagere steunbedragen per eenheid. Daarom is het billijk te verwachten dat landbouwers met hoge steunbedragen een bijzondere bijdrage leveren tot de financiering van plattelandsontwikkelingsmaatregelen die op de nieuwe uitdagingen zijn toegespitst. Hiertoe is het passend een mechanisme vast te stellen aan de hand waarvan op de hogere betalingen een forsere verlaging wordt toegepast en moeten de daaruit voortvloeiende opbrengsten moeten worden gebruikt om de nieuwe uitdagingen in het kader van de plattelandsontwikkeling aan te gaan.

  12. De bijzondere geografische ligging, het insulaire karakter, de geringe oppervlakte, het bergachtige reliëf en het klimaat leggen de landbouw in de ultraperifere gebieden extra lasten op. Om deze lasten en beperkingen te milderen, moeten landbouwers in de ultraperifere gebieden vrijgesteld worden van de verplichte verlaging via de modulatie.

  13. Lidstaten die voor vrijwillige modulatie hebben geopteerd, moeten de verhoogde percentages voor de verplichte modulatie in aanmerking nemen. Verordening (EG) nr. 378/2007 van de Raad van 27 maart 2007 houdende voorschriften voor een vrijwillige modulatie van de rechtstreekse betalingen waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers voorziet(8), dient daarom overeenkomstig te worden gewijzigd.

  14. De bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde verlaging van vijf procentpunten in het kader van de modulatie moeten aan de lidstaten worden toegewezen op basis van dezelfde criteria als die welke in die verordening zijn vastgesteld, dat wil zeggen objectieve criteria waarbij wordt bepaald dat een zeker percentage van de bedragen in de lidstaat blijft waar de bedragen zijn gegenereerd. Met het oog op de structurele aanpassingen ten gevolge van de afschaffing van de interventie voor rogge, dienen de specifieke maatregelen voor bepaalde roggeproducerende regio's, die met een deel van de door de modulatie gegenereerde bedragen moeten worden gefinancierd, te worden gehandhaafd. Tevens moeten de bedragen die afkomstig zijn uit de toepassing van aanvullende verlagingen in het kader van de modulatie ter beschikking worden gesteld van de lidstaten waar deze bedragen zijn gegenereerd.

  15. Met het oog op een vlottere werking van de modulatie, vooral wat de procedures voor de verlening van rechtstreekse betalingen aan landbouwers en de overdrachten naar de plattelandsontwikkelingsprogramma's betreft, dient voor elke lidstaat een nettomaximum te worden vastgesteld voor de betalingen die na toepassing van de modulatie aan de landbouwers moeten worden verricht. Teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van de GLB-steun in de ultraperifere gebieden en met het feit dat modulatie niet van toepassing is op rechtstreekse betalingen, mogen in die gebieden de nettomaxima van de betrokken lidstaten niet van toepassing zijn op de rechtstreekse betalingen. Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(9) moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  16. Landbouwers in de nieuwe lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie toetreden worden geleidelijk in het systeem voor rechtstreekse betalingen geïntegreerd aan de hand van een bijzonder mechanisme waarin hun respectieve toetredingsovereenkomsten voorzien. Met het oog op een gepast evenwicht tussen de beleidsinstrumenten ter bevordering van de duurzame landbouw enerzijds, en die ter bevordering van de plattelandontwikkeling anderzijds, dient de modulatieregeling pas op landbouwers in de nieuwe lidstaten van toepassing te worden wanneer het niveau van de rechtstreekse betalingen in die lidstaten gelijk is aan het in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten geldende niveau.

  17. Toepassing van de modulatie mag er niet toe leiden dat het nettobedrag dat aan een landbouwer in een nieuwe lidstaat wordt betaald, lager ligt dan het aan vergelijkbare landbouwers in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten betaalde bedrag. Zodra de modulatie van toepassing wordt op landbouwers in de nieuwe lidstaten, dient de toe te passen verlaging derhalve te worden beperkt tot het verschil tussen het niveau dat onder het mechanisme voor geleidelijke integratie gold en het niveau dat in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten na toepassing van de modulatie werd bereikt. Bovendien moet de modulatie in aanmerking worden genomen bij de verlening van aanvullende nationale rechtstreekse betalingen aan landbouwers in de nieuwe lidstaten op wie de modulatie van toepassing is.

  18. Om ervoor te zorgen dat de bedragen ter financiering van het GLB de jaarlijkse maxima van de financiële vooruitzichten niet overschrijden, moet het financieel mechanisme van Verordening (EG) nr. 1782/2003, dat voorziet in aanpassing van de rechtstreekse steun wanneer volgens de vooruitzichten het submaximum van rubriek 2, met een veiligheidsmarge van 300 000 000 EUR, in een bepaald begrotingsjaar zal worden overschreden, worden gehandhaafd. Rekening houdend met de niveaus van de rechtstreekse betalingen die tengevolge van de geleidelijke integratie aan landbouwers in de nieuwe lidstaten worden verricht, mag in het kader van de toepassing van het mechanisme voor geleidelijke integratie op alle in de nieuwe lidstaten verleende rechtstreekse betalingen het instrument voor begrotingsdiscipline in die lidstaten pas in werking treden wanneer het in die lidstaten geldende niveau van de rechtstreekse betalingen ten minste gelijk is aan het niveau dat in de andere lidstaten dan de nieuwe lidstaten geldt. Aangezien het eigen middel, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder c), van Besluit 2007/436/EG, Euratom van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(10) in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, in de Gemeenschapsbegroting een bijzonder gewicht heeft, is het passend er bij wijze van uitzondering in te voorzien dat de Raad op voorstel van de Commissie het noodzakelijke besluit ter toepassing van het instrument van financiële discipline vaststelt.

  19. Om de landbouwers te helpen zich te voegen naar de normen voor een moderne, kwalitatief hoogwaardige landbouw, is het noodzakelijk dat de lidstaten het omvattend systeem van advisering ten behoeve van landbouwbedrijven als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1782/2003 voortzetten. Het bedrijfsadviseringssysteem moet de landbouwers helpen zich bewuster te worden van de materiaalstromen en bedrijfsprocessen in relatie tot de normen op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, zonder dat op enigerlei wijze iets wordt afgedaan aan hun verplichting en verantwoordelijkheid om die normen in acht te nemen.

  20. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1290/2005 moeten de lidstaten de nodige maatregelen treffen om zich ervan te vergewissen dat de door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze worden uitgevoerd, en om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen. Hiertoe moeten zij een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor de rechtstreekse betalingen toepassen. Om de Gemeenschapssteun doeltreffender te maken en beter te kunnen controleren moeten de lidstaten toestemming krijgen om het geïntegreerd systeem ook toe te passen op Gemeenschapsregelingen die niet onder deze verordening vallen.

  21. De voornaamste bestanddelen van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem moeten worden gehandhaafd, met name bepalingen inzake een geautomatiseerde gegevensbank, een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen, steunaanvragen van de landbouwers, een geharmoniseerd controlesysteem en, wat de bedrijfstoeslagregeling betreft, een systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten.

  22. Het beheer van kleine bedragen blijkt omslachtig te zijn voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Om buitensporige administratieve lasten te voorkomen dienen de lidstaten als algemene regel af te zien van rechtstreekse betalingen indien het bedrag van de betaling lager zou liggen dan 100 EUR of indien het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor steun wordt aangevraagd, minder dan één hectare bedraagt. Aangezien de structuurkenmerken van de landbouweconomie van de lidstaten grote verschillen vertonen en aanzienlijk kunnen afwijken van de gemiddelde landbouwbedrijfsstructuur in de Gemeenschap, dienen specifieke bepalingen te worden vastgesteld om de lidstaten de mogelijkheid te bieden minima toe te passen die hun specifieke situatie weerspiegelen. In verband met de zeer specifieke landbouwbedrijfsstructuur in de ultraperifere gebieden en op de eilanden in de Egeïsche Zee, moeten voor deze gebieden geen minima worden toegepast. De lidstaten dienen voorts de mogelijkheid te hebben om, rekening houdend met de structuurkenmerken van hun landbouwsector, te opteren voor de eerste, dan wel de tweede soort minima. Voor de bijzondere toeslagrechten die aan landbouwers met een zogenaamd „bedrijf zonder land” zijn toegewezen, heeft de toepassing van een op het aantal hectaren gebaseerde drempel geen nut. Voor dergelijke landbouwers dient derhalve het aan de gemiddelde steun gerelateerde minimumbedrag te gelden. Om een gelijke behandeling te waarborgen van landbouwers voor wier directe betalingen een geleidelijke integratie van toepassing is, moet het minimum worden gebaseerd op het uiteindelijke bedrag dat aan het einde van het proces van geleidelijke integratie wordt toegekend.

  23. Uit de ervaring met de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling is gebleken dat de ontkoppelde inkomenssteun in sommige gevallen werd toegewezen aan begunstigden wier landbouwactiviteiten slechts een onbeduidend deel van hun totale economische activiteit uitmaakten of wier zakelijk doel niet of nauwelijks gericht was op de uitoefening van een landbouwactiviteit. Om de verlening van landbouwinkomenssteun aan dergelijke begunstigden te voorkomen en om ervoor te zorgen dat de communautaire steun volledig wordt gebruikt om de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te garanderen, moeten lidstaten waar dergelijke toewijzingen plaatsvinden, de bevoegdheid krijgen om af te zien van de op de onderhavige verordening gebaseerde rechtstreekse betalingen aan dergelijke natuurlijke of rechtspersonen.

  24. De bevoegde nationale autoriteiten dienen de betalingen waarin de communautaire steunregelingen voorzien, binnen een voorgeschreven termijn volledig aan de begunstigden uit te keren onder voorbehoud van de verlagingen waarin de onderhavige verordening voorziet. Met het oog op een flexibeler beheer van de rechtstreekse betalingen dienen de lidstaten de mogelijkheid te krijgen om de rechtstreekse betalingen in maximaal twee tranches per jaar te verrichten.

  25. De rechtstreekse inkomenssteun waarin de steunregelingen in het kader van het GLB voorzien, heeft vooral tot doel de landbouwgemeenschap een redelijke levensstandaard te verzekeren. Dit doel hangt nauw samen met de instandhouding van plattelandsgebieden. Om iedere verkeerde besteding van communautaire middelen te vermijden, mogen geen steunbetalingen worden gedaan aan landbouwers die de voorwaarden voor het verkrijgen van die betalingen kunstmatig hebben gecreëerd.

  26. Om de doelstellingen van het GLB te verwezenlijken, moeten de communautaire steunregelingen aan veranderende ontwikkelingen kunnen worden aangepast, zo nodig op korte termijn. De begunstigden kunnen er bijgevolg niet op vertrouwen dat de steunvoorwaarden ongewijzigd blijven, en dienen voorbereid te zijn op een mogelijke herziening van de regelingen, met name in het licht van economische ontwikkelingen of de begrotingssituatie.

  27. Bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 is een bedrijfstoeslagregeling ingesteld waarin de verschillende bestaande steunmechanismen in één regeling voor ontkoppelde rechtstreekse betalingen zijn ondergebracht. Uit de ervaring met de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling is gebleken dat een aantal elementen van deze regeling in het belang van de landbouwers en de beheersautoriteiten kan worden vereenvoudigd. Aangezien de bedrijfstoeslagregeling inmiddels ten uitvoer is gelegd door alle lidstaten die dat moesten doen, is een aantal bepalingen over de voorlopige toepassing van deze regeling bovendien achterhaald en aan aanpassing toe. In dit verband werd in een aantal gevallen een aanzienlijke onderbenutting van toeslagrechten geconstateerd. Aangezien dit probleem moet worden vermeden en in aanmerking moet worden genomen dat de landbouwers inmiddels voldoende vertrouwd zijn met de werking van de bedrijfstoeslagregeling, moet de oorspronkelijk vastgestelde periode voor het afstaan van niet-gebruikte toeslagrechten aan de nationale reserve, worden ingekort tot twee jaar.

  28. De belangrijkste bestanddelen van de bedrijfstoeslagregeling moeten behouden blijven. De vaststelling van de nationale maxima dient er met name voor te zorgen dat het totale niveau van de steun en de toeslagrechten de bestaande begrotingsbeperkingen niet overschrijdt. De lidstaten dienen ook een nationale reserve te beheren die onder meer kan worden gebruikt om de deelname van landbouwers aan de regeling te bevorderen of om rekening te houden met specifieke behoeften in bepaalde regio's. Er moeten bepalingen voor de overdracht en het gebruik van toeslagrechten worden vastgesteld om speculatieve overdracht en cumulatie van toeslagrechten zonder overeenkomstige agrarische basis te voorkomen.

  29. Als gevolg van de geleidelijke integratie van nieuwe sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moet de definitie van grond die in aanmerking komt voor de toepassing van de regeling of voor de activering van toeslagrechten, worden herzien. Steunverlening voor met groenten en fruit beteelde oppervlakten in lidstaten die ervoor gekozen hebben deze sector later in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen, dient echter te worden uitgesloten. Voorts moeten specifieke bepalingen voor hennep worden vastgesteld om te voorkomen dat steun wordt verleend aan illegale teelten.

  30. De verplichte braaklegging van bouwland had oorspronkelijk tot doel het aanbod te beheersen. Dit instrument is als gevolg van marktontwikkelingen in de sector akkerbouwgewassen en de invoering van ontkoppelde steun echter overbodig geworden en moet worden afgeschaft. De overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde braakleggingstoeslagrechten moeten daarom worden geactiveerd voor hectaren die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden die voor elk ander toeslagrecht gelden. De afschaffing van de braakleggingsverplichting kan tot gevolg hebben dat land dat in aanmerking kwam voor het activeren van braakleggingstoeslagrechten, niet langer daarvoor in aanmerking komt. Om ervoor te zorgen dat dergelijk land daarvoor in aanmerking blijft komen, moet worden bepaald dat bepaalde beboste gebieden, met inbegrip van gebieden die worden bebost op grond van nationale regelingen die stroken met de desbetreffende voorschriften van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of gebieden die aan bepaalde milieuafspraken zijn onderworpen, in aanmerking komen voor de bedrijfstoeslagregeling.

  31. Niet alleen werd voordien gekoppelde marktsteun in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen, maar ook werd het bedrag van de toeslagrechten in lidstaten die kozen voor de uitvoering van het historische model, gebaseerd op het individuele niveau van in het verleden verleende steun. Nu de bedrijfstoeslagregeling reeds geruime tijd van toepassing is en er meer sectoren omvat, wordt het steeds moeilijker om de legitimiteit van aanzienlijke individuele verschillen in het steunniveau, die slechts gebaseerd zijn op in het verleden verleende steun, te rechtvaardigen. Daarom moeten de lidstaten die hebben gekozen voor de toepassing van het historische model, de mogelijkheid krijgen om onder bepaalde voorwaarden en met inachtneming van de algemene beginselen van de Gemeenschapswetgeving en de doelstellingen van het GLB de toegewezen toeslagrechten in die zin te herzien dat de betrokken eenheidsbedragen dichter bij elkaar komen te liggen. De lidstaten kunnen bij de vaststelling van dichter bij elkaar liggende bedragen rekening houden met de specifieke kenmerken van geografische gebieden. Met het oog op het gelijktrekken van de toeslagrechten moet worden voorzien in een adequate overgangsperiode en een beperkte verlagingsmarge, teneinde de landbouwers in de gelegenheid te stellen zich op een redelijke wijze aan de veranderende steunniveaus aan te passen.

  32. In het kader van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kregen de lidstaten de mogelijkheid de bedrijfstoeslagregeling aan de hand van het historische, dan wel het regionale model ten uitvoer te leggen. De lidstaten hebben inmiddels de gelegenheid gehad om de gevolgen van hun keuze vanuit economisch en administratief standpunt te evalueren. Tegen deze achtergrond dient de lidstaten de kans te worden geboden hun oorspronkelijke keuze in het licht van de opgedane ervaring te herzien. Hiertoe dient, naast de mogelijkheid het bedrag van de toeslagrechten gelijk te trekken, aan de lidstaten die het historische model hebben toegepast, de mogelijkheid te worden geboden over te schakelen naar een geregionaliseerde toepassing van de bedrijfstoeslagregeling, overeenkomstig de opties waarin Verordening (EG) nr. 1782/2003 reeds voorziet. De lidstaten zouden met name de territoriale spreiding van de directe steun moeten kunnen bijstellen door een geleidelijk herverdeling tussen de regio's. Deze mogelijkheid zou de lidstaten meer flexibiliteit bieden, zodat zij de directe steun op de meest passende wijze kunnen sturen conform de in artikel 33 van het Verdrag neergelegde doelstellingen en op basis van objectieve, niet-discriminerende criteria, zoals landbouwpotentieel en milieuoverwegingen. Lidstaten die hebben geopteerd voor het regionale model, moeten eveneens in de gelegenheid worden gesteld hun besluit onder bepaalde voorwaarden te herzien in de zin dat, met inachtneming van de algemene beginselen van de Gemeenschapswetgeving en de doelstellingen van het GLB, de bedragen van de toeslagrechten volgens vooraf vastgestelde jaarlijkse stappen dichter bij elkaar komen te liggen. Met het oog op het gelijktrekken van de toeslagrechten moet worden voorzien in een adequate overgangsperiode en een beperkte verlagingsmarge, teneinde de landbouwers in de gelegenheid te stellen zich op een redelijke wijze aan de veranderende steunniveaus aan te passen.

  33. De lidstaten konden in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingevoerde bedrijfstoeslagregeling bepaalde betalingen geheel of gedeeltelijk van de toepassing van die regeling uitsluiten. Die verordening voorzag ook in de evaluatie en, eventueel, herziening van die optie in het licht van markt- en structurele ontwikkelingen. Uit de analyse van de in dit verband opgedane ervaring blijkt dat er inzake te verbouwen producten dankzij de ontkoppeling soepeler keuzes kunnen worden gemaakt, waardoor de producenten hun beslissingen over de productie kunnen afstemmen op rendabiliteit en de signalen van de markt. Dit geldt met name voor de sectoren akkerbouwgewassen en hop, en in bepaalde mate ook voor de sectoren rund- en kalfsvlees en zaaizaad. De gedeeltelijk gekoppelde betalingen voor de sectoren akkerbouwgewassen en hop moeten daarom met ingang van 2010 in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen. Wat hop betreft, mochten de lidstaten op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een deel van de areaalsteun voor hop aan erkende producentenorganisaties verlenen. Teneinde de producentenorganisaties in staat te stellen hun activiteiten te blijven uitoefenen zoals voorheen, wordt in Verordening (EG) nr. 1234/2007 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 72/2009(11) van 19 januari 2009 tot wijziging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, bepaald dat in de betrokken lidstaat voor dezelfde activiteiten gelijke bedragen worden toegepast. Deze bedragen moeten daarom in mindering worden gebracht van de nationale maxima waarin de onderhavige verordening voor die lidstaat voorziet. Om de landbouwers in de sectoren rund- en kalfsvlees en zaaizaad in de gelegenheid te stellen zich aan de nieuwe steunbepalingen aan te passen, dienen de betalingen voor rund- en kalfsvlees alsmede de steun voor zaaizaad uiterlijk in 2012 geïntegreerd te zijn. Aangezien gedeeltelijk gekoppelde betalingen in de sectoren groenten en fruit pas onlangs, en slechts als overgangsmaatregel, werden ingevoerd, moet de mogelijkheid om deze betalingen van de bedrijfstoeslagregeling uit te sluiten, gehandhaafd blijven, terwijl de lidstaten moet worden toegestaan hun besluit te herzien om het ontkoppelingspercentage te verhogen.

  34. Wat de sector zoogkoeien, schapen- en geitenvlees betreft, kan het echter nog steeds nodig zijn om in het belang van de landbouweconomie in bepaalde regio's, met name waar geen economische alternatieven voor landbouwers voorhanden zijn, een minimaal landbouwproductieniveau te handhaven. Daarom moeten de lidstaten kunnen opteren voor het behoud van gekoppelde steun op het huidige niveau of op een lager niveau. In dat geval moet, met name met het oog op de traceerbaarheid van de dieren, worden bepaald dat de identificatie- en registratievoorschriften van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten(12), en van Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten(13) in acht moeten worden genomen.

  35. De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om tot 10 % van hun nationaal maximum voor de bedrijfstoeslagregeling te gebruiken voor de verlening van specifieke steun in duidelijk omschreven gevallen. Deze steun moet de lidstaten in staat stellen milieu- en dierenwelzijnsproblemen aan te pakken en de kwaliteit en de afzet van landbouwproducten te verbeteren. Tevens dient te worden voorzien in specifieke steun om de gevolgen van de geleidelijke afschaffing van de melkquota en de ontkoppeling van de steun in bijzonder kwetsbare sectoren op te vangen. Gezien het toenemende belang van doeltreffend risicobeheer moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen financieel bij te dragen aan door de landbouwers te betalen oogst-, dier- en plantverzekeringspremies en aan de vergoeding van bepaalde economische verliezen ten gevolge van dier- of plantenziekten en milieuongevallen. Met het oog op de naleving van de door de Gemeenschap aangegane internationale verbintenissen moeten de middelen die voor gekoppelde steun kunnen worden gebruikt, tot een gepast niveau worden beperkt, terwijl er tegelijk overgangsmaatregelen moeten worden toegestaan voor lidstaten die bijzondere moeilijkheden ondervinden. De voorwaarden voor de financiële bijdrage aan oogst-, dier- en plantverzekeringen en vergoedingen tengevolge van dier- of plantenziekten en milieuongevallen moeten dienovereenkomstig worden vastgesteld. Voorts moeten de lidstaten die een beroep gedaan hebben op artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een voldoende overgangstermijn krijgen zodat ze vlot kunnen overschakelen op de nieuwe regels voor specifieke steun.

  36. De ervaring heeft geleerd dat de lidstaten de beschikbare middelen onder de nationale maxima voor de bedrijfstoeslagregeling momenteel niet volledig benutten, met name bij niet-activering van toeslagrechten. Om een efficiëntere benutting van middelen te bevorderen, is het zinvol om de lidstaten toe te staan steun te verlenen boven hun nationale maxima, tot een zodanig bedrag dat zij binnen de marges van onderbesteding ten opzichte van hun nationale maxima blijven. Dat bedrag moet worden berekend op grond van de onderbesteding ten opzichte van de begroting voor het recentste beschikbare jaar en mag de eerbiediging van het totale nettomaximum van de rechtstreekse betalingen per lidstaat niet in het gedrang brengen. Daarom, en om ervoor te zorgen dat de landbouwers niet met onvoorziene verlagingen van de betalingen te maken krijgen, moet de berekening binnen bepaalde veiligheidsmarges plaatsvinden. Deze bedragen moeten worden gebruikt voor de financiering van specifieke steun of worden overgedragen naar het ELFPO.

  37. De rechtstreekse betalingen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling waren gebaseerd op de referentiebedragen van de in het verleden ontvangen rechtstreekse betalingen of op geregionaliseerde bedragen per hectare. De landbouwers in de nieuwe lidstaten kregen geen rechtstreekse betalingen van de Gemeenschap en beschikten niet over historische referenties voor de kalenderjaren 2000, 2001 en 2002. Daarom werd in Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepaald dat de bedrijfstoeslagregeling in de nieuwe lidstaten moest worden gebaseerd op geregionaliseerde bedragen per hectare. Nu deze landen reeds enige jaren deel uitmaken van de Gemeenschap, kan het gebruik van referentieperioden echter worden overwogen voor de nieuwe lidstaten die nog niet op de bedrijfstoeslagregeling zijn overgeschakeld. Om de overgang naar de bedrijfstoeslagregeling te vergemakkelijken en met name om speculatieve aanvragen te voorkomen, dient de nieuwe lidstaten daarom de mogelijkheid te worden geboden om de oppervlakten waarvoor, historisch gezien, steun werd verleend in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling, in aanmerking te nemen voor de berekening van de toeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling.

  38. In het kader van het regionale model voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling dient de nieuwe lidstaten de mogelijkheid te worden geboden om het bedrag van het toeslagrecht per hectare op basis van objectieve criteria aan te passen, teneinde een gelijke behandeling van alle landbouwers te garanderen en marktverstoringen te voorkomen.

  39. De nieuwe lidstaten moeten dezelfde mogelijkheden als de andere lidstaten krijgen om de bedrijfstoeslagregeling gedeeltelijk ten uitvoer te leggen.

  40. De ontkoppeling van de rechtstreekse steun en de invoering van de bedrijfstoeslagregeling waren hoekstenen in de hervorming van het GLB. In 2003 bestond echter een aantal redenen om specifieke steun voor een aantal gewassen te behouden. De ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de ontwikkeling van de marktsituatie wijzen erop dat regelingen die in 2003 van de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling werden uitgesloten, inmiddels met het oog op een meer marktgerichte en duurzame landbouw in de regeling kunnen worden opgenomen. Dit geldt met name voor de sector olijfolie, waar slechts een marginale vorm van koppeling werd toegepast, alsmede voor de betalingen in de sectoren durumtarwe, eiwithoudende gewassen, aardappelzetmeel en noten, waar het nut van ontkoppeling wordt bekrachtigd door de afnemende doeltreffendheid van de resterende gekoppelde betaling. Met betrekking tot vlas en hennep, gedroogde voedergewassen en aardappelzetmeel moet de verwerkingssteun eveneens worden ontkoppeld en moeten de betrokken bedragen in de bedrijfstoeslagregeling worden geïntegreerd. Met betrekking tot eiwithoudende gewassen, rijst, aardappelzetmeel, noten, vlas en hennep, is het passend de steun voor die sectoren vanaf 2012 in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen, en de lidstaten tegelijkertijd toe te staan te besluiten om deze steun, met uitzondering van de verwerkingssteun bedoeld in Verordening (EG) nr. 1234/2007, vroeger op te nemen. Wat noten betreft, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen het nationale deel van de steun op een gekoppelde manier te blijven betalen om zo de gevolgen van de ontkoppeling beter te kunnen opvangen.

  41. Als gevolg van de integratie van nieuwe sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moet worden voorzien in de berekening van het nieuwe niveau van individuele inkomenssteun in het kader van die regeling. Met betrekking tot noten, aardappelzetmeel, vlas en hennep en gedroogde voedergewassen, moet deze stijging worden toegekend op basis van de steun die de landbouwers gedurende de laatste jaren hebben ontvangen. Wat de integratie van betalingen betreft die gedeeltelijk van de toepassing van de bedrijfstoeslagregeling waren uitgesloten, moeten de lidstaten echter de mogelijkheid krijgen de oorspronkelijke referentieperioden te gebruiken. Voor aardappelzetmeel moet bij de vaststelling van de voor distributie in Duitsland en Nederland beschikbare hoeveelheden rekening worden gehouden met de grensoverschrijdende levering van in de een van deze lidstaten geproduceerd aardappelzetmeel ten behoeve van verwerking in de andere lidstaat. Teneinde te voorzien in de specifieke behoeften van hun landbouwsectoren en ervoor te zorgen dat de steun die de landbouwers in het verleden hebben ontvangen niet drastisch wordt verminderd, dient de lidstaten te worden toegestaan de in de bedrijfstoeslagregeling op te nemen middelen binnen bepaalde grenzen te gebruiken om steun te verlenen aan landbouwers die in dezelfde periode in andere sectoren bepaalde landbouwactiviteiten hebben uitgeoefend, zoals het gebruik van grasland of het houden van dieren.

  42. Om de sector energiegewassen bij zijn ontwikkeling te helpen, is bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 specifieke steun voor deze gewassen vastgesteld. Vanwege recente ontwikkelingen in de sector bio-energie, en met name de grote vraag naar dergelijke producten op de internationale markten en de invoering van bindende streefdoelen voor het aandeel bio-energie in de totale energiemix tegen 2020, zijn de voornaamste redenen voor het verlenen van specifieke steun voor energiegewassen weggevallen.

  43. Toen de katoensector in de bedrijfstoeslagregeling is geïntegreerd, werd het noodzakelijk geacht om, ter voorkoming van eventuele productieverstoringen in de katoenproducerende gebieden, de steun gedeeltelijk aan de katoenproductie gekoppeld te houden door middel van een gewasspecifieke betaling per subsidiabele hectare. Deze benadering moet worden aangehouden overeenkomstig de doelstellingen die zijn opgenomen in Protocol nr. 4 inzake katoen bij de Akte van Toetreding van 1979.

  44. Om de gevolgen van het herstructureringsproces in lidstaten die de in Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap(14) vastgestelde herstructureringssteun hebben verleend, op te vangen, moet de steun gedurende maximaal vijf opeenvolgende jaren, waarin was voorzien voor producenten van suikerbieten en suikerriet, worden gehandhaafd.

  45. Bij de opneming van de sectoren fruit en groenten in de bedrijfstoeslagregeling is bepaald dat voor aardbeien en frambozen een tijdelijke gekoppelde oppervlaktesteun zou worden toegekend. Het is passend de oorspronkelijk geplande termijn voor de toekenning van deze steun te verlengen en tegelijkertijd deze steun los te koppelen van de productie. Nationale maxima moeten worden aangepast om hiermee rekening te houden.

  46. Het vereenvoudigd en op areaal gebaseerd steunmechanisme voor rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten, de regeling inzake een enkele areaalbetaling, is een doeltreffend en eenvoudig systeem gebleken voor de verlening van inkomenssteun aan landbouwers in de nieuwe lidstaten. In het belang van de vereenvoudiging dienen de nieuwe lidstaten die voor de regeling gekozen hebben, toestemming te krijgen om die tot eind 2013 te blijven toepassen.

  47. Naar aanleiding van de respectieve hervormingen van de sectoren suiker en groenten en fruit en de opname van deze sectoren in de bedrijfstoeslagregeling moeten de lidstaten die voor toepassing van de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben geopteerd, toestemming krijgen om inkomenssteun in de vorm van afzonderlijke betalingen te verlenen aan producenten van suikerbieten, suikerriet en cichorei en aan producenten van bepaalde soorten groenten en fruit. Deze lidstaten moeten tevens toestemming krijgen om afzonderlijke specifieke steun te verlenen onder dezelfde voorwaarden als die welke voor de andere lidstaten gelden.

  48. Als gevolg van de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen in de nieuwe lidstaten, werd het nieuwe lidstaten toegestaan aanvullende nationale rechtstreekse betalingen te doen. De voorwaarden voor dergelijke betalingen moeten worden gehandhaafd.

  49. Bij de initiële toewijzing van toeslagrechten door de lidstaten is een aantal vergissingen begaan die aan de basis lagen van bijzonder hoge betalingen aan landbouwers. Deze niet-naleving van de voorschriften leidt normaliter tot een financiële correctie totdat corrigerende maatregelen zijn getroffen. Gezien de tijd die verlopen is sedert voor het eerst toeslagrechten zijn toegewezen, zou de vereiste correctie echter voor lidstaten onevenredige juridische en administratieve problemen met zich meebrengen. Omwille van de rechtszekerheid dient de toewijzing van dergelijke betalingen daarom te worden geregulariseerd.

  50. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1782/2003 hebben Frankrijk, Portugal en Spanje besloten de rechtstreekse betalingen voor respectievelijk de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden buiten de bedrijfstoeslagregeling te laten en deze toe te kennen onder de in titel IV van die verordening vastgestelde voorwaarden. Een deel van de in die titel vastgestelde steun is volledig in de bedrijfstoeslagregeling opgenomen. Ter wille van de vereenvoudiging en om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de ultraperifere gebieden, dient deze soort steun te worden beheerd in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad van 30 januari 2006 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie vastgestelde steunprogramma's(15). Hiertoe moeten de betrokken fondsen worden overgeheveld van de nationale maxima voor de rechtstreekse betalingen naar het in die verordening vastgestelde bedrag. Opdat de betrokken lidstaten de steunprogramma's kunnen aanpassen, dienen die overdrachten pas in 2010 plaats te vinden. Inmiddels zullen in de ultraperifere gebieden rechtstreekse betalingen van toepassing zijn, conform het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1782/2003. Verordening (EG) nr. 247/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  51. Er moet worden vastgesteld dat bepalingen van de onderhavige verordening die aanleiding kunnen geven tot mogelijk als staatssteun te beschouwen nationale maatregelen, tenzij in de onderhavige verordening anders is vastgesteld, worden uitgesloten van de toepassing van de regels inzake staatssteun aangezien in de betrokken bepalingen reeds adequate steunverleningsvoorwaarden ter voorkoming van ongerechtvaardigde concurrentievervalsing zijn vastgesteld of in die bepalingen wordt voorzien in de vaststelling van dergelijke voorwaarden door de Commissie.

  52. De voor de uitvoering van de onderhavige verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(16).

  53. Opdat de bij deze verordening ingevoerde vereenvoudingsmechanismen ten bate komen van zowel de lidstaten als de landbouwers, met name vanaf de afschaffing van de braakleggingsverplichting, dient deze verordening per 1 januari 2009 in werking te treden. De bepalingen die tot een vermindering van de rechten van de landbouwers kunnen leiden of nieuwe verplichtingen scheppen, onder andere de randvoorwaarden waaraan de landbouwers het hele jaar moeten voldoen, mogen echter pas vanaf 2010 in werking treden en, wat betreft de norm inzake het aanleggen van bufferstroken langs waterlopen pas per 1 januari 2012. Voorts moeten de lidstaten voldoende tijd krijgen voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake een verdere ontkoppeling van rechtstreekse betalingen en inzake de herziening van in het kader van de hervorming van 2003 genomen beslissingen. Daarom moeten de betrokken bepalingen van de onderhavige verordening pas met ingang van 2010 van toepassing worden en moet de ingetrokken Verordening (EG) nr. 1782/2003 in 2009 worden toegepast op de steunregelingen die pas met ingang van 2010 in de bedrijfstoeslagregeling worden opgenomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1 Werkingssfeer

Bij deze verordening worden vastgesteld:

  1. gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse betalingen;

  2. een inkomenssteunregeling voor landbouwers (hierna de „bedrijfstoeslagregeling” genoemd);

  3. een voorlopige vereenvoudigde inkomenssteunregeling voor landbouwers in de nieuwe lidstaten, als gedefinieerd in artikel 2, punt g) (hierna de „regeling inzake een enkele areaalbetaling” genoemd);

  4. steunregelingen voor landbouwers die rijst, zetmeelaardappelen, eiwithoudende gewassen, noten, zaden, katoen, suiker, groenten en fruit, schapenvlees, geitenvlees, rundvlees of kalfsvlees produceren;

  5. een kader om de nieuwe lidstaten, als gedefinieerd in artikel 2, punt g), in staat te stellen de rechtstreekse betalingen aan te vullen.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de volgende definities:

  1. „landbouwer”: een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, waarvan het bedrijf zich bevindt op het grondgebied van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 299 van het Verdrag en die een landbouwactiviteit uitoefent;

  2. „bedrijf”: het geheel van de productie-eenheden dat door de landbouwer wordt beheerd en zich bevindt op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

  3. „landbouwactiviteit”: landbouwproducten produceren, fokken of telen tot en met het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie als vastgesteld op grond van artikel 6 houden;

  4. „rechtstreekse betaling”: een betaling die rechtstreeks aan landbouwers wordt toegekend op grond van een in bijlage I genoemde steunregeling;

  5. „betalingen in een bepaald kalenderjaar” of „betalingen tijdens de referentieperiode”: de voor het betrokken jaar/de betrokken jaren toegekende of toe te kennen betalingen met inbegrip van alle betalingen voor andere perioden die in dat kalenderjaar/die kalenderjaren beginnen;

  6. „landbouwproducten”: de in bijlage I van het Verdrag genoemde producten, exclusief visserijproducten, alsmede katoen;

  7. „nieuwe lidstaten”: Bulgarije, Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Roemenië, Slovenië en Slowakije;

  8. „landbouwgrond”: om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen.

Artikel 3 Financiering van rechtstreekse betalingen

De in bijlage I bij de onderhavige verordening genoemde steunregelingen worden gefinancierd overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt c), van Verordening (EG) nr. 1290/2005.

TITEL II ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE RECHTSTREEKSE BETALINGEN

HOOFDSTUK 1 Randvoorwaarden

Artikel 4 Belangrijkste eisen

Artikel 5 Uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen

Artikel 6 Goede landbouw- en milieuconditie

HOOFDSTUK 2 Modulatie en financiële discipline

Artikel 7 Modulatie

Artikel 8 Nettomaxima

Artikel 9 Uit de modulatie voortvloeiende bedragen

Artikel 10 Bijzondere voorschriften voor de modulatie in de nieuwe lidstaten

Artikel 11 Financiële discipline

HOOFDSTUK 3 Bedrijfsadviseringssysteem

Artikel 12 Bedrijfsadviseringssysteem

Artikel 13 Verplichtingen van de aangewezen autoriteiten en de particuliere instanties

HOOFDSTUK 4 Geïntegreerd beheers- en controlesysteem

Artikel 14 Werkingssfeer

Artikel 15 Onderdelen van het geïntegreerd systeem

Artikel 16 Geautomatiseerde gegevensbank

Artikel 17 Systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen

Artikel 18 Systeem voor de identificatie en de registratie van de toeslagrechten

Artikel 19 Steunaanvragen

Artikel 20 Verificatie van de voorwaarden voor subsidiabiliteit

Artikel 21 Verlagingen en uitsluitingen bij niet-naleving van de subsidiabiliteitsvoorschriften

Artikel 22 Controles op de naleving van de randvoorwaarden

Artikel 23 Verlaging of uitsluiting van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden

Artikel 24 Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot verlagingen of uitsluitingen van betalingen bij niet-naleving van de voorschriften inzake de randvoorwaarden

Artikel 25 Uit de toepassing van de randvoorwaarden voortvloeiende bedragen

Artikel 26 Compatibiliteit van steunregelingen met het geïntegreerd systeem

Artikel 27 Informatieverstrekking en controle

HOOFDSTUK 5 Andere algemene bepalingen

Artikel 28 Minimumvereisten voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen

Artikel 29 Betaling

Artikel 30 Misleiding

Artikel 31 Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden

Artikel 32 Evaluatie

TITEL III BEDRIJFSTOESLAGREGELING

HOOFDSTUK 1 Algemene tenuitvoerlegging

Artikel 33 Toeslagrechten

Artikel 34 Activering van toeslagrechten per subsidiabele hectare

Artikel 35 Aangifte van subsidiabele hectaren

Artikel 36 Wijziging van de toeslagrechten

Artikel 37 Meervoudige aanvragen

Artikel 38 Gebruik van grond in het kader van de uitgestelde integratie van de sector groenten en fruit

Artikel 39 Gebruik van grond voor de productie van hennep

Artikel 40 Nationale maxima

Artikel 41 Nationale reserve

Artikel 42 Ongebruikte toeslagrechten

Artikel 43 Overdracht van toeslagrechten

Artikel 44 Voorwaarden voor bijzondere toeslagrechten

Artikel 45 Herziening van de toeslagrechten

HOOFDSTUK 2 Regionale en gedeeltelijke uitvoering

Afdeling 1 Regionale uitvoering

Artikel 46 Regionale toewijzing van het in artikel 40 bedoelde maximum
Artikel 47 Regionalisering van de bedrijftoeslagregeling
Artikel 48 Herziening van de toeslagrechten
Artikel 49 Grasland
Artikel 50 Voorwaarden voor de krachtens deze afdeling vastgestelde toeslagrechten

Afdeling 2 Gedeeltelijke uitvoering

Artikel 51 Algemene bepalingen
Artikel 52 Betalingen voor schapenvlees en geitenvlees
Artikel 53 Rund- en kalfsvleesbetalingen
Artikel 54 Overgangsbetalingen voor groenten en fruit

HOOFDSTUK 3 Uitvoering in de nieuwe lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast

Artikel 55 Invoering van de bedrijfstoeslagregeling in de lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling hebben toegepast

Artikel 56 Steunaanvraag

Artikel 57 Nationale reserve

Artikel 58 Regionale toewijzing van de nationale maxima, bedoeld in artikel 40

Artikel 59 Toewijzing van toeslagrechten

Artikel 60 Landbouwers die geen subsidiabele hectaren hebben

Artikel 61 Grasland

Artikel 62 Voorwaarden voor toeslagrechten

HOOFDSTUK 4 Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

Artikel 63 Integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

Artikel 64 Integratie van gekoppelde steun die is uitgesloten uit de bedrijfstoeslagregeling

Artikel 65 Integratie van gekoppelde steun die gedeeltelijk is uitgesloten van de bedrijfstoeslagregeling

Artikel 66 Facultatieve integratie van gekoppelde steun die gedeeltelijk is uitgesloten van de bedrijfstoeslagregeling

Artikel 67 Vervroegde integratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling

HOOFDSTUK 5 Specifieke steun

Artikel 68 Algemene voorschriften

Artikel 69 Financiële bepalingen voor specifieke steun

Artikel 70 Oogst-, dier- en plantverzekering

Artikel 71 Onderlinge fondsen voor dier- en plantenziekten en milieuongevallen

Artikel 72 Overgangsbepalingen

TITEL IV ANDERE STEUNREGELINGEN

HOOFDSTUK 1 Communautaire steunregelingen

Afdeling 1 Gewasspecifieke betaling voor rijst

Artikel 73 Werkingssfeer
Artikel 74 Steunvoorwaarden en steunbedrag
Artikel 75 Arealen
Artikel 76 Overschrijding van de arealen

Afdeling 2 Steun voor zetmeelaardappeltelers

Artikel 77 Werkingssfeer en bedrag van de steun
Artikel 78 Voorwaarden

Afdeling 3 Premie voor eiwithoudende gewassen

Artikel 79 Werkingssfeer
Artikel 80 Bedrag en subsidiabiliteit
Artikel 81 Areaal

Afdeling 4 Areaalbetaling voor noten

Artikel 82 Communautaire areaalbetaling voor noten
Artikel 83 Arealen
Artikel 84 Overschrijding van de subarealen
Artikel 85 Voorwaarden voor subsidiabiliteit
Artikel 86 Nationale steun

Afdeling 5 Steun voor zaaizaad

Artikel 87 Steun

Afdeling 6 Gewasspecifieke betaling voor katoen

Artikel 88 Werkingssfeer
Artikel 89 Subsidiabiliteit
Artikel 90 Basisarealen, vaste opbrengsten en referentiebedragen
Artikel 91 Erkende brancheorganisaties
Artikel 92 Betaling van de steun

Afdeling 7 Steun voor suikerbieten- en suikerriettelers

Artikel 93 Werkingssfeer
Artikel 94 Voorwaarden
Artikel 95 Steunbedrag

Afdeling 8 Overgangsbetalingen voor groenten en fruit

Artikel 96 Bij wijze van overgangsmaatregel verleende oppervlaktesteun
Artikel 97 Bedrag van de steun en subsidiabiliteit

Afdeling 9 Overgangsbetaling voor zacht fruit

Artikel 98 Betaling voor zacht fruit

Afdeling 10 Premies in de schapen- en geitenvleessectoren

Artikel 99 Werkingssfeer
Artikel 100 Definities
Artikel 101 Ooien- en geitenpremie
Artikel 102 Aanvullende premie
Artikel 103 Gemeenschappelijke voorschriften voor de premies
Artikel 104 Individuele maxima
Artikel 105 Overdracht van premierechten
Artikel 106 Nationale reserve
Artikel 107 Maxima

Afdeling 11 Rund- en kalfsvleesbetalingen

Artikel 108 Werkingssfeer
Artikel 109 Definities
Artikel 110 Speciale premie
Artikel 111 Zoogkoeienpremie
Artikel 112 Individueel maximum voor zoogkoeien
Artikel 113 Overdracht van premierechten voor zoogkoeien
Artikel 114 Nationale reserve van premierechten voor zoogkoeien
Artikel 115 Vaarzen
Artikel 116 Slachtpremie
Artikel 117 Gemeenschappelijke voorschriften voor de premies
Artikel 118 Maxima
Artikel 119 Krachtens Richtlijn 96/22/EG verboden stoffen

HOOFDSTUK 2 Nationale steun

Artikel 120 Nationale steun voor noten

TITEL V TENUITVOERLEGGING VAN DE RECHTSTREEKSE BETALINGEN IN DE NIEUWE LIDSTATEN

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 121 Invoering van rechtstreekse betalingen

HOOFDSTUK 2 Regeling inzake een enkele areaalbetaling

Artikel 122 Regeling inzake een enkele areaalbetaling

Artikel 123 Jaarlijks totaalbedrag

Artikel 124 Areaal in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling

Artikel 125 Communicatie

HOOFDSTUK 3 Afzonderlijke betalingen en specifieke steun

Artikel 126 Afzonderlijke suikerbetaling

Artikel 127 Afzonderlijke betaling voor groenten en fruit

Artikel 128 Afzonderlijke overgangsbetaling voor groenten en fruit

Artikel 129 Afzonderlijke betaling voor zacht fruit

Artikel 130 Gemeenschappelijke bepalingen inzake de afzonderlijke betalingen

Artikel 131 Specifieke steun

HOOFDSTUK 4 Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen en rechtstreekse betalingen

Artikel 132 Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen en rechtstreekse betalingen

Artikel 133 Staatssteun op Cyprus

TITEL VI FINANCIËLE OVERDRACHTEN

Artikel 134 Financiële overdracht voor herstructurering in de katoenproducerende regio's

Artikel 135 Financiële overdracht voor herstructurering in de tabakproducerende regio's

Artikel 136 Overdracht aan het ELFPO

TITEL VII UITVOERINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK 1 Uitvoeringsbepalingen

Artikel 137 Bevestiging van toeslagrechten

Artikel 138 Toepassing op de ultraperifere gebieden

Artikel 139 Staatssteun

Artikel 140 Verstrekken van informatie aan de Commissie

Artikel 141 Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen

Artikel 142 Uitvoeringsbepalingen

HOOFDSTUK 2 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 143 Wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005

Artikel 144 Wijziging van Verordening (EG) nr. 247/2006

Artikel 145 Wijziging van Verordening (EG) nr. 378/2007

Artikel 146 Intrekkingen

Artikel 147 Overgangsbepalingen

Artikel 148 Overgangsbepalingen voor de nieuwe lidstaten

Artikel 149 Inwerkingtreding en toepassing

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

BIJLAGE VII

BIJLAGE VIII

BIJLAGE IXToeslagrechten als bedoeld in artikel 33, lid 1, onder b) iii)

BIJLAGE XAandelen van de nationale maxima bedoeld in artikel 54

BIJLAGE XIIntegratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling als bedoeld in artikel 63

BIJLAGE XIIIntegratie van gekoppelde steun in de bedrijfstoeslagregeling als bedoeld in artikel 64

BIJLAGE XIII

BIJLAGE XIV

BIJLAGE XV

BIJLAGE XVI

BIJLAGE XVII

BIJLAGE XVIII