Besluit 2007/365/EG wordt als volgt gewijzigd:
-
Artikel 1, onder b), wordt vervangen door:
-
„gevoelige planten”: planten, met uitzondering van vruchten en zaden, met een diameter aan de voet van de stam van meer dan 5 cm van Areca catechu, Arecastrum romanzoffianum (Cham) Becc, Arenga pinnata, Borassus flabellifer, Brahea armata, Butia capitata, Calamus merillii, Caryota maxima, Caryota cumingii, Chamaerops humilis, Cocos nucifera, Corypha gebanga, Corypha elata, Elaeis guineensis, Howea forsteriana, Jubea chilensis, Livistona australis, Livistona decipiens, Metroxylon sagu, Oreodoxa regia, Phoenix canariensis, Phoenix dactylifera, Phoenix theophrasti, Phoenix sylvestris, Sabal umbraculifera, Trachycarpus fortunei en Washingtonia spp.;”.
-
-
Artikel 5 wordt vervangen door:
1.De lidstaten voeren op hun grondgebied een officieel jaarlijks onderzoek uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme of bewijzen van besmetting van planten van Palmae met het nader omschreven organisme.
Onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG worden de Commissie en de andere lidstaten elk jaar vóór 28 februari in kennis gesteld van de resultaten van die onderzoeken. In de lidstaten waarin het nader omschreven organisme voorkomt, gaat die kennisgeving vergezeld van:
-
een bijgewerkte versie van de overeenkomstig artikel 6, lid 1, goedgekeurde actieplannen;
-
een bijgewerkte lijst van de afgebakende gebieden, vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 1, met bijgewerkte informatie over de beschrijving en de ligging daarvan (inclusief kaarten).
2.De lidstaten zorgen ervoor dat van elk vermoedelijk of daadwerkelijk voorkomen van het nader omschreven organisme in een gebied op hun grondgebied onmiddellijk bij de verantwoordelijke officiële instantie van de betrokken lidstaat kennisgeving wordt gedaan.
3.Onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG stellen de lidstaten in elk geval en binnen vijf dagen de Commissie en de andere lidstaten schriftelijk in kennis van het daadwerkelijke voorkomen van het nader omschreven organisme in een gebied op hun grondgebied waar het voorheen niet werd aangetroffen.”.
-
-
Artikel 6 wordt vervangen door:
1.Wanneer uit de resultaten van de in artikel 5, lid 1, bedoelde onderzoeken, de in artikel 5, lid 2, bedoelde kennisgevingen of de informatie uit andere bronnen blijkt dat het nader omschreven organisme aanwezig is op het grondgebied van een lidstaat, moet de lidstaat onverwijld:
-
een afgebakend gebied instellen overeenkomstig punt 1 van bijlage II;
-
een actieplan voor dat afgebakende gebied vaststellen en uitvoeren overeenkomstig punt 3 van bijlage II, waaronder officiële maatregelen overeenkomstig punt 2 van bijlage II.
2.Wanneer een lidstaat een afgebakend gebied instelt en een actieplan vaststelt overeenkomstig lid 1, stelt hij de Commissie en de andere lidstaten hiervan binnen een maand na de kennisgeving in kennis overeenkomstig artikel 5, lid 3. Deze kennisgeving omvat een beschrijving van dat afgebakende gebied, een kaart en dat actieplan.
3.De lidstaten zorgen ervoor dat het actieplan en de technische maatregelen, bedoeld in lid 1, onder b), worden uitgevoerd door technisch gekwalificeerde en daartoe gemachtigde ambtenaren en/of door gekwalificeerde diensten of actoren die ten minste onder het directe toezicht van de verantwoordelijke officiële instanties staan.
4.De lidstaten kunnen afwijken van de verplichting tot instelling van een afgebakend gebied, als bedoeld in lid 1, onder a), wanneer uit de in artikel 5, lid 1, bedoelde onderzoeken, de in artikel 5, lid 2, bedoelde kennisgevingen of de informatie uit andere bronnen blijkt dat:
-
alleen planten behorende tot één bepaalde zending gevoelige planten besmet bleken te zijn in een gebied met een straal van 10 km rond die besmette planten, in welk gebied het nader omschreven organisme voorheen niet voorkwam;
-
die zending minder dan vijf maanden geleden in het betrokken gebied was binnengebracht en reeds daarvóór was besmet, en
-
rekening houdend met deugdelijke wetenschappelijke beginselen, de biologie van het nader omschreven organisme, het besmettingsniveau, de periode van het jaar en de specifieke verspreiding van de gevoelige planten in de betrokken lidstaat, zich sinds het binnenbrengen van de besmette zending in het gebied geen risico van verspreiding van het nader omschreven organisme heeft voorgedaan.
In dergelijke gevallen stellen de lidstaten een actieplan op overeenkomstig punt 3 van bijlage II, maar zij kunnen besluiten geen afgebakend gebied in te stellen en de in punt 3 van bijlage II bedoelde officiële maatregelen te beperken tot de vernietiging van het besmette materiaal, de uitvoering van een geïntensifieerd onderzoek naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied dat ten minste 10 km rond de besmetting is gelegen en de tracering van het desbetreffende plantenmateriaal.”.
-
-
De bijlagen bij Beschikking 2007/365/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.