Home

2010/467/EU: Besluit van de Commissie van 17 augustus 2010 tot wijziging van Beschikking 2007/365/EG wat betreft de gevoelige planten en de te nemen maatregelen wanneer Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) wordt aangetroffen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 5640)

2010/467/EU: Besluit van de Commissie van 17 augustus 2010 tot wijziging van Beschikking 2007/365/EG wat betreft de gevoelige planten en de te nemen maatregelen wanneer Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) wordt aangetroffen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 5640)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen(1), en met name artikel 16, lid 3, vierde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Krachtens Beschikking 2007/365/EG(2) van de Commissie moeten de lidstaten maatregelen nemen om het binnenbrengen en de verspreiding van Rhynchophorus ferrugineus (Olivier) te voorkomen (hierna „het nader omschreven organisme”). Bovendien moeten de lidstaten op hun grondgebied een officieel jaarlijks onderzoek uitvoeren naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme of bewijzen van besmetting van planten van de familie Palmae met het nader omschreven organisme en de Commissie en de andere lidstaten in kennis stellen van de resultaten van dat onderzoek.

  2. Uit de door de lidstaten in 2009 uitgevoerde officiële jaarlijkse onderzoeken blijkt dat het nader omschreven organisme ook planten behorend tot de familie Palmae heeft besmet die in Beschikking 2007/365/EG niet als gevoelige planten worden omschreven. Daarom moeten de tot Palmae behorende plantensoorten worden opgenomen in de lijst van gevoelige planten van Beschikking 2007/365/EG om het mogelijk te maken dat de in die beschikking vastgestelde noodmaatregelen ook op die soorten worden toegepast.

  3. Uit de met name in 2009 door de Commissie in de lidstaten uitgevoerde inspectiebezoeken blijkt dat de resultaten van de toepassing van Beschikking 2007/365/EG niet volledig bevredigend zijn wat betreft de te nemen maatregelen wanneer het nader omschreven organisme wordt aangetroffen. Naast de bevindingen van die inspectiebezoeken heeft de Commissie verdere informatie over de methoden voor de bestrijding, inperking of uitroeiing van het nader omschreven organisme ontvangen, en wel in januari 2010 van een groep van deskundigen die door de Commissie is opgericht om haar in deze context bij te staan en die is samengesteld uit deskundigen van alle lidstaten die door het nader omschreven organisme worden getroffen, en in mei 2010 naar aanleiding van een internationale conferentie over het nader omschreven organisme, die in Spanje plaatsvond. Rekening houdend met de resultaten van die inspectiebezoeken en de in 2010 ontvangen informatie moeten bepaalde wijzigingen in Beschikking 2007/365/EG worden vastgesteld.

  4. Uit de in 2009 en 2010 ontvangen informatie blijkt dat het risico van de mogelijke verspreiding van het nader omschreven organisme via de invoer van gevoelige planten uit derde landen of gebieden in derde landen, die niet vrij zijn van het nader omschreven organisme, wegens de verborgen biologie van het nader omschreven organisme niet op passende wijze door geschikte preventieve behandelingen kan worden beperkt. Dergelijke behandelingen voorkomen niet voldoende de verspreiding van het nader omschreven organisme vanuit gevoelige planten die zijn besmet maar geen symptomen vertonen. Daarom moeten uit die derde landen of uit die gebieden in derde landen ingevoerde gevoelige planten worden geplaatst op een terrein in de Unie dat volledig natuurlijk is beschermd.

  5. Wanneer het nader omschreven organisme wordt aangetroffen in een lidstaat of een deel van een lidstaat waarin het voorheen niet voorkwam, moet de betrokken lidstaat de Commissie en de andere lidstaten daarvan onmiddellijk, en in elk geval binnen vijf dagen, in kennis stellen. Daartoe moet ervoor worden gezorgd dat de verantwoordelijke officiële instantie van die lidstaat onmiddellijk wordt geïnformeerd. In de meeste gevallen moet de betrokken lidstaat verder een afgebakend gebied instellen, een actieplan opstellen en dat actieplan uitvoeren. Om een geïntegreerde aanpak van de uitroeiing van het organisme te vergemakkelijken moet het actieplan alle maatregelen, de redenen voor die maatregelen, een beschrijving van de situatie en de wetenschappelijke gegevens en criteria op grond waarvan die maatregelen zijn gekozen, bevatten.

  6. In sommige gevallen kan het echter voorkomen dat alleen planten behorende tot één bepaalde zending besmet bleken in een gebied waarin het nader omschreven organisme vroeger niet werd aangetroffen binnen een straal van 10 km rond die besmette planten, dat de besmetting verband houdt met een zending die recent in dat gebied is gebracht en dat die zending daarvóór reeds met het nader omschreven organisme besmet was. In die gevallen en alleen wanneer er een risico van verspreiding van het nader omschreven organisme bestaat, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om te besluiten dat geen afgebakend gebied wordt ingesteld en de officiële maatregelen te beperken tot de vernietiging van het besmette materiaal, de uitvoering van een geïntensifieerd onderzoek naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en de tracering van het desbetreffende plantenmateriaal.

  7. Om de Commissie en de andere lidstaten gedetailleerde informatie te verstrekken over de verspreiding van het nader omschreven organisme en de genomen officiële maatregelen om het in te perken en uit te roeien, moeten de betrokken lidstaten de officiële jaarlijkse onderzoeken bij de Commissie indienen, tezamen met bijgewerkte actieplannen en, indien van toepassing, een bijgewerkte lijst van de afgebakende gebieden met een beschrijving en de ligging van die gebieden.

  8. Beschikking 2007/365/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  9. De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2007/365/EG wordt als volgt gewijzigd:

  1. Artikel 1, onder b), wordt vervangen door:

    1. „gevoelige planten”: planten, met uitzondering van vruchten en zaden, met een diameter aan de voet van de stam van meer dan 5 cm van Areca catechu, Arecastrum romanzoffianum (Cham) Becc, Arenga pinnata, Borassus flabellifer, Brahea armata, Butia capitata, Calamus merillii, Caryota maxima, Caryota cumingii, Chamaerops humilis, Cocos nucifera, Corypha gebanga, Corypha elata, Elaeis guineensis, Howea forsteriana, Jubea chilensis, Livistona australis, Livistona decipiens, Metroxylon sagu, Oreodoxa regia, Phoenix canariensis, Phoenix dactylifera, Phoenix theophrasti, Phoenix sylvestris, Sabal umbraculifera, Trachycarpus fortunei en Washingtonia spp.;”.

  2. Artikel 5 wordt vervangen door:

    1.

    De lidstaten voeren op hun grondgebied een officieel jaarlijks onderzoek uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme of bewijzen van besmetting van planten van Palmae met het nader omschreven organisme.

    Onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG worden de Commissie en de andere lidstaten elk jaar vóór 28 februari in kennis gesteld van de resultaten van die onderzoeken. In de lidstaten waarin het nader omschreven organisme voorkomt, gaat die kennisgeving vergezeld van:

    1. een bijgewerkte versie van de overeenkomstig artikel 6, lid 1, goedgekeurde actieplannen;

    2. een bijgewerkte lijst van de afgebakende gebieden, vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 1, met bijgewerkte informatie over de beschrijving en de ligging daarvan (inclusief kaarten).

    2.

    De lidstaten zorgen ervoor dat van elk vermoedelijk of daadwerkelijk voorkomen van het nader omschreven organisme in een gebied op hun grondgebied onmiddellijk bij de verantwoordelijke officiële instantie van de betrokken lidstaat kennisgeving wordt gedaan.

    3.

    Onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG stellen de lidstaten in elk geval en binnen vijf dagen de Commissie en de andere lidstaten schriftelijk in kennis van het daadwerkelijke voorkomen van het nader omschreven organisme in een gebied op hun grondgebied waar het voorheen niet werd aangetroffen.”.

  3. Artikel 6 wordt vervangen door:

    1.

    Wanneer uit de resultaten van de in artikel 5, lid 1, bedoelde onderzoeken, de in artikel 5, lid 2, bedoelde kennisgevingen of de informatie uit andere bronnen blijkt dat het nader omschreven organisme aanwezig is op het grondgebied van een lidstaat, moet de lidstaat onverwijld:

    1. een afgebakend gebied instellen overeenkomstig punt 1 van bijlage II;

    2. een actieplan voor dat afgebakende gebied vaststellen en uitvoeren overeenkomstig punt 3 van bijlage II, waaronder officiële maatregelen overeenkomstig punt 2 van bijlage II.

    2.

    Wanneer een lidstaat een afgebakend gebied instelt en een actieplan vaststelt overeenkomstig lid 1, stelt hij de Commissie en de andere lidstaten hiervan binnen een maand na de kennisgeving in kennis overeenkomstig artikel 5, lid 3. Deze kennisgeving omvat een beschrijving van dat afgebakende gebied, een kaart en dat actieplan.

    3.

    De lidstaten zorgen ervoor dat het actieplan en de technische maatregelen, bedoeld in lid 1, onder b), worden uitgevoerd door technisch gekwalificeerde en daartoe gemachtigde ambtenaren en/of door gekwalificeerde diensten of actoren die ten minste onder het directe toezicht van de verantwoordelijke officiële instanties staan.

    4.

    De lidstaten kunnen afwijken van de verplichting tot instelling van een afgebakend gebied, als bedoeld in lid 1, onder a), wanneer uit de in artikel 5, lid 1, bedoelde onderzoeken, de in artikel 5, lid 2, bedoelde kennisgevingen of de informatie uit andere bronnen blijkt dat:

    1. alleen planten behorende tot één bepaalde zending gevoelige planten besmet bleken te zijn in een gebied met een straal van 10 km rond die besmette planten, in welk gebied het nader omschreven organisme voorheen niet voorkwam;

    2. die zending minder dan vijf maanden geleden in het betrokken gebied was binnengebracht en reeds daarvóór was besmet, en

    3. rekening houdend met deugdelijke wetenschappelijke beginselen, de biologie van het nader omschreven organisme, het besmettingsniveau, de periode van het jaar en de specifieke verspreiding van de gevoelige planten in de betrokken lidstaat, zich sinds het binnenbrengen van de besmette zending in het gebied geen risico van verspreiding van het nader omschreven organisme heeft voorgedaan.

    In dergelijke gevallen stellen de lidstaten een actieplan op overeenkomstig punt 3 van bijlage II, maar zij kunnen besluiten geen afgebakend gebied in te stellen en de in punt 3 van bijlage II bedoelde officiële maatregelen te beperken tot de vernietiging van het besmette materiaal, de uitvoering van een geïntensifieerd onderzoek naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied dat ten minste 10 km rond de besmetting is gelegen en de tracering van het desbetreffende plantenmateriaal.”.

  4. De bijlagen bij Beschikking 2007/365/EG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 augustus 2010.

Voor de Commissie

John Dalli

Lid van de Commissie

BIJLAGE

De bijlagen bij Beschikking 2007/365/EG worden als volgt gewijzigd:

  1. Bijlage I, punt 2, onder d), wordt vervangen door:

    1. indien zij zijn ingevoerd overeenkomstig punt 1, onder c), van deze bijlage, sinds het binnenbrengen in de Unie in een plaats van productie in een lidstaat zijn geteeld gedurende een periode van ten minste één jaar vóór het vervoer, tijdens welke:

      1. de gevoelige planten op een terrein zijn geplaatst dat volledig natuurlijk is beschermd tegen het binnenbrengen en/of verspreiden van het nader omschreven organisme, en

      2. geen tekenen van het nader omschreven organisme zijn geconstateerd bij de ten minste elke drie maanden uitgevoerde inspecties.”.

  2. Bijlage II, punt 2, wordt vervangen door:

    Officiële maatregelen in afgebakende gebieden

    De in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde officiële maatregelen die in de afgebakende gebieden moeten worden genomen, omvatten:

    1. passende maatregelen met het oog op de uitroeiing van het nader omschreven organisme, omvattende:

      1. vernietiging of, in voorkomend geval, mechanische verwijdering van aangetaste delen van de besmette gevoelige planten;

      2. maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van het nader omschreven organisme tijdens de vernietigings- of verwijderingsacties door toepassing van chemische behandelingen in de onmiddellijke nabijheid;

      3. passende behandeling van besmette gevoelige planten;

      4. indien van toepassing, plaatsing van een grote hoeveelheid feromoonvallen in besmette gebieden;

      5. indien van toepassing, vervanging van gevoelige planten door niet-gevoelige planten;

      6. andere maatregelen die bijdragen aan de uitroeiing van het nader omschreven organisme;

    2. maatregelen in verband met de intensieve monitoring van de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door passende inspecties en methoden, waaronder ten minste feromoonvallen in besmette gebieden;

    3. zo nodig, specifieke maatregelen in geval er bijzonderheden of complicaties redelijkerwijs kunnen worden verwacht die de uitvoering van de maatregelen kunnen tegenhouden, belemmeren of vertragen, met name maatregelen met betrekking tot de toegang tot en de passende uitroeiing van alle gevoelige planten, besmet of verdacht van besmetting, ongeacht ligging, publiek of particulier eigendom of de daarvoor verantwoordelijke persoon of instantie.

    Opstelling en uitvoering van actieplannen

    Het in artikel 6, lid 1, onder b), bedoelde actieplan bevat een gedetailleerde beschrijving van de officiële maatregelen die de betrokken lidstaat heeft genomen of voornemens is te nemen voor de uitroeiing van het nader omschreven organisme. In het actieplan wordt een termijn voor de uitvoering van elk van die maatregelen vastgesteld. Het actieplan houdt rekening met de International Standard for Phytosanitary Measures nr. 9(*) en is gebaseerd op een geïntegreerde aanpak overeenkomstig de beginselen van de International Standard for Phytosanitary Measures nr. 14(**).

    In de afgebakende gebieden, als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), waarvoor uit de resultaten van de jaarlijkse onderzoeken over een periode van ten minste drie jaar blijkt dat de uitroeiing van het nader omschreven organisme binnen één extra jaar niet mogelijk is, zijn het actieplan en de uitvoering daarvan in de eerste plaats gericht op de inperking en onderdrukking van het nader omschreven organisme in het besmette gebied, waarbij uitroeiing een doel op de langere termijn is.

    Het actieplan heeft ten minste betrekking op de in punt 2 bedoelde officiële maatregelen. Wat punt 2, onder a), betreft, houdt het actieplan rekening met alle daarin vermelde maatregelen en stelt het de redenen voor de uit te voeren maatregelen vast, waarbij een beschrijving wordt gegeven van de situatie en de wetenschappelijke gegevens en criteria op grond waarvan de maatregelen zijn gekozen.