Home

Richtlijn 2010/60/EU van de Commissie van 30 augustus 2010 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor het in de handel brengen van zaaizaadmengsels van groenvoedergewassen die bestemd zijn voor gebruik bij het behoud van de natuurlijke omgeving (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2010/60/EU van de Commissie van 30 augustus 2010 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor het in de handel brengen van zaaizaadmengsels van groenvoedergewassen die bestemd zijn voor gebruik bij het behoud van de natuurlijke omgeving (Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen(1), en met name artikel 13, lid 1, vierde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De thema’s biodiversiteit en instandhouding van plantgenetische hulpbronnen hebben de laatste jaren aan belang gewonnen, zoals blijkt uit verschillende ontwikkelingen op internationaal en EU-niveau. Voorbeelden daarvan zijn onder meer Besluit 93/626/EEG van de Raad van 25 oktober 1993 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake biologische diversiteit(2), Besluit 2004/869/EG van de Raad van 24 februari 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw(3), Verordening (EG) nr. 870/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van een communautair programma inzake de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 1467/94(4), en Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)(5). Er moeten specifieke voorwaarden worden vastgesteld krachtens de EU-wetgeving voor het in de handel brengen van zaaizaadmengsels van groenvoedergewassen, namelijk Richtlijn 66/401/EEG, teneinde rekening te houden met deze thema’s.

  2. Met het oog op het in de handel brengen van zaaizaadmengsels van groenvoedergewassen die bestemd zijn voor gebruik bij het behoud van de natuurlijke omgeving in het kader van de instandhouding van genetische hulpbronnen (hierna „instandhoudingsmengsels” genoemd), is het nodig in bepaalde afwijkingen te voorzien, zelfs indien de bestanddelen van die mengsels niet voldoen aan sommige van de algemene voorschriften voor het in de handel brengen, als vastgesteld in Richtlijn 66/401/EEG.

  3. Om ervoor te zorgen dat mengsels die als instandhoudingsmengsels in de handel worden gebracht aan de voorschriften van die afwijkingen voldoen, is het nodig het in de handel brengen van deze mengsels aan een vergunning te verbinden. De vergunning moet op aanvraag worden verleend.

  4. Ten aanzien van instandhoudingsmengsels die instandhoudingsrassen omvatten in de zin van Richtlijn 2008/62/EG van de Commissie van 20 juni 2008 tot vaststelling van bepaalde afwijkingen voor de toelating van landrassen en rassen in de landbouw die zich op natuurlijke wijze hebben aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden en die door genetische erosie worden bedreigd, en voor het in de handel brengen van zaaizaad en pootaardappelen van die landrassen en rassen(6), moet deze richtlijn echter Richtlijn 2008/62/EG onverlet laten.

  5. In speciale beschermingszones die door de lidstaten worden aangewezen overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(7) komen natuurlijke en halfnatuurlijke habitats voor die het waard zijn in stand te worden gehouden. Dergelijke zones moeten als brongebieden voor instandhoudingsmengsels worden beschouwd. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben om andere gebieden die bijdragen aan de instandhouding van plantgenetische hulpbronnen aan te wijzen, als deze aan vergelijkbare regels voldoen.

  6. Ook moet worden bepaald dat de bestanddelen van het instandhoudingsmengsel als soorten en, indien van toepassing, als ondersoorten in de vergunning en op het etiket worden vermeld. Het specifieke kiemkrachtcijfer voor bestanddelen van het mengsel die vallen onder Richtlijn 66/401/EEG en die niet voldoen aan de kiemkrachtvoorschriften van bijlage II bij die richtlijn moet ook worden aangegeven. Ten aanzien van deze voorschriften is het nodig om voor rechtstreeks geoogste instandhoudingsmengsels rekening te houden met de oogstmethode.

  7. Het is nodig te voorzien in afwijkingen met betrekking tot het onderzoek van het instandhoudingsmengsel door de lidstaten voordat het in de handel brengen mag worden gebracht. De wijze waarop deze mengsels worden onderzocht moet in bepaalde gevallen ook rekening houden met de verschillen tussen de oogstmethoden van als gewas geteelde en van rechtstreeks geoogste instandhoudingsmengsels.

  8. Om ervoor te zorgen dat het in de handel brengen van instandhoudingsmengsels geschiedt in het kader van de instandhouding van genetische hulpbronnen, moet worden voorzien in beperkingen, met name wat het gebied van oorsprong en het brongebied betreft.

  9. Er moet een maximumhoeveelheid voor het in de handel brengen van instandhoudingsmengsels worden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat deze maximumhoeveelheid in acht wordt genomen, moeten de lidstaten de producenten verplichten kennisgeving te doen van de hoeveelheden van instandhoudingsmengsels waarvoor zij voornemens zijn een vergunning aan te vragen en moeten de lidstaten de hoeveelheden zo nodig aan de producenten toewijzen.

  10. Door middel van passende sluitings- en etiketteringsvoorschriften moet worden gezorgd voor de traceerbaarheid van de instandhoudingsmengsels.

  11. Om ervoor te zorgen dat de voorschriften van deze richtlijn correct worden toegepast, moet officieel toezicht worden uitgevoerd.

  12. Na een passende periode moet de Commissie beoordelen of de in deze richtlijn vervatte maatregelen doeltreffend zijn.

  13. De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) „brongebied” :
  1. een gebied dat door een lidstaat als speciale beschermingszone is aangewezen overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG, of

  2. een gebied dat bijdraagt aan de instandhouding van plantgenetische hulpmiddelen en dat door een lidstaat is aangewezen overeenkomstig een nationale procedure die gebaseerd is op vergelijkbare criteria als die waarin wordt voorzien in artikel 4, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG juncto artikel 1, onder k) en l) van die richtlijn, en dat wordt beheerd en beschermd en waarop toezicht wordt uitgeoefend op een wijze die gelijkwaardig is aan artikel 6 en artikel 11 van die richtlijn;

b) „verzamellocatie” :
een gedeelte van het brongebied waar het zaaizaad verzameld is;
c) „rechtstreeks geoogst mengsel” :
een zaaizaadmengsel dat in de handel wordt gebracht zoals het is verzameld op de verzamellocatie, met of zonder reiniging;
d) „als gewas geteeld mengsel” :

een zaaizaadmengsel dat geproduceerd wordt volgens het volgende proces:

  1. zaaizaad van individuele soorten wordt op de verzamellocatie genomen;

  2. het in punt i) bedoelde zaaizaad wordt als enkele soort buiten de verzamellocatie vermeerderd;

  3. de zaden van die soorten worden vervolgens gemengd om een mengsel te creëren dat bestaat uit die geslachten, soorten en, indien van toepassing, ondersoorten die kenmerkend zijn voor het habitattype van de verzamellocatie.

Artikel 2 Instandhoudingsmengsels

1.

In afwijking van artikel 3, leden 1 en 2, van Richtlijn 66/401/EEG, mogen lidstaten vergunningen verlenen voor het in de handel brengen van mengsels van diverse geslachten, soorten en, indien van toepassing, ondersoorten, bestemd voor gebruik bij het behoud van de natuurlijke omgeving in het kader van de instandhouding van plantgenetische hulpbronnen, als bedoeld in artikel 22 bis, lid 1, onder b), van die richtlijn.

Dergelijke mengsels mogen zaaizaad bevatten van groenvoedergewassen die onder Richtlijn 66/401/EEG vallen en, bovendien, zaaizaad van gewassen die geen groenvoedergewassen zijn in de zin van die richtlijn.

Dergelijke mengsels worden hierna „instandhoudingsmengsels” genoemd.

2.

Indien een instandhoudingsmengsel een instandhoudingsras bevat, is Richtlijn 2008/62/EG van toepassing.

3.

Tenzij in deze richtlijn anders wordt bepaald, is Richtlijn 66/401/EEG van toepassing.

Artikel 3 Regio van oorsprong

Indien een lidstaat een vergunning verleent voor het in de handel brengen van een instandhoudingsmengsel, stelt de lidstaat de regio vast waarmee dat mengsel van nature in verband wordt gebracht, hierna „regio van oorsprong” genoemd. Hij houdt rekening met de informatie van voor plantgenetische hulpbronnen bevoegde instanties of daartoe door de lidstaten erkende organisaties. Indien de regio van oorsprong in meer dan één lidstaat gelegen is, wordt hij door alle betrokken lidstaten in gezamenlijk overleg vastgesteld.

Artikel 4 Vergunning

1.

De lidstaten kunnen vergunningen verlenen voor het in de handel brengen van instandhoudingsmengsels in hun regio van oorsprong, mits die mengsels voldoen aan de voorschriften van artikel 5 in het geval van rechtstreeks geoogste instandhoudingsmengsels of de voorschriften van artikel 6 in het geval van als gewas geteelde instandhoudingsmengsels.

2.

De vergunning bevat de volgende informatie:

  1. de naam en het adres van de producent;

  2. oogstmethode: rechtstreeks geoogst of als gewas geteeld;

  3. het gewichtspercentage van de bestanddelen als soorten en, indien van toepassing, ondersoorten;

  4. in het geval van als gewas geteelde instandhoudingsmengsels, een specifiek kiemkrachtcijfer voor bestanddelen van het mengsel die vallen onder Richtlijn 66/401/EEG en die niet voldoen aan de kiemkrachtvoorschriften van bijlage II bij die richtlijn;

  5. de hoeveelheid van het mengsel waarop de vergunning van toepassing is;

  6. de regio van oorsprong;

  7. beperking tot het in de handel brengen in de regio van oorsprong;

  8. brongebied;

  9. verzamellocatie en, in het geval van een als gewas geteeld instandhoudingsmengsel, bovendien de vermeerderingslocatie;

  10. habitattype van de verzamellocatie, en

  11. verzameljaar.

3.

Ten aanzien van lid 2, onder c), kan voor rechtstreeks geoogste instandhoudingsmengsels worden volstaan met het vermelden van die bestanddelen als soorten en, indien van toepassing, ondersoorten die kenmerkend zijn voor het habitattype van de verzamellocatie en die als bestanddelen van het mengsel van belang zijn voor het behoud van de natuurlijke omgeving in het kader van de instandhouding van genetische hulpbronnen.

Artikel 5 Vergunningsvoorschriften voor rechtstreeks geoogste instandhoudingsmengsels

Artikel 6 Vergunningsvoorschriften voor als gewas geteelde instandhoudingsmengsels

Artikel 7 Procedurevoorschriften

Artikel 8 Kwantitatieve beperking

Artikel 9 Toepassing van kwantitatieve beperkingen

Artikel 10 Sluiten van zakken en recipiënten

Artikel 11 Etikettering

Artikel 12 Toezicht

Artikel 13 Rapportering

Artikel 14 Kennisgeving van de erkende organisaties op het gebied van plantgenetische hulpbronnen

Artikel 15 Evaluatie

Artikel 16 Omzetting

Artikel 17 Inwerkingtreding

Artikel 18 Adressaten