Deze verordening stelt de bepalingen vast tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1216/2009, met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer krachtens Verordening (EG) nr. 1234/2007.
Verordening (EU) nr. 578/2010 van de Commissie van 29 juni 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad, met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen
Verordening (EU) nr. 578/2010 van de Commissie van 29 juni 2010 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad, met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1216/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen(1), en met name op artikel 8, lid 3, eerste alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
Verordening (EG) nr. 1043/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 houdende de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 3348/93 van de Raad met betrekking tot de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer van bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, en de criteria voor de vaststelling van de restitutiebedragen(2), is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Omdat nieuwe wijzigingen noodzakelijk zijn, moet zij worden vervangen.
Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”)(3) bepaalt dat, voor zover dit nodig is om de uitvoer van de bepaalde landbouwproducten in de vorm van niet in bijlage I bij het Verdrag vermelde goederen mogelijk te maken op basis van de noteringen of de prijzen van eerstgenoemde producten op de wereldmarkt, het verschil tussen deze noteringen of prijzen en de prijzen in de Unie kan worden overbrugd door een restitutie bij uitvoer. De toekenning van restituties voor alle landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, moet daarom aan gemeenschappelijke regels worden onderworpen.
Om een uniforme toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 met betrekking tot de toekenning van uitvoerrestituties te waarborgen, moeten goederen uit derde landen die zijn verwerkt in goederen die worden uitgevoerd na eerst in de Unie in het vrije verkeer te zijn geweest, van deze restituties worden uitgesloten.
Uitvoerrestituties moeten worden betaald voor goederen die worden verkregen hetzij rechtstreeks uit basisproducten, hetzij uit door de verwerking daarvan verkregen producten, hetzij uit met een van deze categorieën gelijkgestelde producten. De methode ter bepaling van het bedrag van de uitvoerrestitutie moet in elk van die gevallen worden vastgesteld.
Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten(4) en Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie van 22 juli 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake de regeling voor het stellen van zekerheden voor landbouwproducten(5) zijn in het algemeen van toepassing op goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen. Daarom moet worden gespecificeerd op welke wijze sommige bepalingen van die verordeningen moeten worden toegepast.
Ingevolge Verordening (EG) nr. 1670/2006 van de Commissie van 10 november 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1784/2003 van de Raad voor wat de vaststelling en de toekenning van aangepaste restituties voor in de vorm van bepaalde alcoholhoudende dranken uitgevoerde granen betreft(6) is de uitvoerrestitutievoet die welke geldt op de dag waarop de granen onder controle worden geplaatst voor de bereiding van alcoholhoudende dranken. Voor de toekenning van uitvoerrestituties moet de plaatsing van granen onder douanecontrole voor de bereiding van de in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1670/2006 bedoelde alcoholhoudende dranken derhalve gelijkwaardig aan uitvoer worden geacht.
Alcoholhoudende dranken worden geacht minder gevoelig dan andere producten te zijn voor de prijs van de landbouwproducten die voor de bereiding ervan worden gebruikt. In protocol 19 van het Verdrag betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken wordt evenwel bepaald dat de noodzakelijke maatregelen moeten worden vastgesteld om het gebruik van granen uit de Unie voor de bereiding van alcoholhoudende dranken uit granen te vergemakkelijken.
Tal van goederen die door een bepaalde onderneming in welomschreven technische omstandigheden worden geproduceerd en die constante kenmerken en een constante kwaliteit bezitten, worden volgens een vast patroon uitgevoerd. Om de uitvoerformaliteiten te versoepelen, moet voor de betrokken goederen een vereenvoudigde procedure worden ingesteld, waarbij de fabrikant aan de bevoegde instanties de gegevens betreffende de fabricagevoorwaarden van genoemde goederen meedeelt die deze instanties nodig achten. Indien de hoeveelheden landbouwproducten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk zijn gebruikt, bij de bevoegde instanties worden geregistreerd, moet worden voorzien in een jaarlijkse bevestiging van deze registratie, teneinde de risico's te verminderen die resulteren uit niet-mededeling van een wijziging van deze hoeveelheden.
Vele landbouwproducten zijn aan natuurlijke en seizoenschommelingen onderhevig. Daardoor kan de samenstelling uit landbouwproducten van uitgevoerde goederen variëren. Het restitutiebedrag moet derhalve worden bepaald naar gelang van de hoeveelheden landbouwproducten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk zijn gebruikt. Wat bepaalde goederen van eenvoudige en betrekkelijk constante samenstelling betreft, moet dit bedrag echter met het oog op administratieve vereenvoudiging worden bepaald op basis van forfaitair vastgestelde hoeveelheden landbouwproducten.
Om voor een restitutie in aanmerking te komen, moeten de gebruikte landbouwproducten en vooral de uit die producten verkregen goederen worden uitgevoerd. Uitzonderingen op deze regel moeten beperkt worden uitgelegd. Tijdens de vervaardiging van de goederen kunnen de fabrikanten echter grondstoffen verliezen waarvoor niettemin Unieprijzen zijn betaald, terwijl de verliezen van buiten de Unie gevestigde fabrikanten beperkt blijven tot de wereldmarktprijzen. Bovendien worden tijdens de productie bepaalde bijproducten verkregen die in waarde duidelijk verschillen van de hoofdproducten. In sommige gevallen kunnen deze bijproducten alleen als veevoer worden gebruikt. Derhalve moeten voor het bepalen van de hoeveelheid producten die bij de vervaardiging van de uitgevoerde goederen werkelijk is gebruikt, gemeenschappelijke regels worden vastgesteld.
Met het oog op de toepassing van artikel 8, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1216/2009 moeten de restituties voor basisproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, worden vastgesteld voor dezelfde periode als die welke voor restituties voor in ongewijzigde staat uitgevoerde landbouwproducten geldt. Er moet echter ook worden voorzien in de mogelijkheid op die regel een uitzondering te maken wanneer er sprake is van een marktverstoring die wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2009.
Bij de vaststelling van de restitutievoet voor basisproducten of daarmee gelijkgestelde producten moet rekening worden gehouden met steunmaatregelen of andere maatregelen van gelijke werking die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van toepassing zijn.
Aardappelzetmeel moet voor de vaststelling van de uitvoerrestituties met maiszetmeel worden gelijkgesteld. De mogelijkheid moet evenwel bestaan voor aardappelzetmeel een specifieke restitutievoet vast te stellen in marktsituaties waarin de prijs voor dat zetmeel aanzienlijk lager is dan de prijs van maiszetmeel.
Overeenkomstig artikel 162, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 mogen restituties die worden toegekend voor de uitvoer van landbouwproducten die zijn verwerkt in goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, niet hoger zijn dan de restituties die voor die producten zouden moeten worden betaald wanneer zij in ongewijzigde staat worden uitgevoerd. Daarmee moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van de restitutievoeten en bij de opstelling van de regels voor de gelijkstelling.
Sommige goederen die vergelijkbare kenmerken hebben, kunnen door middel van diverse technieken uit verschillende basismaterialen verkregen zijn. De exporteurs moeten worden verplicht de aard van de basismaterialen te specificeren en bepaalde aangiften te doen met betrekking tot het fabricageproces indien dergelijke informatie nodig is om het recht op restitutie vast te stellen of de juiste toepasselijke restitutievoet te bepalen.
Bij de berekening van de werkelijk gebruikte hoeveelheden landbouwproducten moet rekening worden gehouden met het drogestofgehalte in het geval van zetmeel en bepaalde glucose- en maltodextrinestropen.
Wanneer de situatie op de wereldmarkt, de specifieke eisen van bepaalde markten of internationale handelsovereenkomsten dit noodzakelijk maken, moet de mogelijkheid bestaan de restitutie voor bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, te differentiëren naar gelang van de bestemming.
Met het oog op het beheer van de restitutiebedragen die in de loop van een begrotingsjaar kunnen worden toegekend voor de uitvoer van bepaalde landbouwproducten in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, moet het mogelijk zijn op basis van de ontwikkeling van de marktsituatie in de Unie en in de wereld verschillende uitvoerrestitutievoeten vast te stellen met of zonder vaststelling vooraf van de restitutievoet.
Het bedrag aan restituties dat in een begrotingsjaar kan worden toegekend, is ingevolge de internationale verbintenissen van de Unie beperkt. Het moet mogelijk worden gemaakt goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen uit te voeren onder voorwaarden die vooraf bekend zijn. Met name moeten marktdeelnemers de garantie kunnen krijgen dat deze uitvoer in aanmerking komt voor een restitutie die in overeenstemming is met de verplichtingen van de Unie. Wanneer een dergelijke garantie niet meer kan worden gegeven, moeten de exporteurs daarvan lang genoeg van tevoren in kennis worden gesteld. De afgifte van restitutiecertificaten maakt het mogelijk de restitutieaanvragen te volgen en de houders te garanderen dat zij een restitutie zullen kunnen ontvangen tot het bedrag waarvoor het certificaat wordt afgegeven, mits zij voldoen aan de andere in voorschriften van de Unie vastgestelde voorwaarden voor de toekenning van restituties.
Voor het systeem van restitutiecertificaten moeten beheersmaatregelen worden vastgesteld. Met name moet worden voorzien in een verlagingscoëfficiënt die moet worden toegepast wanneer de aanvragen van restitutiecertificaten de beschikbare bedragen overschrijden. In bepaalde omstandigheden moet worden voorzien in de schorsing van de afgifte van restitutiecertificaten.
Restitutiecertificaten dienen om de naleving van de internationale verbintenissen van de Unie te waarborgen. Zij maken het ook mogelijk van tevoren de restitutie te bepalen die kan worden toegekend voor landbouwproducten die worden gebruikt bij de vervaardiging van goederen die naar derde landen worden uitgevoerd. Dit doel verschilt in bepaalde opzichten van het doel van de uitvoercertificaten die worden afgegeven voor basisproducten die in ongewijzigde staat worden uitgevoerd en die onderworpen zijn aan internationale verplichtingen die kwantitatieve beperkingen impliceren. Derhalve moet worden gespecificeerd welke algemene bepalingen die van toepassing zijn op certificaten in de landbouwsector, en die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 376/2008 van de Commissie van 23 april 2008 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten(7), niet van toepassing zijn voor restitutiecertificaten.
De meeste restitutievoeten worden donderdags vastgesteld of gewijzigd. Het risico dat aanvragen tot vaststelling vooraf voor producten om speculatieve redenen worden ingediend, moet worden verkleind. Aanvragen om vaststelling vooraf die donderdags worden ingediend, worden daarom geacht op de volgende werkdag te zijn ingediend.
Om de toepassing van het stelsel van restituties bij uitvoer door de lidstaten te vergemakkelijken, moeten de restitutievoeten voor de verschillende basisproducten die zijn verwerkt in goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, vooraf op hetzelfde moment worden vastgesteld.
Het is mogelijk dat certificaataanvragen worden ontvangen voor grotere bedragen dan kunnen worden toegekend. Het begrotingsjaar moet daarom worden verdeeld in perioden, zodat zowel aan betrokkenen die aan het einde van het begrotingsjaar als aan betrokkenen die in het begin van het begrotingsjaar uitvoeren, de mogelijkheid kan worden gegeven certificaten te verkrijgen. In voorkomend geval moet tevens worden voorzien in de vaststelling van een coëfficiënt ter verlaging van het totaal van de gedurende een bepaalde periode aangevraagde bedragen.
Wanneer het totale bedrag van de voor een bepaalde tranche aangevraagde restituties lager is dan het voor die tranche beschikbare bedrag, moet de indiening van aanvragen van restitutiecertificaten op weekbasis worden toegestaan voor het resterende bedrag dat voor die tranche beschikbaar is.
Gespecificeerd moet worden hoe sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 376/2008 met betrekking tot certificaten waarin de uitvoerrestitutie vooraf wordt vastgesteld en die worden aangevraagd in verband met een aanbesteding die in een invoerend derde land is uitgeschreven, op restitutiecertificaten moeten worden toegepast.
Er moeten voorwaarden voor het vrijgeven van de zekerheid die voor restitutiecertificaten is gesteld, worden vastgesteld. Deze voorwaarden moeten onder meer betrekking hebben op de verplichtingen die worden beschouwd als primaire eisen waarvoor een zekerheid wordt gesteld, alsmede op de documenten die moeten worden overgelegd om de nakoming van de verplichtingen aan te tonen.
De meeste exporteurs ontvangen per jaar voor minder dan 100 000 euro aan restituties. De desbetreffende exporten zijn van geringe economische betekenis en hebben betrekking op niet meer dan een klein deel van de restitutiebedragen die worden toegekend voor landbouwproducten die worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen. In die gevallen moet het daarom mogelijk zijn kleine exporteurs vrij te stellen van de verplichting tot het overleggen van een certificaat. Met het oog op vereenvoudiging moeten zij onder bepaalde omstandigheden het recht krijgen restitutiecertificaten te gebruiken zonder de status van kleine exporteur te verliezen. Om misbruik te voorkomen, moet de toepassing van die uitzondering echter worden beperkt tot de lidstaat waar de kleine exporteur gevestigd is.
Er moeten toezichtregelingen worden ingesteld uitgaande van het beginsel dat de exporteur bij iedere uitvoer bij de bevoegde instanties aangifte doet van de hoeveelheden producten die bij de vervaardiging van de uit te voeren goederen zijn verwerkt. De bevoegde instanties moeten alle nodig geachte maatregelen nemen om de juistheid van deze aangiften te verifiëren.
Het kan voorkomen dat de bevoegde instanties die met de controle op de uitvoeraangifte belast zijn, niet over voldoende bewijsstukken beschikken om de aangifte van de gebruikte hoeveelheden te aanvaarden, zelfs als deze gebaseerd is op een scheikundige analyse. Dergelijke situaties dreigen zich vooral voor te doen wanneer de uit te voeren goederen in een andere lidstaat dan de lidstaat van uitvoer zijn vervaardigd. Zo nodig moeten de bevoegde instanties van de lidstaat van uitvoer rechtstreeks van de bevoegde instanties van de andere lidstaten alle bij die instanties beschikbare gegevens over de vervaardiging van bedoelde goederen kunnen verkrijgen.
In overleg met de bevoegde instanties van de lidstaat waar de goederen worden vervaardigd, moet worden toegestaan dat een vereenvoudigde aangifte van de gebruikte producten wordt ingediend in de vorm van de gecumuleerde hoeveelheden van die producten, op voorwaarde dat de betrokken fabrikanten de gedetailleerde informatie over de gebruikte producten ter beschikking van de genoemde instanties houden.
De exporteur van de goederen kan niet altijd de precieze hoeveelheid gebruikte landbouwproducten kennen waarvoor hij restitutie kan vragen, met name wanneer hij niet de fabrikant is. Hij is daarom niet altijd in staat de hoeveelheden aan te geven. Daarom moet een alternatieve regeling voor de berekening van de restitutie worden ingevoerd, waarvoor de belanghebbende kan vragen in aanmerking te komen, die slechts geldt voor bepaalde goederen en uitgaat van een scheikundige analyse van deze goederen en waarbij van een voor dat doel opgestelde tabel gebruik wordt gemaakt..
Ingevolge artikel 28 van Verordening (EG) nr. 612/2009 wordt geen restitutie verleend indien de producten op de dag waarop de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard, niet van gezonde handelskwaliteit zijn. Om ervoor te zorgen dat dit voorschrift op eenvormige wijze wordt toegepast, moet worden verduidelijkt dat het voor de toekenning van een restitutie voor bepaalde dierlijke producten die vallen onder Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne(8) en onder Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong(9), en die zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening, noodzakelijk is dat die dierlijke producten bereid zijn overeenkomstig de voorschriften van die verordeningen en van het vereiste keurmerk zijn voorzien.
Het is van wezenlijk belang de Commissie in staat te stellen toezicht te houden op de vastgestelde maatregelen betreffende de toegekende uitvoerrestituties. Daarom moeten de bevoegde instanties van de lidstaten de Commissie bepaalde statistische gegevens toezenden. Het formaat en de omvang van deze gegevens moeten worden vastgelegd.
Ingevolge artikel 12, leden 1 en 4, van Verordening (EG) nr. 612/2009 moeten bestanddelen, andere dan de suikerproducten bedoeld in artikel 162, lid 1, onder a) iii) en onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, waarvoor een uitvoerrestitutie wordt toegestaan, van oorsprong uit de Unie moeten zijn. Er moeten daarom maatregelen worden vastgesteld die de naleving van deze voorwaarde waarborgen.
Het aantal aanvragen op grond waarvan restituties overeenkomstig deze verordening worden toegekend, is hoog. De meeste goederen waarvoor die aanvragen worden ingediend, worden in welomschreven technische omstandigheden geproduceerd, bezitten constante kenmerken en een constante kwaliteit en worden volgens een vast patroon uitgevoerd, terwijl hun wijze van vervaardiging door de bevoegde instanties geregistreerd en bevestigd is. Gezien deze bijzondere omstandigheden moeten de lidstaten ter vereenvoudiging van het administratieve werk dat met de toekenning van uitvoerrestituties in het kader van deze verordening gepaard gaat, bij de toepassing van artikel 24 van Verordening (EG) nr. 612/2009 meer flexibiliteit krijgen met betrekking tot de drempels waaronder zij de marktdeelnemers kunnen vrijstellen van het verstrekken van de vereiste bewijsstukken met uitzondering van het vervoersdocument.
Er moet worden gezorgd voor eenvormige toepassing in de gehele Unie van de bepalingen inzake de toekenning van restituties voor goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen. Hiertoe moet elke lidstaat de Commissie mededeling doen van de toezichtregelingen waarvan hij voor de verschillende soorten uitgevoerde goederen op zijn grondgebied gebruikmaakt.
Er moet voldoende tijd worden gegeven voor de omschakeling van de administratieve regelingen voor restitutiecertificaten van Verordening (EG) nr. 1043/2005 naar de administratieve regeling van deze verordening.
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I ONDERWERP EN DEFINITIES
Artikel 1
Zij is van toepassing op de uitvoer van basisproducten, van door de verwerking daarvan verkregen producten of van overeenkomstig artikel 3 van deze verordening met een van deze twee categorieën gelijkgestelde producten, wanneer die producten worden uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I bij het Verdrag vallen, maar zijn vermeld in bijlage XX, delen I tot en met V, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 en in bijlage II bij deze verordening.
De in lid 1 bedoelde uitvoerrestitutie wordt niet verleend voor goederen die overeenkomstig artikel 29 van het Verdrag in het vrije verkeer zijn gebracht en die opnieuw zijn uitgevoerd.
Er wordt geen restitutie voor deze goederen toegekend wanneer zij worden uitgevoerd na verwerking of wanneer zij in andere goederen zijn verwerkt.
Behalve voor granen worden geen restituties toegekend voor producten die worden gebruikt bij de vervaardiging van de alcohol die verwerkt is in de in bijlage II genoemde, onder GN-code 2208 vallende alcoholhoudende dranken.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a) „begrotingsperiode” :
- de periode van 1 oktober van een bepaald jaar tot en met 30 september van het daaropvolgende jaar;
- b) „begrotingsjaar” :
- de periode van 16 oktober van een bepaald jaar tot en met 15 oktober van het daaropvolgende jaar;
- c) „basisproducten” :
- de producten die zijn opgenomen in bijlage I bij deze verordening;
- d) „bestanddelen” :
- basisproducten, door de verwerking daarvan verkregen producten of met een van deze beide categorieën gelijkgestelde producten die voor de vervaardiging van de goederen worden gebruikt en die zijn opgenomen in artikel 162, lid 1, onder a) i), ii), iii), v) en vii) en onder b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007;
- e) „goederen” :
- producten die niet vallen onder bijlage I bij het Verdrag, maar die zijn vermeld in bijlage XX, delen I tot en met V, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 en in bijlage II bij deze verordening;
- f) „de Overeenkomst” :
- de Overeenkomst inzake de landbouw die tijdens de Uruguayronde van multilaterale handelsbesprekingen is gesloten;
- g) „voedselhulp” :
- voedselhulptransacties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de Overeenkomst;
- h) „reststoffen” :
- de producten van het fabricageproces die een duidelijk andere samenstelling hebben dan de uitgevoerde goederen en die niet in de handel kunnen worden gebracht;
- i) „bijproducten” :
- de tijdens het fabricageproces verkregen producten of goederen die een andere samenstelling of andere kenmerken hebben dan de uitgevoerde goederen en die in de handel kunnen worden gebracht;
- j) „verliezen” :
- de hoeveelheden producten of goederen die het fabricageproces oplevert vanaf de fase waarin landbouwproducten onverwerkt bij de fabricage worden gebruikt, behalve de hoeveelheden goederen die worden uitgevoerd, en behalve de reststoffen en bijproducten die niet in de handel kunnen worden gebracht;
Voor de toepassing van lid 1, onder h), i) en j), worden de tijdens het betrokken fabricageproces verkregen producten met een andere samenstelling dan de uitgevoerde goederen, die worden verkocht tegen een vergoeding die uitsluitend de voor de verwijdering ervan gemaakte kosten vertegenwoordigt, niet beschouwd als in de handel gebracht.
Voor de toepassing van lid 1, onder j), worden producten of goederen die het fabricageproces oplevert en die, al d niet tegen vergoeding, alleen als veevoer kunnen worden afgezet, met verliezen gelijkgesteld.
Artikel 3
Aardappelzetmeel bedoeld bij GN-code 1108 13 00 dat rechtstreeks is verkregen uit aardappelen met uitsluiting van bijproducten, wordt gelijkgesteld met een verwerkingsproduct van mais.
Wei bedoeld bij de GN-codes 0404 10 48 tot en met 0404 10 62, niet ingedikt, ook indien bevroren, wordt gelijkgesteld met wei in poeder bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 1” genoemd.
De volgende producten worden gelijkgesteld met melk in poeder met een vetgehalte van niet meer dan 1,5 % bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 2” genoemd:
-
melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 51 en 0404 90 21, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, ook indien bevroren, met een melkvetgehalte van niet meer dan 0,1 gewichtspercent;
-
melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 11, 0403 90 11 en 0404 90 21, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een melkvetgehalte van niet meer dan 1,5 gewichtspercent.
De volgende producten worden gelijkgesteld met melk in poeder met een vetgehalte van 26% bedoeld in bijlage I, hierna „productgroep 3” genoemd:
-
melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 11, 0403 10 13, 0403 90 51, 0403 90 53, 0404 90 21 en 0404 90 23, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, ook indien bevroren, met een melkvetgehalte van meer dan 0,1 doch niet meer dan 6 gewichtspercenten;
-
melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes codes 0403 10 11, 0403 10 13, 0403 10 19, 0403 90 13, 0404 90 19, 0404 90 23 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een melkvetgehalte van meer dan 1,5 doch minder dan 45 gewichtspercenten.
De volgende producten worden gelijkgesteld met productgroep 6:
-
melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 19, 0403 90 59, 0404 90 23 en 0404 90 29, niet ingedikt, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een melkvetgehalte van meer dan 6 gewichtspercenten;
-
melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 19, 0403 90 19 en 0404 90 29, in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met een melkvetgehalte van niet minder dan 45 gewichtspercenten;
-
boter en andere van melk afkomstige vetstoffen, met een melkvetgehalte van niet minder dan 62, maar niet gelijk aan 82 gewichtspercenten, bedoeld bij de GN-codes 0405 10, 0405 20 90, 0405 90 10 en 0405 90 90.
Melk, room en zuivelproducten bedoeld bij de GN-codes 0403 10 11 tot en met 0403 10 19, 0403 90 51 tot en met 0403 90 59 en 0404 90 21 tot en met 0404 90 29, ingedikt, niet in poeder, in korrels of in andere vaste vorm, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, worden, wat het niet-vette gedeelte van de droge stof van het product betreft, gelijkgesteld met productgroep 2. Het melkvetgedeelde van het product wordt gelijkgesteld met productgroep 6.
De eerste alinea geldt ook voor kaas en wrongel.
Gedopte rijst bedoeld bij GN-code 1006 20 en halfwitte rijst bedoeld bij de GN-codes 1006 30 21 tot en met 1006 30 48 worden gelijkgesteld met volwitte rijst bedoeld bij de GN-codes 1006 30 61 tot en met 1006 30 98.
Wanneer de volgende producten voldoen aan de bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Verordening (EG) nr. 951/2006(10) van de Commissie vastgestelde voorwaarden om een restitutie te kunnen krijgen en in ongewijzigde staat worden uitgevoerd, worden zij gelijkgesteld met witte suiker bedoeld bij GN-code 1701 99 10:
-
beetwortelsuiker of rietsuiker van GN-code 1701 11 90 of GN-code 1701 12 90 die in droge toestand 92 of meer gewichtspercenten sacharose bevat, bepaald met behulp van de polarimeter;
-
suiker bedoeld bij de GN-codes 1701 91 00 of 1701 99 90;
-
de producten bedoeld in bijlage I, deel III, onder c), van Verordening (EG) nr. 1234/2007, met uitsluiting van mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder bijlage I, deel I, bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vallen;
-
de producten bedoeld in bijlage I, deel III, onder d) en g), bij Verordening (EG) nr. 1234/2007, met uitsluiting van mengsels die gedeeltelijk zijn verkregen uit producten die onder bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1234/2007 vallen.