Home

Besluit 2011/486/GBVB van de Raad van 1 augustus 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan

Besluit 2011/486/GBVB van de Raad van 1 augustus 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten in verband met de situatie in Afghanistan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De Raad heeft op 27 mei 2002 Gemeenschappelijk Standpunt 2002/402/GBVB vastgesteld betreffende beperkende maatregelen tegen Osama bin Laden, de leden van de Al-Qa’ida-organisatie, de Taliban en andere daarmee verbonden personen, groepen, ondernemingen en entiteiten(1).

  2. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft op 17 juni 2011 Resolutie („UNSCR”) 1988 (2011) aangenomen waarin wordt geconstateerd dat de veiligheidssituatie in Afghanistan is veranderd en dat sommige leden van de Taliban zich met de regering van Afghanistan hebben verzoend, de terroristische ideologie van Al-Qa’ida en zijn volgers hebben afgezworen, en steun verlenen aan een vreedzame oplossing voor het aanhoudende conflict in Afghanistan.

  3. In UNSCR 1988 (2011) wordt voorts gesteld dat ondanks de evolutie van de situatie in Afghanistan en niettegenstaande de vorderingen met de verzoening, de situatie bedreigend blijft voor de internationale vrede en veiligheid, en dat die bedreiging bestreden dient te worden.

  4. Bij UNSCR 1988 (2011) werden ook bepaalde beperkende maatregelen ingesteld ten aanzien van personen en entiteiten die vóór 17 juni 2011 als de Taliban zijn aangemerkt, ten aanzien van andere daarmee verbonden personen, groepen, ondernemingen en entiteiten, zoals vermeld in rubriek A („Individuals associated with the Taliban”) en in rubriek B („Entities and other groups and undertaking associated with the Taliban”) van de geconsolideerde lijst van het comité dat is ingesteld krachtens UNSCR 1267 (1999) en UNSCR 1333 (2000) vanaf de datum van aanneming van UNSCR 1988 (2011), en ten aanzien van andere personen, groepen, ondernemingen en entiteiten die met de Taliban verbonden zijn in de bedreiging die zij vormen voor de vrede, de stabiliteit en de veiligheid van Afghanistan, zoals aangeduid door het uit hoofde van punt 30 van UNSCR 1988 (2011) ingestelde comité van de Veiligheidsraad (hierna het „Sanctiecomité” genoemd).

  5. Voor de uitvoering van bepaalde maatregelen zijn verdere maatregelen van de Unie nodig,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.

Er worden beperkende maatregelen, waarin is voorzien in artikel 2, artikel 3, lid 1, en artikel 4, leden 1 en 2, ingesteld ten aanzien van personen en entiteiten die vóór 17 juni 2011 als de Taliban zijn aangemerkt, ten aanzien van andere daarmee verbonden personen, groepen, ondernemingen en entiteiten, zoals vermeld in afdeling A („Individuals associated with the Taliban”) en afdeling B („Entities and other groups and undertaking associated with the Taliban”) van de geconsolideerde lijst van het comité dat is ingesteld krachtens UNSCR 1267 (1999) en UNSCR 1333 (2000) vanaf 17 juni 2011, en ten aanzien van andere personen, groepen, ondernemingen en entiteiten die met de Taliban verbonden zijn in de bedreiging die zij vormen voor de vrede, de stabiliteit en de veiligheid van Afghanistan, zoals aangeduid door het Sanctiecomité.

2.

De betrokken personen, groepen, ondernemingen en entiteiten staan vermeld in de bijlage.

Artikel 2

Ten aanzien van de in artikel 1 bedoelde personen, groepen, ondernemingen en entiteiten nemen de lidstaten de nodige maatregelen ter voorkoming van de rechtstreekse en onrechtstreekse levering, verkoop of overdracht aan hen van wapens en alle soorten aanverwant materieel, waaronder wapens en munitie, militaire voertuigen en militaire uitrusting, paramilitaire uitrusting en onderdelen daarvoor, alsmede van technisch advies of technische bijstand of opleiding in verband met militaire activiteiten, vanaf het grondgebied van de lidstaten, door onderdanen van de lidstaten of met gebruik van onder de vlag van een lidstaat varende schepen of tot hun nationale luchtvaartmaatschappij behorende vliegtuigen.

Artikel 3

1.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde personen de binnenkomst op of doorreis via hun grondgebied te beletten.

2.

Lid 1 houdt niet in dat de lidstaten verplicht zijn de binnenkomst op hun grondgebied van hun eigen onderdanen te beletten.

3.

Lid 1 is niet van toepassing wanneer binnenkomst of doorreis noodzakelijk is in verband met een gerechtelijk proces of het Sanctiecomité enkel per geval vaststelt dat binnenkomst of doorreis gerechtvaardigd is, mede wanneer deze rechtstreeks in verband staat met het ondersteunen van de inspanningen van de Afghaanse regering om verzoening dichterbij te brengen.

4.

In de gevallen waarin een lidstaat krachtens lid 3 machtiging verleent tot binnenkomst in of doorreis via zijn grondgebied van door het Sanctiecomité aangewezen personen, geldt deze machtiging alleen voor het doel waarvoor zij is verleend en alleen voor de personen waarop zij betrekking heeft.

Artikel 4

1.

Alle tegoeden en andere financiële activa of economische middelen van personen, groepen, ondernemingen en entiteiten bedoeld in artikel 1, met inbegrip van tegoeden verkregen uit goederen waarvan de eigendom of waarover de zeggenschap rechtstreeks of onrechtstreeks berust bij hen of bij personen die namens hen of op hun aanwijzing handelen, worden bevroren.

2.

Tegoeden, financiële activa of economische middelen worden rechtstreeks noch onrechtstreeks aan of ten behoeve van de in lid 1 bedoelde personen, groepen, ondernemingen of entiteiten ter beschikking gesteld.

3.

Lidstaten mogen ontheffingen van de in de leden 1 en 2 genoemde maatregelen toestaan voor tegoeden en andere financiële activa of economische middelen die:

  1. noodzakelijk zijn ter dekking van basisuitgaven, zoals betalingen voor voedsel, huur of hypotheeklasten, geneesmiddelen of geneeskundige behandelingen, belastingen, verzekeringspremies of nutsvoorzieningen;

  2. uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van redelijke honoraria en de vergoeding van gemaakte kosten in verband met de verlening van juridische diensten;

  3. uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van honoraria of kosten voor alleen het aanhouden of beheren van bevroren tegoeden of financiële of economische middelen;

  4. noodzakelijk zijn ter dekking van uitzonderlijke uitgaven, na kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het Sanctiecomité en goedkeuring door dit comité.

4.

De in lid 3, onder a), b) en c), bedoelde ontheffingen kunnen worden verleend na kennisgeving aan het Sanctiecomité door de betrokken lidstaat van zijn voornemen om, waar van toepassing, toestemming te verlenen voor de toegang tot dergelijke tegoeden, activa of middelen en bij uitblijven van een negatief besluit van het Sanctiecomité binnen drie werkdagen na deze kennisgeving.

5.

Lid 2 is niet van toepassing op het overmaken op bevroren rekeningen van:

  1. rente of andere inkomsten op bevroren rekeningen; of

  2. verschuldigde betalingen uit hoofde van contracten, overeenkomsten of verbintenissen die ontstaan zijn vóór het tijdstip waarop die rekeningen aan restrictieve maatregelen werden onderworpen,

mits die rente, andere inkomsten en betalingen onder lid 1 blijven vallen.

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

BIJLAGE