Gezien Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende shortselling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps(1), en met name artikel 2, lid 2, artikel 3, lid 7, artikel 4, lid 2, artikel 7, lid 3, artikel 13, lid 4, artikel 23, lid 7, en artikel 30,
Verordening (EU) nr. 236/2012 legt bepaalde maatregelen op met betrekking tot shortselling en kredietverzuimswaps. Artikel 42 van Verordening (EU) nr. 236/2012 verleent de Commissie de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de bepalingen van die verordening. Deze gedelegeerde handeling vervolledigt en wijzigt bepaalde niet-essentiële elementen.
De bepalingen in deze verordening houden nauw verband met elkaar aangezien de meldings- en publicatiedrempels en de vaststelling wat ongedekte kredietverzuimswaps zijn van de definities en de methoden van berekening van shortposities afhangen, terwijl de bepalingen over aanmerkelijke dalingen in de waarde van financiële instrumenten en de dalingen van de liquiditeit op de markten voor overheidsschuld en de vaststelling wat ongunstige gebeurtenissen zijn onlosmakelijk verband houden met elkaar. Om coherentie tussen die bepalingen over shortselling welke tegelijk in werking moeten treden te waarborgen, is het passend alle bij Verordening (EU) nr. 236/2012 vereiste bepalingen in één verordening op te nemen.
Verordening (EU) nr. 236/2012 bevat bepaalde definities. Met het oog op nadere duidelijkheid en rechtszekerheid is het passend te voorzien in aanvullende bepalingen met betrekking tot de definities in artikel 2, lid 1, met name het feit wanneer een natuurlijke of rechtspersoon geacht wordt een financieel instrument in eigendom te hebben voor de toepassing van de definitie van een shorttransactie en nadere specificatie van het feit wanneer een natuurlijke of rechtspersoon een aandeel of een schuldinstrument „houdt” voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 236/2012. De specificaties zijn zo gekozen dat Verordening (EU) nr. 236/2012 op consistente wijze de beoogde uitwerking heeft ondanks de uiteenlopende aanpak in de wetgevingen van de lidstaten. De concepten eigendom en bezit in de lidstaten betreffende effecten zijn op dit moment niet geharmoniseerd, maar de bepalingen van Verordening (EU) nr. 236/2012 strekken er alleen toe van toepassing te zijn op shortselling en alle toekomstige juridische ontwikkelingen zoals harmonisatie van wetgeving onverlet te laten.
Verordening (EU) nr. 236/2012 legt beperkingen en verplichtingen op, zoals meldings- en publicatievereisten, betreffende natuurlijke of rechtspersonen die netto shortposities in aandelen en overheidsschuld houden of innemen. Long- en shortposities in aandelen en overheidsschuld kunnen op verschillen wijzen worden gehouden en gewaardeerd. Om een consistente aanpak te waarborgen en uitvoering te geven aan het doel van de maatregelen inzake shortposities in aandelen en overheidsschuld, is het bijgevolg noodzakelijk nader de wijze te specificeren waarop netto shortposities moeten worden berekend. Shorttransacties kunnen plaatsvinden via afzonderlijke instrumenten of via manden van overheidsschuld en bijgevolg is het noodzakelijk de wijze te specificeren waarop shorttransacties bij deze berekeningen in aanmerking worden genomen. Om een robuuste aanpak van de berekening van netto shortposities te waarborgen, is een restrictiever aanpak voor het specificeren van longposities dan voor het specificeren van shortposities in aandelen noodzakelijk. Omdat de waarde van een aantal financiële instrumenten van de koersvariaties van de onderliggende instrumenten afhangt, is het noodzakelijk te specificeren op welke wijze een en ander in aanmerking moet worden genomen. De methodologie van correctie voor delta wordt gespecificeerd omdat die algemeen gangbaar is.
Netto shortposities worden berekend onder referentie aan door natuurlijke of rechtspersonen gehouden long- en shortposities. Long- en shortposities kunnen echter door verschillende entiteiten binnen een groep of in verschillende door een fondsbeheerder beheerde fondsen worden gehouden. Grote nettoposities kunnen worden verborgen door deze over entiteiten binnen een groep of over verschillende fondsen te verdelen. Om ontwijking te verminderen en ervoor te zorgen dat de meldingen van shortposities een accuraat en representatief beeld opleveren, zijn nadere bepalingen vereist betreffende de wijze van berekening van netto shortposities voor entiteiten binnen een groep en voor fondsbeheerders. Om aan die bepalingen uitvoering te geven, is het noodzakelijk de betekenis van beleggingsstrategie te bepalen teneinde te verduidelijken welke shortposities van de entiteiten in een groep en welke shortposities van fondsen moeten worden geaggregeerd. Het is eveneens noodzakelijk de term beheeractiviteiten te definiëren om te verduidelijken welke shortposities van fondsen moeten worden geaggregeerd. Om ervoor te zorgen dat de meldingen plaatsvinden, is het noodzakelijk te specificeren welke entiteiten binnen een groep of in verschillende fondsen de berekeningen moeten uitvoeren en de meldingen moeten doen.
Verordening (EU) nr. 236/2012 legt beperkingen op voor het aangaan van transacties in ongedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld, maar staat het aangaan voor legitieme afdekkingsdoeleinden van gedekte kredietverzuimswaps op overheidsschuld toe. Met behulp van kredietverzuimswaps op overheidsschuld kunnen een grote verscheidenheid van activa en passiva worden afgedekt, maar in veel gevallen kan het moeilijk zijn een onderscheid te maken tussen legitieme afdekking en speculatie. Bijgevolg is nadere bijkomende specificatie vereist van de gevallen waarin een kredietverzuimswap op overheidsschuld geacht kan worden gedekt te zijn. Indien een kwantitatieve maatstaf voor correlatie op consistente basis dient te worden gespecificeerd, moet een eenvoudige, op grote schaal aanvaarde en begrepen maatstaf zoals de correlatiecoëfficiënt van Pearson worden gebruikt, berekend als de covariatie van twee variabelen gedeeld door het product van hun standaardafwijkingen. In de praktijk is het moeilijk activa en passiva in overeenstemming te brengen om een perfecte afdekking te creëren wegens de uiteenlopende kenmerken van de verschillende activa en passiva alsook de volatiliteit van hun waarde. Op grond van Verordening (EU) nr. 236/2012 moeten maatregelen evenredig worden benaderd en bij het bepalen wat een ongedekte kredietverzuimswap is, is het bijgevolg noodzakelijk te specificeren op welke wijze activa en passiva die door een gedekte kredietverzuimswap worden afgedekt evenredig dienen te worden benaderd. Hoewel Verordening (EU) nr. 236/2012 voor een gedekte positie in een kredietverzuimswap op overheidsschuld geen noodzakelijk specifiek niveau van correlatie voorschrijft, is het noodzakelijk te specificeren dat de correlatie zinvol moet zijn.
Verordening (EU) nr. 236/2012 verplicht een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een netto shortpositie in overheidsschuld houdt ertoe boven een bepaalde drempel de relevante bevoegde autoriteit van deze posities op de hoogte te brengen. Een passende specificatie van deze drempel is bijgevolg vereist. Posities met een zeer geringe waarde die geen aanmerkelijke impact op de relevante markt voor overheidsschuld zouden hebben, dienen niet te worden gemeld en bij het vaststellen van een drempel moet onder meer met de liquiditeit van elke afzonderlijke obligatiemarkt en de gehele uitstaande overheidsschuld alsook met de doelstellingen van deze maatregel rekening worden gehouden.
De gegevens die vereist zijn voor de berekening van de meldingsdrempels voor netto shortposities met betrekking tot uitgegeven overheidsschuld zullen op de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet beschikbaar zijn. Daarom moeten de twee criteria die worden aangelegd om op de datum van publicatie de initiële meldingsdrempels vast te stellen in de eerste plaats het totale bedrag aan uitstaande uitgegeven overheidsschuld van de overheidsemittent en in de tweede plaats het bestaan van een liquide futuresmarkt voor die overheidsschuld zijn. Er moeten herziene drempels worden vastgesteld wanneer de relevante gegevens over alle criteria beschikbaar zijn.
Indien de liquiditeit op een markt voor overheidsschuld een bepaalde drempel onderschrijdt, kunnen de beperkingen op het aangaan door de beleggers van ongedekte shorttransacties in overheidsschuld tijdelijk worden opgeheven om de liquiditeit op die markt te stimuleren. Indien de waarde van een financieel instrument op een handelsplatform aanmerkelijk daalt, mogen de bevoegde autoriteiten shortselling verbieden of beperken of anderszins grenzen stellen aan transacties in dat instrument. Er zijn veel verschillende instrumenten en het is noodzakelijk voor elk van de verschillende klassen van financiële instrumenten de drempel te specificeren rekening houdend met verschillen zoals verschillen tussen instrumenten en de uiteenlopende volatiliteit van de relevante markten.
In deze verordening wordt geen drempel voor een aanmerkelijke daling in de waarde van de koers van rechten van deelneming in een beursgenoteerde icbe, behalve indexfondsen die een icbe zijn, vastgesteld, aangezien, hoewel de koers op het handelsplatform vrij kan variëren, die is onderworpen aan een regel in Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s)(2) die waarborgt dat de koersen dicht bij de intrinsieke waarde van de icbe blijven. Er worden geen andere drempels voor een aanmerkelijke daling in de waarde van derivaten gespecificeerd dan die welke in deze verordening worden gespecificeerd.
Deze verordening verduidelijkt de interventiebevoegdheden van zowel de relevante bevoegde autoriteiten als van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(3) is opgericht en haar bevoegdheden uitoefent, voor gevallen waarin ongunstige gebeurtenissen of ontwikkelingen optreden. Een lijst van die gebeurtenissen is vereist om te zorgen voor een consistente aanpak en mogelijk te maken dat passende maatregelen worden genomen indien ongunstige gebeurtenissen of ontwikkelingen optreden.
Om reden van rechtszekerheid is het noodzakelijk dat deze verordening op dezelfde dag in werking treedt als Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 919/2012 van de Commissie(4),