Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Op 23 april 2007 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om namens de Unie en haar lidstaten onderhandelingen te openen met bepaalde Midden-Amerikaanse landen („Midden-Amerika”) over een overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds („de Overeenkomst”).
Deze onderhandelingen zijn afgesloten en de Overeenkomst is op 29 juni 2012 ondertekend, is op 11 december 2012 door het Europees Parlement goedgekeurd en zal in werking treden overeenkomstig artikel 353 van de Overeenkomst.
De meest geschikte procedures moeten worden vastgesteld om de doeltreffende toepassing zeker te stellen van de bepalingen van de Overeenkomst die de bilaterale vrijwaringsclausule betreffen, alsook voor de toepassing van het stabilisatiemechanisme voor bananen waarover met Midden-Amerika overeenstemming is bereikt.
Het is ook nodig dat passende vrijwaringsmechanismen worden ingesteld om ernstige schade te voorkomen aan de bananenteeltsector van de Europese Unie, die van groot belang is voor de landbouwers in veel ultraperifere regio's van de Unie. Het feit dat deze regio's wegens hun natuurlijke kenmerken slechts beperkte mogelijkheden tot diversificatie hebben, maakt de bananensector extra kwetsbaar. Het is derhalve van essentieel belang om de preferentiële invoer uit de desbetreffende derde landen te onderwerpen aan doeltreffende mechanismen teneinde zeker te stellen dat de bananenteelt in de Unie gehandhaafd blijft onder de meest optimale omstandigheden omdat dit cruciaal is voor de werkgelegenheid in bepaalde gebieden, en in het bijzonder de ultraperifere regio's.
De termen „ernstige schade”, „dreiging van ernstige schade” en „overgangsperiode” als bedoeld in de artikelen 104 en 105 van de Overeenkomst moeten worden gedefinieerd.
Zoals in artikel 104 van de Overeenkomst is vastgelegd, mogen vrijwaringsmaatregelen alleen worden overwogen indien het betrokken product in dermate toegenomen hoeveelheden, in absolute zin of in verhouding tot de productie in de Unie, en onder zodanige voorwaarden in de Unie wordt ingevoerd dat de producenten in de Unie die soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigen, ernstige schade ondervinden of dreigen te ondervinden.
Er moeten specifieke vrijwaringsbepalingen beschikbaar zijn wanneer het desbetreffende product in dermate toegenomen hoeveelheden en onder zodanige voorwaarden wordt ingevoerd dat de economische situatie van één of verschillende ultraperifere gebieden van de Unie als genoemd in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ernstig verslechtert of dreigt te verslechteren.
De vrijwaringsmaatregelen moeten worden genomen in de vorm van een van de in artikel 104, lid 2, van de Overeenkomst genoemde mogelijkheden.
De taken bestaande uit de monitoring en het herzien van de Overeenkomst, het uitvoeren van inspecties en indien nodig het opleggen van vrijwaringsmaatregelen zijn taken die op zo transparant mogelijke wijze moeten worden uitgevoerd.
De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad een jaarlijks verslag in over de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst en de toepassing van de vrijwaringsmaatregelen en het stabilisatiemechanisme voor bananen.
De uitdagingen die in Midden-Amerika bestaan op het gebied van mensenrechten, sociale rechten, arbeidsrechten en rechten inzake milieu in samenhang met producten uit deze regio, vereisen een nauwe dialoog tussen de Commissie en maatschappelijke organisaties in de Unie.
Het is van bijzonder belang dat de internationale arbeidsnormen die door de Internationale Arbeidsorganisatie zijn opgesteld en worden gecontroleerd, worden nageleefd.
De Commissie dient bovendien toezicht uit te oefenen op de wijze waarop de in titel VIII van deel IV van de Overeenkomst vastgestelde sociale en ecologische normen door Midden-Amerikaanse landen worden nageleefd.
Er moeten nadere bepalingen over de inleiding van procedures worden vastgesteld. De lidstaten moeten de Commissie informatie, waaronder beschikbaar bewijsmateriaal, verstrekken wanneer de ontwikkeling van de invoer toepassing van vrijwaringsmaatregelen kan vereisen.
Betrouwbare statistieken over alle invoer uit Midden-Amerika naar de Unie zijn bijgevolg van cruciaal belang om te kunnen vaststellen of aan de voorwaarden voor de toepassing van vrijwaringsmaatregelen is voldaan.
In sommige gevallen kan een geconcentreerde toename van de invoer in één of meer ultraperifere gebieden of lidstaten een ernstige verslechtering of ernstige schade van de economische situatie van de betrokken gebieden veroorzaken of dreigen te veroorzaken. De Commissie dient de mogelijkheid te hebben voorafgaande toezichtmaatregelen in te stellen in het geval zich een geconcentreerde toename in een of meer ultraperifere gebieden of lidstaten voordoet.
Indien er voldoende voorlopig bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, moet de Commissie een bericht als bedoeld in artikel 111, lid 3, van de Overeenkomst in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendmaken.
Ingevolge artikel 111, lid 3, van de Overeenkomst moeten nadere bepalingen worden vastgesteld over de opening van onderzoeken, de toegang van belanghebbenden tot de verzamelde informatie en hun inzage in deze informatie, alsmede over het horen van de betrokken belanghebbenden en de gelegenheid die zij krijgen hun standpunt uiteen te zetten.
Ingevolge artikel 116 van de Overeenkomst moet de Commissie Midden-Amerika schriftelijk in kennis stellen van de opening van een onderzoek en moet zij het Associatiecomité van de resultaten van de onderzoeken in kennis stellen.
Tevens moeten ingevolge artikel 112 van de Overeenkomst termijnen worden vastgesteld voor de opening van een onderzoek en voor de vaststelling van de wenselijkheid van vrijwaringsmaatregelen, teneinde een snelle afhandeling van de procedures te waarborgen en daardoor de rechtszekerheid voor de betrokken marktdeelnemers te vergroten.
Vrijwaringsmaatregelen mogen alleen na een onderzoek worden ingesteld, doch de Commissie moet de mogelijkheid hebben om in de in artikel 106 van de Overeenkomst bedoelde kritieke omstandigheden voorlopige vrijwaringsmaatregelen te nemen.
Nauw toezicht dient een tijdig besluit met betrekking tot de mogelijke start van een onderzoek of de oplegging van maatregelen te vergemakkelijken. Daarom moet de Commissie vanaf de datum van toepassing van de Overeenkomst geregeld toezicht op de invoer van bananen houden. Het toezicht moet op naar behoren gemotiveerd verzoek worden uitgebreid tot overige sectoren.
Preferentiële douanerechten moeten op korte termijn voor een periode van drie maanden kunnen worden opgeschort wanneer de invoer het vastgestelde jaarlijkse drempelvolume overschrijdt. Het besluit over toepassing van het stabilisatiemechanisme voor bananen wordt genomen rekening houdend met de stabiliteit van de bananenmarkt van de Unie.
Vrijwaringsmaatregelen mogen enkel worden toegepast voor zover en zo lang zij noodzakelijk zijn om ernstige schade te voorkomen en aanpassingen te vergemakkelijken. De maximumduur van de vrijwaringsmaatregelen moet worden bepaald en er moeten specifieke bepalingen inzake verlenging en herziening van de maatregelen worden vastgesteld, zoals bedoeld in artikel 105 van de Overeenkomst.
De Commissie moet overleg plegen met het Midden-Amerikaans land dat gevolgen ondervindt van de maatregelen.
De uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausule en het stabilisatiemechanisme voor bananen als voorzien in de Overeenkomst vereist eenvormige voorwaarden voor de vaststelling van voorlopige en definitieve vrijwaringsmaatregelen, voor de instelling van voorafgaande toezichtsmaatregelen, voor de beëindiging van een onderzoek zonder maatregelen en voor de tijdelijke opschorting van het preferentiële douanerecht dat is vastgesteld in het kader van het stabilisatiemechanisme voor bananen waarover met Midden-Amerika overeenstemming is bereikt. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten deze maatregelen door de Commissie worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(2).
Voor de vaststelling van toezichts- en voorlopige vrijwaringsmaatregelen moet de raadplegingsprocedure wordt toegepast, gelet op de effecten van de genoemde maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve vrijwaringsmaatregelen. Indien een vertraging bij het opleggen van voorlopige vrijwaringsmaatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen kunnen vaststellen.
Gezien de aard en de relatief korte duur van de maatregelen als voorzien in het stabilisatiemechanisme voor bananen, en om negatieve gevolgen voor de situatie op de markt voor bananen in de Unie te voorkomen, moet de Commissie ook onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen vaststellen voor het tijdelijk opschorten van het preferentiële douanerecht dat is vastgesteld in het kader van het stabilisatiemechanisme voor bananen, of om te bepalen dat een dergelijke opschorting niet passend is. Indien dergelijke onmiddellijk toepasbare uitvoeringshandelingen worden toegepast, moet de raadplegingsprocedure worden gevolgd.
De Commissie moet op voortvarende en effectieve wijze een beroep doen op het stabilisatiemechanisme voor bananen om een dreigende ernstige verslechtering of reële ernstige verslechtering van de situatie van producenten in de ultraperifere regio's van de Unie te voorkomen. Vanaf 1 januari 2020 blijft het algemene bilaterale vrijwaringsmechanisme van toepassing, inclusief de bijzondere bepalingen voor ultraperifere regio's.
Artikel 247 bis van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(3) is van toepassing op de vaststelling van de nodige uitvoeringsbepalingen voor de toepassing van de voorschriften in aanhangsel 2A van bijlage II („Definitie van het begrip „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking”) en aanhangsel 2 van bijlage I („Afschaffing van douanerechten”) van de Overeenkomst.
Deze verordening dient alleen van toepassing te zijn op producten van oorsprong uit de Unie of uit Midden-Amerika,