Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 50, 53, 62 en 114,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
De financiële crisis in 2007 en 2008 heeft grote tekortkomingen in het financiële toezicht aan het licht gebracht, zowel wat het toezicht op afzonderlijke instellingen als wat het toezicht op het financiële systeem als geheel betreft. De toezichtmodellen op nationale grondslag zijn niet meer afgestemd op de financiële mondialisering en de geïntegreerde en onderling verweven Europese financiële markten, waarin vele financiële instellingen grensoverschrijdend opereren. De crisis heeft tekortkomingen in de samenwerking, coördinatie, consistente toepassing van het recht van de Unie en het vertrouwen tussen de bevoegde nationale toezichthouders aan het licht gebracht.
In verscheidene resoluties die vóór en tijdens de financiële crisis zijn aangenomen heeft het Europees Parlement aangedrongen op de ontwikkeling van een meer geïntegreerd Europees toezicht om voor alle marktdeelnemers op het niveau van de Unie werkelijk gelijke concurrentievoorwaarden te scheppen, en op een toezicht dat afgestemd is op de toenemende integratie van de financiële markten binnen de Unie, in het bijzonder in zijn resoluties van 13 april 2000 over de Mededeling van de Commissie inzake de tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie, van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) — Witboek, van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity, en van 9 oktober 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de Lamfalussy follow-up: de toekomstige toezichtstructuur, en in zijn standpunten van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II), en van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus.
In november 2008 heeft de Commissie een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van Jacques de Larosière opdracht gegeven aanbevelingen op te stellen over de wijze waarop de Europese toezichtregelingen kunnen worden versterkt met het oog op een betere bescherming van de burgers en het herstel van het vertrouwen in het financiële systeem. In zijn eindverslag van 25 februari 2009 („verslag-de Larosière”) formuleerde de groep op hoog niveau de aanbeveling dat het toezichtkader moet worden versterkt om het risico en de ernst van toekomstige financiële crises terug te dringen. De groep op hoog niveau heeft aanbevolen de toezichtstructuur voor de financiële sector in de Unie ingrijpend te hervormen. In het verslag-de Larosière werd tevens de oprichting aanbevolen van een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie Europese toezichthoudende autoriteiten, één voor de banksector, één voor de effectensector en één voor de sectoren verzekeringen en bedrijfspensioenen, alsmede van een Europees Comité voor systeemrisico's.
Alleen bij financiële stabiliteit kan de reële economie zorgen voor banen, krediet en groei. De financiële crisis heeft grote tekortkomingen aan het licht gebracht in het financiële toezicht, dat er niet in is geslaagd te anticiperen op de negatieve macroprudentiële ontwikkelingen en te voorkomen dat buitensporige risico's binnen het financiële systeem zich opstapelen.
De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 18 en 19 juni 2009 aanbevolen een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten, op te richten. Tevens werd aanbevolen dat het systeem gericht moet zijn op het verbeteren van de kwaliteit en de consistentie van het nationale toezicht, het versterken van de controle op grensoverschrijdende groepen en het opstellen van een Europees eenvormig regelboek die op alle financiële instellingen op de interne markt van toepassing is. De Raad benadrukte dat de Europese toezichthoudende autoriteiten (de ETA's) ook toezichtbevoegdheden ten aanzien van ratingbureaus moeten krijgen en verzocht de Commissie concrete voorstellen voor te bereiden over de wijze waarop het Europese Systeem van financiële toezichthouders (European System of Financial Supervision — „ESFS”) een sterke rol kan spelen in crisissituaties.
In 2010 hebben het Europees Parlement en de Raad drie voorstellen voor verordeningen tot oprichting van de ETA's aangenomen: Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(4) tot oprichting van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad(5) tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — „EIOPA”), en Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(6) tot oprichting van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — „ESMA”), die deel uitmaken van het ESFS.
Opdat het ESFS doeltreffend kan functioneren, zijn wijzigingen in de wetgevingshandelingen van de Unie op de werkterreinen van de drie betrokken ETA's vereist. Deze wijzigingen betreffen de omschrijving van de reikwijdte van bepaalde bevoegdheden van de ETA's en de inpassing van bepaalde bevoegdheden in bestaande processen die in de desbetreffende wetgevingshandelingen van de Unie zijn vastgelegd, alsook wijzigingen om een vlotte en efficiënte werking van de ETA's in de context van het ESFS te waarborgen.
De oprichting van de drie ETA's dient daarom vergezeld te gaan van de opstelling van een eenvormig regelboek om consistente harmonisatie en eenvormige toepassing te waarborgen en zo bij te dragen tot een nog efficiëntere werking van de interne markt en een doeltreffendere uitvoering van het microprudentiële toezicht. In de verordeningen tot oprichting van het ESFS is bepaald dat de ETA's voorstellen voor technische normen kunnen uitwerken voor de gebieden die specifiek in de desbetreffende wetgeving zijn vastgelegd. Deze voorstellen voor technische normen moeten vervolgens aan de Commissie worden voorgelegd voor de vaststelling ervan door middel van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen overeenkomstig de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad(7) is een eerste reeks van deze gebieden vastgesteld, en nu moet in deze richtlijn een volgende reeks gebieden worden vastgesteld, in het bijzonder voor de Richtlijnen 2003/71/EG en 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(8), alsmede voor Verordening (EG) 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad(9) en Verordeningen (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.
In de desbetreffende wetgevingshandelingen dienen de gebieden te worden afgebakend waarop de ETA's gemachtigd zijn voorstellen voor technische normen op te stellen en dient te worden bepaald hoe deze normen moeten worden vastgesteld. In het geval van gedelegeerde handelingen moeten in de toepasselijke wetgevingshandelingen de in artikel 290 VWEU omschreven elementen, voorwaarden en specificaties worden vastgesteld.
Bij de vaststelling van gebieden voor technische normen moet een passend evenwicht worden nagestreefd tussen het ontwikkelen van een uniforme set geharmoniseerde regels en het voorkomen van onnodig ingewikkelde regelgeving en handhaving. Er dient uitsluitend te worden geopteerd voor gebieden waar consistente technische regels aanmerkelijk en doeltreffend zullen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de relevante wetgevingshandelingen, waarbij gewaarborgd wordt dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hun beleidsbeslissingen overeenkomstig hun gebruikelijke procedures nemen.
De gebieden waarvoor technische normen kunnen worden opgesteld, moeten werkelijk technisch van aard zijn en voor de ontwikkeling ervan moet de expertise van toezichtdeskundigen nodig zijn. Technische reguleringsnormen, overeenkomstig artikel 290 VWEU die in de vorm van gedelegeerde handelingen worden vastgesteld, dienen ertoe de voorwaarden voor een consistente harmonisatie van de regels die in de door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurde wetgevingshandelingen zijn vervat, verder te ontwikkelen, te specificeren en te bepalen door het aanvullen of wijzigen van bepaalde niet-essentiële onderdelen ervan. Tegelijkertijd dienen technische uitvoeringsnormen, die, overeenkomstig artikel 291 VWEU in de vorm van wetgevingshandelingen worden vastgesteld, de voorwaarden te bepalen voor de eenvormige toepassing van wettelijk bindende handelingen van de Unie. Technische normen mogen geen beleidskeuzen inhouden.
In het geval van technische reguleringsnormen is het passend gebruik te maken van de procedure als bepaald in de artikelen 10 tot en met 14 van, naargelang van toepassing, Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010. Technische uitvoeringsnormen dienen te worden vastgesteld volgens de procedure als bepaald in artikel 15 van, naargelang van toepassing, Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Technische regulerings- en uitvoeringsnormen moeten bijdragen tot een uniforme set regels inzake financiële diensten, zoals is onderschreven door de Europese Raad in zijn conclusies van juni 2009. Voor zover bepaalde voorschriften in wetgevingshandelingen van de Unie niet volledig geharmoniseerd zijn, mogen, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel in het toezicht, technische regulerings- en uitvoeringsnormen ter ontwikkeling, specificering of bepaling van de toepassingsvoorwaarden van deze voorschriften de lidstaten niet beletten extra informatie te verlangen of strengere voorschriften vast te stellen. Derhalve moeten technische regulerings- en uitvoeringsnormen de lidstaten op bepaalde gebieden de mogelijkheid bieden om aanvullende informatie te verlangen of strengere voorschriften vast te stellen, wanneer deze wetgevingshandelingen een dergelijke beslissingsruimte laten.
Overeenkomstig de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 moeten de ETA's, alvorens technische regulerings- en uitvoeringsnormen aan de Commissie voor te leggen, zo nodig openbare raadplegingen hierover houden en de potentiële kosten en baten ervan analyseren.
Technische regulerings- en uitvoeringsnormen dienen overgangsmaatregelen met passende termijnen te kunnen omvatten wanneer de kosten van onmiddellijke uitvoering buitensporig zouden zijn in vergelijking met de baten ervan.
Op het moment van vaststelling van deze richtlijn zijn de werkzaamheden met betrekking tot de voorbereiding van en het overleg over de eerste reeks maatregelen tot uitvoering van de kaderregels uit hoofde van Richtlijn 2009/138/EG in volle gang. Om deze maatregelen snel af te kunnen ronden, is het passend om de Commissie gedurende een overgangsperiode toe te staan de technische reguleringsnormen van deze richtlijn vast te stellen volgens de procedure voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen. Eventuele wijzigingen in deze gedelegeerde handelingen of — na het verstrijken van de overgangsperiode — eventuele nieuwe technische reguleringsnormen ter uitvoering van Richtlijn 2009/138/EG moeten worden goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.
Voorts is het passend de EIOPA toe te staan na een overgangsperiode van twee jaar aanpassingen voor te stellen van een aantal gedelegeerde handelingen in de vorm van technische reguleringsnormen. Deze aanpassingen moeten worden beperkt tot de technische aspecten van de betreffende gedelegeerde handelingen en mogen geen strategische beslissingen of beleidskeuzes inhouden.
Wanneer de EIOPA technische reguleringsnormen voorbereidt en opstelt voor de aanpassing van gedelegeerde handelingen aan technische ontwikkelingen op de financiële markten, moet de Commissie ervoor zorgen dat de informatie over de reikwijdte van deze voorstellen voor technische reguleringsnormen gelijktijdig, tijdig en op adequate wijze wordt toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.
Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 voorzien in een mechanisme om meningsverschillen tussen nationale toezichthoudende autoriteiten te schikken. Wanneer een nationale toezichthoudende autoriteit in procedureel of inhoudelijk opzicht van mening verschilt over door een andere nationale toezichthoudende autoriteit genomen/niet genomen maatregel op gebieden bepaald in de wetgevingshandelingen van de Unie overeenkomstig die verordeningen, en de desbetreffende wetgevingshandeling samenwerking, coördinatie of gezamenlijke besluitvorming door de nationale toezichthoudende autoriteiten van meer dan een lidstaat vereist, moet de betrokken ETA, op verzoek van een van de betrokken toezichthoudende autoriteiten, de autoriteiten kunnen bijstaan bij het bereiken van overeenstemming binnen de tijdslimiet die bepaald is door de ETA, die daarbij rekening houdt met eventuele relevante tijdslimieten in de desbetreffende wetgeving en met de dringendheid en complexiteit van het geschil. Indien een dergelijk geschil voortduurt, moet de ETA de kwestie kunnen schikken.
In Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 is bepaald dat de gevallen waarin het mechanisme voor de schikking van geschillen tussen nationale toezichthoudende autoriteiten kan worden toegepast, in de sectorale wetgeving moeten worden gespecificeerd. De onderhavige richtlijn moet een eerste reeks van dergelijke gevallen in de verzekerings- en herverzekeringssector afbakenen, waarbij het mogelijk moet blijven om in de toekomst andere gevallen toe te voegen. De onderhavige richtlijn mag er niet aan in de weg staan dat de ETA's overeenkomstig andere bevoegdheden handelen of in Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 omschreven taken vervullen, met inbegrip van niet-bindende bemiddeling en het bijdragen tot een consistente, efficiënte en effectieve toepassing van het recht van de Unie. Op gebieden waarvoor het desbetreffende recht reeds in één of andere vorm van niet-bindende bemiddeling voorziet of waarvoor tijdslimieten zijn vastgesteld voor gezamenlijke besluiten die door een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten moeten worden genomen, zijn er bovendien wijzigingen nodig, niet alleen om ervoor te zorgen dat de procedure voor het nemen van een gemeenschappelijk besluit duidelijk is en zo min mogelijk wordt verstoord, maar ook om te garanderen dat, waar nodig, de ETA's meningsverschillen moeten kunnen schikken. De bindende procedure voor het schikken van geschillen is erop gericht oplossingen te vinden in situaties waarin de nationale toezichthoudende autoriteiten het niet eens kunnen worden over procedurele of inhoudelijke vraagstukken met betrekking tot de naleving van het recht van de Unie.
In de onderhavige richtlijn moeten derhalve situaties worden aangewezen waarin procedurele of inhoudelijke kwesties met betrekking tot de naleving van het recht van de Unie eventueel moeten worden opgelost en de nationale toezichthoudende autoriteiten mogelijk niet in staat zijn om zelf tot een oplossing te komen. In een dergelijke situatie moet een van de betrokken nationale toezichthoudende autoriteiten de kwestie aan de betrokken ETA kunnen voorleggen. Deze ETA dient op te treden overeenkomstig haar oprichtingsverordening en deze richtlijn. Teneinde de kwestie te schikken en de naleving van het recht van de Unie te waarborgen, moeten de betrokken nationale toezichthoudende autoriteiten, met bindende werking voor de betrokken toezichthoudende autoriteiten, deze kunnen verzoeken bepaalde maatregelen te nemen of het treffen van bepaalde maatregelen na te laten. In gevallen waarin de toepasselijke wetgevingshandeling van de Unie de lidstaten discretionaire bevoegdheden verleent, mogen de door een ETA genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening van discretionaire bevoegdheden door de nationale toezichthoudende autoriteiten, wanneer die uitoefening in overeenstemming is met het recht van de Unie.
Richtlijn 2009/138/EG voorziet in gezamenlijke besluiten ten aanzien van de goedkeuring van aanvragen voor gebruikmaking van een intern model op het niveau van groepen en dochterondernemingen, van de goedkeuring van aanvragen om een dochteronderneming te laten vallen onder de artikelen 238 en 239 van die richtlijn, en in de keuze van de groepstoezichthouder op een andere basis dan de in artikel 247 van die richtlijn bepaalde criteria. Op elk van deze gebieden dient via een wijziging duidelijk te worden aangegeven dat in geval van een meningsverschil de EIOPA het meningsverschil mag schikken volgens de in Verordening (EU) nr. 1094/2010 omschreven procedure. Deze benadering maakt duidelijk dat de door de EIOPA genomen besluiten geen beletsel mogen vormen voor de uitoefening van discretionaire bevoegdheden door de nationale toezichthoudende autoriteiten, maar dat het wel mogelijk moet zijn om meningsverschillen te schikken en de samenwerking te versterken voordat een definitief besluit wordt genomen door de nationale toezichthoudende autoriteit of aan een instelling wordt meegedeeld. De EIOPA dient meningsverschillen te schikken door te bemiddelen tussen de tegenstrijdige standpunten van de nationale toezichthoudende autoriteiten.
In de door het ESFS opgezette nieuwe toezichtsstructuur zullen de nationale toezichthoudende autoriteiten nauw met de ETA's moeten samenwerken. Wijzigingen in de desbetreffende wetgevingshandelingen moeten waarborgen dat er geen wettelijke obstakels bestaan voor de informatie-uitwisselingsverplichtingen van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 en dat de verstrekking van gegevens niet leidt tot een onnodige administratieve last.
Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen mogen alleen worden verplicht om die informatie aan hun nationaal toezichthoudende autoriteiten te verstrekken die relevant is voor de uitoefening van het toezicht, rekening houdend met de doelstellingen van het toezicht als vastgelegd in Richtlijn 2009/138/EG. Informatie over een volledige lijst van activa die gespecificeerd per item moet worden verstrekt en andere informatie die moet worden verstrekt met een frequentie van minder dan een jaar mag alleen worden verlangd wanneer de aanvullende kennis die de nationale toezichthoudende autoriteiten hieruit verkrijgen voor de bewaking van de financiële gezondheid van ondernemingen of de afweging van mogelijke gevolgen van hun beslissingen op de financiële stabiliteit opweegt tegen de lasten van het berekenen en indienen van die informatie. Na beoordeling van de aard, omvang en complexiteit van de risico's die inherent zijn aan het bedrijfsactiviteiten van de onderneming moeten de nationale toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben om beperkingen toe te staan wat betreft frequentie en omvang van de te rapporteren informatie of de onderneming vrij te stellen van rapportage per item, mits die onderneming niet specifieke drempels overschrijdt. Er moet voor worden gezorgd dat de kleinste ondernemingen in aanmerking komen voor beperkingen en vrijstelling en dat deze ondernemingen niet meer dan 20 % van de markt van levens- en schadeverzekeringen en van de markt van herverzekeringen van een lidstaat uitmaken.
Om ervoor te zorgen dat de informatie die door de deelnemende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen of verzekeringsholdings op het niveau van de groep wordt gerapporteerd juist en volledig is, moeten de nationale toezichthoudende autoriteiten geen beperkingen toestaan op de te verstrekken informatie noch vrijstelling van de rapportage per item voor ondernemingen die behoren tot een groep, tenzij de nationaal toezichthoudende instantie ervan overtuigd is dat dergelijke rapportage misplaatst zou zijn gezien de aard, omvang en complexiteit van de risico's die inherent zijn aan de bedrijfsactiviteiten van de groep.
Op gebieden waarop de Commissie momenteel krachtens Richtlijn 2009/138/EG bevoegd is om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen, ingeval deze maatregelen niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking zijn ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van die richtlijn in de zin van artikel 290 VWEU, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden toegekend om overeenkomstig dat artikel gedelegeerde handelingen of overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 technische reguleringsnormen vast te stellen.
Om ervoor te zorgen dat dezelfde behandeling wordt toegepast op alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste (SCR) overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG op basis van de standaardformule, of om rekening te houden met marktontwikkelingen moet de Commissie de bevoegdheid hebben om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de berekening van de SCR op basis van de standaardformule.
Wanneer risico's onvoldoende worden gedekt door een ondermodule, moet de EIOPA de bevoegdheid hebben om ontwerpen van technische reguleringsnormen op te stellen met betrekking tot kwantitatieve beperkingen en criteria voor de bepaling van de in aanmerking komende activa voor het SCR op basis van de standaardformule.
Met het oog op een consistente berekening van technische voorzieningen door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in het kader van Richtlijn 2009/138/EG, moet een centraal orgaan bepaalde technische informatie met betrekking tot de relevante risicovrije rentetermijnstructuur op regelmatige basis verzamelen, publiceren en bijwerken, rekening houdend met de op de financiële markt waargenomen ontwikkelingen. De wijze waarop de relevante risicovrije rentetermijnstructuur wordt bepaald, dient transparant te zijn. Gezien het verzekeringstechnische karakter van deze taken moeten zij uitgevoerd worden door de EIOPA.
De relevante risicovrije rentetermijnstructuur moet kunstmatige volatiliteit van technische voorzieningen en in aanmerking komend eigen vermogen vermijden en een stimulans zijn voor een goed risicobeheer. De keuze van het uitgangspunt voor de extrapolatie van risicovrije rentetarieven moet ondernemingen in staat stellen kasstromen die bij de berekening van de beste schatting worden verdisconteerd met niet-geëxtrapoleerde rentetarieven tegen obligaties te matchen. Onder marktomstandigheden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden op de datum van de inwerkintreding van deze richtlijn, dient als uitgangspunt voor de extrapolatie van risicovrije rentetarieven, in het bijzonder voor de euro, een looptijd van 20 jaar te worden aangehouden. Onder marktomstandigheden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden op de datum van de inwerkintreding van deze richtlijn, moet het geëxtrapoleerde deel van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur, in het bijzonder voor de euro, op zodanige wijze naar de ultimate forward rate convergeren dat voor looptijden van 40 jaar na het uitgangspunt van de extrapolatie de geëxtrapoleerde termijntarieven niet meer dan drie basispunten verschillen van de ultimate forward rate. Voor andere valuta dan de euro moeten de kenmerken van de lokale obligatie- en swapmarkten in aanmerking worden genomen bij het bepalen van het uitgangspunt voor de extrapolatie van de risicovrije rentetarieven en de adequate convergentieperiode met betrekking tot de ultimate forward rate.
Wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen obligaties of andere activa met vergelijkbare kasstroomkenmerken tot het einde van de looptijd aanhouden, worden ze niet blootgesteld aan het risico van veranderende spreads op deze activa. Om te vermijden dat veranderingen van activaspreads van invloed zijn op het bedrag van het eigen vermogen van de betrokken ondernemingen, moet hen worden toegestaan om de relevante risicovrije rentetermijnstructuur aan te passen voor de berekening van de beste schatting in overeenstemming met de fluctuaties van hun activaspreads. De toepassing van een dergelijke matchingopslag moet worden onderworpen aan goedkeuring door toezichthouders, en strenge eisen ten aanzien van de activa en passiva moeten ervoor zorgen dat de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hun activa tot het einde van de looptijd kunnen aanhouden. Met name de kasstromen van de activa en passiva moeten worden gematched, en activa mogen alleen worden vervangen met het oog op het behoud van de matching wanneer de verwachte kasstromen wezenlijk zijn veranderd, zoals in het geval van een afwaardering of niet-aflossing van een obligatie. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten het effect van de matchingopslag op hun financiële positie openbaar maken om voldoende transparantie te waarborgen.
Om procyclisch investeringsgedrag te voorkomen moet verzekerings- en herverzekeringsondernemingen worden toegestaan om de relevante risicovrije rentetermijnstructuur aan te passen voor de berekening van de beste schatting van technische voorzieningen om het effect van overdrijvingen van obligatiespreads af te zwakken. Een dergelijke volatiliteitsaanpassing moet gebaseerd zijn op referentieportefeuilles voor de relevante valuta's van die ondernemingen en, waar nodig voor de waarborging van de representativiteit, op referentieportefeuilles voor nationale verzekeringsmarkten. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten het effect van de volatiliteitsaanpassing op hun financiële positie openbaar maken om voldoende transparantie te waarborgen.
Gezien het belang van discontering voor de berekening van technische voorzieningen, moet Richtlijn 2009/138/EG zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de keuze van het discontovoeten door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen. Om dergelijke eenvormige voorwaarden te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Met het oog hierop moeten relevante risicovrije rentetermijnstructuren voor de berekening van de beste schatting, fundamentele spreads voor de berekening van de matchingopslag en van de volatiliteitsaanpassingen worden vastgesteld in uitvoeringshandelingen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(10). In die uitvoeringshandelingen moet gebruik worden gemaakt van technische informatie afkomstig van en bekendgemaakt door de EIOPA. Voor de vaststelling van deze uitvoeringshandelingen moet de raadplegingsprocedure worden toegepast.
De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de relevante risicovrije rentetermijnstructuur, om dwingende redenen van urgentie vereist is.
Om overmatige potentiële procyclische effecten af te zwakken moet de periode voor herstel van naleving van het SCR worden verlengd in uitzonderlijk ongunstige omstandigheden, zoals een scherpe daling op de financiële markten, een omgeving met een aanhoudende lage rentevoet en rampen met grote gevolgen, die een impact hebben op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen met een belangrijk marktaandeel of hieraan gerelateerde branches. De EIOPA dient verantwoordelijk te zijn voor het verklaren dat er sprake is van uitzonderlijk ongunstige omstandigheden en aan de Commissie dient de bevoegdheid te worden toegekend om door middel van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen maatregelen te nemen voor het vaststellen van criteria en de toepasselijke procedures.
In het kader van de matchingopslag van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur die krachtens deze richtlijn wordt verstrekt, dient het vereiste om de portefeuille van verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen waarop de matchingopslag wordt toegepast en de gereserveerde vermogensportefeuille afzonderlijk van andere activiteiten van de ondernemingen te identificeren, te organiseren en te beheren, en deze niet te gebruiken voor het opvangen van uit andere activiteiten van de ondernemingen voortkomende verliezen, in economische zin te worden begrepen. Dit mag geen verplichting inhouden voor de lidstaten om een juridisch concept van een afgezonderd fonds in de nationale wetgeving te hebben. Ondernemingen die de matchingopslag gebruiken moeten de portefeuille van activa en verplichtingen gescheiden van andere delen van de bedrijfsactiviteiten aanmerken, organiseren en beheren en het mag hen daarom niet worden toegestaan om risico's elders in het bedrijf met behulp van de toegewezen activaportefeuille te dekken. Enerzijds is zo een efficiënt portefeuillebeheer mogelijk, anderzijds moeten de verminderde overdraagbaarheid en ruimte voor diversificatie tussen de gereserveerde portefeuille en het overige deel van de onderneming, voor de toepassing van de matchingopslag, worden weerspiegeld in aanpassingen van het eigen vermogen en het SCR.
De spread op de in deze richtlijn genoemde referentieportefeuille moet op transparante wijze worden vastgesteld op basis van relevante indices, indien beschikbaar.
Om te zorgen voor een transparante toepassing van de volatiliteitsaanpassing, de matchingopslag en de overgangsmaatregelen op risicovrije interestvoeten en op technische voorzieningen uit hoofde van deze richtlijn, moeten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen het effect van het niet-toepassen van deze maatregelen op hun financiële positie openbaar maken, met inbegrip van het effect op het bedrag van de technische voorzieningen, het SCR, het minimumkapitaalvereiste (Minimum Capital Requirement — MCR) overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG, het kernvermogen en de bedragen van het eigen vermogen die in aanmerking komen om het MCR en het SCR te dekken.
De lidstaten dienen in hun nationale wetgeving de mogelijkheid te hebben om aan hun nationaal toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid toe te kennen het gebruik van de volatiliteitsaanpassing toe te staan, en in uitzonderlijke omstandigheden af te wijzen.
Om te garanderen dat bepaalde technische elementen voor de berekening van het SCR op basis van de standaardformule op geharmoniseerde wijze worden verschaft, bijvoorbeeld om geharmoniseerde benaderingen ten aanzien van het gebruik van ratings mogelijk te maken, moeten specifieke taken aan de EIOPA worden toegewezen. Erkenning van ratingbureaus moet worden geharmoniseerd en afgestemd op Verordening (EG) nr. 1060/2009, Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(11) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(12). Overlapping met Verordening (EG) nr. 1060/2009 moet worden voorkomen en daarom is het gerechtvaardigd het Gemengd Comité van Europese toezichthoudende autoriteiten, opgericht bij Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010, hierbij een rol te geven. De EIOPA dient optimaal gebruik te maken van de deskundigheid en ervaring van de ESMA. De precieze manier waarop deze taken worden uitgevoerd, dient nader te worden bepaald middels bij gedelegeerde handeling of uitvoeringshandelingen te nemen maatregelen.
Lijsten van regionale overheden en lokale autoriteiten gepubliceerd door de EIOPA moeten niet gedetailleerder zijn dan nodig is om ervoor te zorgen dat dergelijke overheden of autoriteiten dezelfde behandeling krijgen, indien de risico's van de blootstelling dezelfde zijn als voor de centrale overheden.
Om een geharmoniseerde aanpak overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG te waarborgen voor het bepalen wanneer een verlenging van de herstelperiode is toegestaan voor inbreuken op het SCR, moet worden gespecificeerd welke omstandigheden een „uitzonderlijk ongunstige omstandigheid” uitmaken. De EIOPA dient verantwoordelijk te zijn voor het verklaren dat er sprake is van uitzonderlijk ongunstige omstandigheden en aan de Commissie dient de bevoegdheid te worden toegekend om door middel van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen maatregelen te nemen voor het vaststellen van de criteria en de toepasselijke procedures in het geval van een dergelijke uitzonderlijk ongunstige situaties.
Om de samenhang tussen de verschillende sectoren te waarborgen en een einde te maken aan het uiteenlopen van de belangen van ondernemingen die leningen „herverpakken” in verhandelbare effecten en andere financiële instrumenten (initiatoren of sponsoren) en de belangen van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die in dergelijke effecten of instrumenten beleggen, dient aan de Commissie de bevoegdheid te worden toegekend om door middel van gedelegeerde handelingen maatregelen te nemen met betrekking tot beleggingen in herverpakte leningen in het kader van Richtlijn 2009/138/EG om niet enkel de desbetreffende voorschriften maar tevens de gevolgen van het afwijken van die voorschriften te specificeren.
Met het oog op een grotere convergentie van de in Richtlijn 2009/138/EG opgenomen procedures voor de goedkeuring door de toezichthoudende autoriteiten van ondernemingspecifieke parameters, beleidslijnen voor verandering van model, Special Purpose Vehicles en de vaststelling en afschaffing van kapitaalopslagfactoren, dient aan de Commissie bevoegdheid te worden toegekend om door middel van een gedelegeerde handeling de relevante procedures op deze gebieden vast te stellen.
De International Association of Insurance Supervisors is bezig een wereldwijde risicogebaseerde solvabiliteitsnorm te ontwikkelen en blijft een grotere coördinatie van het toezicht en de samenwerking op internationaal vlak bevorderen. De bepalingen in Richtlijn 2009/138/EG voor gedelegeerde handelingen van de Commissie met betrekking tot de gelijkwaardigheid van solvabiliteits- en prudentiële regelingen van derde landen zijn in overeenstemming met de doelstellingen inzake de bevordering van internationale convergentie naar de invoering van op risico gebaseerde solvabiliteits- en prudentiële regelingen. Om rekening te houden met het feit dat sommige derde landen wellicht meer tijd nodig hebben voor de aanpassing en uitvoering van solvabiliteits- en prudentiële regelingen die volledig voldoen aan de criteria om als gelijkwaardig te worden erkend, moeten de voorwaarden worden gespecificeerd waaronder deze regelingen van derde landen voor bepaalde tijd als gelijkwaardige regelingen kunnen worden erkend. Gedelegeerde handelingen van de Commissie over tijdelijke gelijkwaardigheid moeten in voorkomend geval rekening houden met de internationale ontwikkelingen. Wanneer de Commissie bepaalt dat de prudentiële regeling van een derde land voor groepstoezicht voor een bepaalde periode gelijkwaardig is, moeten aanvullende toezichtrapportages worden toegestaan om de bescherming van verzekeringnemers en begunstigden binnen de Unie te waarborgen.
Gezien de specifieke aard van de verzekeringsmarkt, moet de Commissie, om een gelijk speelveld te waarborgen voor in derde landen gevestigde verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, ongeacht of hun moederonderneming in de Unie is gevestigd, kunnen besluiten dat een derde land voorlopig gelijkwaardig is met betrekking tot de berekening van de solvabiliteitsvereisten van de groep en het in aanmerking komend eigen vermogen om aan die vereisten te voldoen.
Om ervoor te zorgen dat belanghebbenden naar behoren worden geïnformeerd over de structuur van verzekerings- en herverzekeringsgroepen, is het noodzakelijk dat informatie over hun juridische structuur en de bestuurlijke en organisatiestructuur beschikbaar wordt gemaakt voor het publiek. Die informatie moet ten minste informatie over de juridische naam, het soort bedrijf en het land van vestiging van dochterondernemingen, materieel verbonden ondernemingen en significante bijkantoren omvatten.
Bij haar besluiten over de volledige of tijdelijke gelijkwaardigheid van de solvabiliteitsregeling of het prudentieel regime van een derde land moet de Commissie rekening houden, voor zover relevant, met het bestaan, de duur en de aard van overgangsmaatregelen in de regelingen van die derde landen.
Om de Europese Coöperatieve Vennootschap, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad(13), toe te staan verzekerings- en herverzekeringsdiensten te verrichten, dient in het kader van Richtlijn 2009/138/EG de lijst van toelaatbare rechtsvormen van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen te worden uitgebreid met de Europese Coöperatieve Vennootschap.
De bedragen in euro van de ondergrens van het MCR voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen dienen te worden gewijzigd. Deze aanpassing vloeit voort uit de periodieke aanpassing aan de inflatie van de bestaande ondergrenzen van het minimumkapitaalvereiste voor dergelijke ondernemingen.
Bij de berekening van het SCR voor ziektekostenverzekeringen moet rekening worden gehouden met nationale risicovereveningssystemen en met wijzigingen in de nationale gezondheidszorgwetgeving, aangezien deze een fundamentele onderdeel vormen van het verzekeringsstelsel op de nationale markten voor zorgverzekeringen.
Bepaalde uitvoeringsbevoegdheden die krachtens artikel 202 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zijn ingesteld, moeten worden vervangen door passende bepalingen overeenkomstig artikel 290 VWEU.
De aanpassing van comitéprocedures aan het VWEU en met name aan artikel 290 dient op ad-hocbasis te geschieden. Om rekening te houden met de technische ontwikkelingen op de financiële markten en om de voorschriften in de bij deze richtlijn gewijzigde richtlijnen te specificeren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen. Met name moeten er gedelegeerde handelingen worden vastgesteld om nadere invulling te geven aan vereisten inzake governance, waardering, rapportage aan de toezichthoudende autoriteit en publicatie, de vaststelling en indeling van het eigen vermogen, de standaardformule voor de berekening van het SCR (met inbegrip van eventuele daaruit voortvloeiende wijzigingen wat betreft kapitaalopslagfactoren) en de keuze van methoden en aannames voor de berekening van technische voorzieningen.
In de Verklaring nr. 39 bij artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die gehecht is aan de Slotakte van de intergouvernementele conferentie tot vaststelling van het Verdrag van Lissabon, heeft de Conferentie kennis genomen van het voornemen van de Commissie om de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste beleid.
Het Europees Parlement en de Raad moeten na de datum van kennisgeving over een termijn van drie maanden beschikken om bezwaar tegen de gedelegeerde handeling aan te tekenen. Deze termijn dient met betrekking tot significante punten van bezorgdheid op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden te kunnen worden verlengd. Het Europees Parlement en de Raad moeten de andere instellingen ook in kennis kunnen stellen van hun voornemen geen bezwaar aan te tekenen. Een dergelijke vroegtijdige goedkeuring van gedelegeerde handelingen is met name aangewezen wanneer er termijnen moeten worden geëerbiedigd, bijvoorbeeld in het geval van een tijdschema dat de Commissie volgens de basishandeling moet respecteren voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen.
In het licht van de financiële crisis en van de procyclische mechanismen die tot het ontstaan van deze crisis hebben bijgedragen en het effect ervan hebben verergerd, hebben de Raad voor financiële stabiliteit, het Bazels Comité voor bankentoezicht en de G20 aanbevelingen gedaan om de procyclische effecten van de financiële regelgeving af te zwakken. Deze aanbevelingen zijn belangrijke onderdelen van het financiële systeem en daarom van rechtstreeks belang voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.
Om een coherente toepassing van deze richtlijn te bereiken en macroprudentieel toezicht in de gehele Unie te garanderen, is het passend dat het Europees Comité voor systeemrisico's, opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad(14) beginselen ontwikkelt die zijn toegesneden op de economie van de Unie.
Uit de financiële crisis is gebleken dat financiële instellingen het tegenpartijkredietrisico verbonden aan over-the-counter-derivaten (otc-derivaten) in zeer belangrijke mate hebben onderschat. Naar aanleiding hiervan hebben de G20 er in september 2009 op aangedrongen meer otc-derivaten via een centrale tegenpartij te clearen. Voorts hebben zij erop aangedrongen om otc-derivaten die niet centraal kunnen worden gecleard, aan hogere kapitaalvereisten te onderwerpen, zodat adequaat rekening wordt gehouden met de hogere risico's die eraan zijn verbonden.
Bij de berekening van de standaardformule voor het SCR moeten vorderingen op gekwalificeerde centrale tegenpartijen in overeenstemming met de behandeling van dergelijke vorderingen in de kapitaalvereisten voor kredietinstellingen en financiële instellingen, in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, worden behandeld, in het bijzonder met betrekking tot verschillen in de behandeling van gekwalificeerde centrale tegenpartijen en andere tegenpartijen.
Om ervoor te zorgen dat de doelstelling van de Unie betreffende duurzame groei op de lange termijn, en de doelstellingen van Richtlijn 2009/138/EG, in de eerste plaats om polishouders te beschermen en tevens om de financiële stabiliteit te waarborgen, in de toekomst worden bereikt, moet de Commissie binnen vijf jaar na de toepassing van Richtlijn 2009/138/EG evalueren in hoeverre de methoden, aannames en standaardparameters die worden gebruikt bij de berekening van de standaardformule voor het SCR adequaat zijn. De evaluatie moet met name gebaseerd zijn op de algehele ervaring van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die de standaardformule voor het SCR tijdens de overgangsperiode gebruiken. Bij de evaluatie moet ook rekening worden gehouden met de prestaties van elke activacategorie en financiële instrumenten, het gedrag van de beleggers in die effecten en financiële instrumenten, alsmede ontwikkelingen in de internationale vaststelling van normen in de financiële dienstverlening. Voorrang moet worden gegeven aan de herziening van de standaardparameters voor bepaalde activacategorieën, zoals vastrentende waarden en infrastructuur voor de lange termijn.
Om overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG voor een vlotte overgang naar een nieuwe regeling te zorgen, moet deze geleidelijk worden ingevoerd en moet worden voorzien in specifieke overgangsmaatregelen. De overgangsmaatregelen moeten gericht zijn op het voorkomen van marktverstoring, het beperken van nadelige gevolgen voor bestaande producten en de beschikbaarheid van verzekeringsproducten. De overgangsmaatregelen moeten ondernemingen aanmoedigen de bijzondere vereisten van de nieuwe regeling zo snel mogelijk in acht te nemen.
Het is noodzakelijk te voorzien in een overgangsregeling voor activiteiten op het gebied van bedrijfspensioenvoorzieningen die door verzekeringsondernemingen worden uitgevoerd krachtens artikel 4 van Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad(15) tijdens de herziening door de Commissie van die richtlijn. De overgangsregeling moet vervallen zodra wijzigingen van Richtlijn 2003/41/EG in werking treden.
Niettegenstaande de vervroegde toepassing van Richtlijn 2009/138/EG, met name in het kader van evaluaties met betrekking tot de goedkeuring van interne modellen, aanvullend vermogen, indeling van het eigen vermogen, ondernemingsspecifieke parameters, Special Purpose Vehicles, de submodule aandelenrisico op basis van tijdsduur, en de overgangsbepaling inzake de berekening van de beste schatting met betrekking tot de verplichtingen van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die corresponderen met gestorte premies voor bestaande overeenkomsten, moeten de Richtlijnen 64/225/EEG(16), 73/239/EEG(17), 73/240/EEG(18), 76/580/EEG(19), 78/473/EEG(20), 84/641/EEG(21), 87/344/EEG(22), 88/357/EEG(23) en 92/49/EEG(24) van de Raad, en de Richtlijnen 98/78/EG(25), 2001/17/EG(26), 2002/83/EG(27) en 2005/68/EG(28) van het Europees Parlement en de Raad (gezamenlijk aangeduid als „Solvency I”), zoals gewijzigd bij de besluiten van deel A van bijlage VI bij Richtlijn 2009/138/EG van toepassing blijven tot het einde van 2015.
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn en tot Richtlijn 2009/138/EG acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.
Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het verbeteren van de werking van de interne markt door een hoog, effectief en consistent niveau van prudentiële regelgeving en toezicht te verzekeren, het beschermen van verzekeringnemers en begunstigden en, in het verlengde daarvan, van ondernemingen en consumenten, het beschermen van de integriteit, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, het handhaven van de stabiliteit van het financiële systeem en het versterken van de internationale coördinatie tussen toezichthouders, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Richtlijnen 2003/71/EG en 2009/138/EG en Verordeningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,