Home

Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming

Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 79, lid 2, onder a) en b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaald dat maatregelen moeten worden aangenomen op het gebied van immigratie die billijk zijn ten aanzien van onderdanen van derde landen.

  2. Het VWEU bepaalt dat de Unie een gemeenschappelijk immigratiebeleid ontwikkelt, dat erop gericht is in alle stadia te zorgen voor een efficiënt beheer van de migratiestromen en een billijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven. Daartoe moeten het Europees Parlement en de Raad maatregelen vaststellen inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf, en normen bepalen betreffende de afgifte door de lidstaten van visa voor verblijf van langere duur en verblijfstitels, alsook de rechten omschrijven van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, met inbegrip van de voorwaarden ter regeling van het vrije verkeer en het vrije verblijf in andere lidstaten.

  3. De in de Mededeling van de Commissie van 3 maart 2010„Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” geschetste strategie heeft als doel in de Unie een op kennis en innovatie gebaseerde economie tot stand te brengen, de administratieve lasten voor ondernemingen te verminderen, en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar af te stemmen. Maatregelen om leidinggevenden, specialisten en stagiair-werknemers („trainee employees”) uit derde landen gemakkelijker toegang te verlenen tot de Unie in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming, moeten in deze ruimere context worden gezien.

  4. Het programma van Stockholm, dat door de Europese Raad op 11 december 2009 is vastgesteld, erkent dat arbeidsimmigratie kan bijdragen tot meer concurrentievermogen en economische vitaliteit en dat een flexibel immigratiebeleid, in de context van de grote demografische uitdagingen waarvoor de Unie zal komen te staan met als gevolg een stijgende vraag naar arbeid, een belangrijke bijdrage zal leveren tot de economische ontwikkeling en prestaties van de Unie op lange termijn. Het programma van Stockholm verzoekt de Commissie en de Raad derhalve het beleidsplan legale migratie, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 21 december 2005 te blijven uitvoeren.

  5. Ten gevolge van de globalisering van ondernemingen, de toenemende handel, de groei en verspreiding van multinationale groepen, is het voor multinationale ondernemingen in de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden om leidinggevenden, specialisten en stagiair-werknemers van hun filialen en dochterondernemingen voor opdrachten van korte duur tijdelijk over te plaatsen naar andere eenheden van de onderneming.

  6. Dergelijke overplaatsingen binnen een onderneming van personeelsleden met een sleutelpositie zorgen voor nieuwe vaardigheden en kennis, innovatie en meer economische mogelijkheden voor de gastentiteiten, en bevorderen derhalve de kenniseconomie in de Unie en de investeringsstromen in de Unie. Door overplaatsingen binnen een onderneming vanuit derde landen kunnen ook overplaatsingen binnen een onderneming vanuit de Unie naar ondernemingen in derde landen worden vergemakkelijkt en kan de positie van de Unie in haar betrekkingen met internationale partners worden versterkt. De vergemakkelijking van overplaatsingen binnen ondernemingen stelt multinationale groepen in staat hun personeel optimaal in te zetten.

  7. De in deze richtlijn vastgestelde regels kunnen ook gunstig zijn voor de landen van herkomst van de migranten, aangezien deze tijdelijke migratie, zodra de regels algemeen ingang hebben gevonden, de overdracht van vaardigheden, kennis, technologie en knowhow kan bevorderen.

  8. Deze richtlijn moet het beginsel van voorrang voor burgers van de Unie wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt van de lidstaten, dat is neergelegd in de desbetreffende bepalingen van de relevante toetredingsakten, onverlet laten.

  9. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten om, indien een onderdaan van een derde land niet binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, met het oog op het verrichten van werk andere vergunningen af te geven dan vergunningen voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon.

  10. In deze richtlijn wordt een transparante en vereenvoudigde procedure vastgesteld voor de toelating van binnen een onderneming overgeplaatste personen, die is gebaseerd op gemeenschappelijke definities en geharmoniseerde criteria.

  11. De lidstaten zorgen ervoor dat adequate controlemechanismen en doeltreffende inspecties worden ingesteld om de correcte handhaving van deze richtlijn te waarborgen. Het feit dat een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon is afgegeven, mag niet van invloed zijn op, of in de weg staan van, het recht van de lidstaten om tijdens de overplaatsing binnen een onderneming hun arbeidsrechtelijke voorschriften toe te passen die er — overeenkomstig het recht van de Unie — toe strekken de naleving van de arbeidsvoorwaarden als bepaald in artikel 18, lid 1, te controleren.

  12. Een lidstaat dient de mogelijkheid te behouden om op basis van het nationaal recht aan een in een derde land gevestigde werkgever van een binnen een onderneming overgeplaatste persoon sancties op te leggen.

  13. In deze richtlijn worden onder „binnen een onderneming overgeplaatste personen” leidinggevenden, specialisten en stagiair-werknemers verstaan. Deze definitie is gebaseerd op specifieke verbintenissen van de Unie in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) en bilaterale handelsovereenkomsten. Aangezien deze verbintenissen uit hoofde van GATS geen betrekking hebben op de voorwaarden voor toegang, verblijf en werk, vormt deze richtlijn derhalve een aanvulling op deze verbintenissen en vergemakkelijkt zij de toepassing ervan. Het toepassingsgebied van de onder deze richtlijn vallende overplaatsingen binnen een onderneming is echter ruimer dan de reikwijdte van de verbintenissen inzake handel, aangezien dergelijke overplaatsingen niet noodzakelijkerwijs plaatsvinden binnen de dienstensector en kunnen plaatsvinden vanuit een derde land dat geen partij is bij een handelsovereenkomst.

  14. Om de kwalificaties van binnen een onderneming overgeplaatste personen te beoordelen, moeten de lidstaten, waar van toepassing, gebruikmaken van het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (EKK) teneinde de kwalificaties op een vergelijkbare en transparante manier te beoordelen. De nationale coördinatiepunten voor het EKK kunnen informatie en sturing verstrekken wat betreft de manier waarop de nationale kwalificatieniveaus zich verhouden tot het EKK.

  15. Voor binnen een onderneming overgeplaatste personen moeten op zijn minstens dezelfde arbeidsvoorwaarden gelden als voor ter beschikking gestelde werknemers van wie de werkgever is gevestigd op het grondgebied van de Unie, zoals omschreven in Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad(4). De lidstaten moeten eisen dat binnen een onderneming overgeplaatste personen wat betreft de bezoldiging tijdens de gehele overplaatsing dezelfde behandeling krijgen als de onderdanen die vergelijkbare posities bekleden. Elke lidstaat moet verantwoordelijk zijn voor het controleren van de bezoldiging die de binnen een onderneming overgeplaatste persoon tijdens zijn verblijf op het grondgebied van de lidstaat ontvangt. Dit moet werknemers beschermen en een eerlijke concurrentie waarborgen tussen ondernemingen die zijn gevestigd in een lidstaat en die welke zijn gevestigd in een derde land, omdat hierdoor deze laatste geen concurrentievoordeel kunnen halen uit lagere arbeidsnormen.

  16. Om ervoor te zorgen dat de vaardigheden van de binnen een onderneming overgeplaatste persoon specifiek zijn voor de gastentiteit, moet deze persoon onmiddellijk voorafgaand aan de overplaatsing reeds ten minste drie tot maximaal twaalf maanden ononderbroken in dienst zijn bij dezelfde groep van ondernemingen als hij een leidinggevende of een specialist is, en ten minste drie tot zes maanden ononderbroken als hij een stagiair-werknemer is.

  17. Overplaatsingen binnen een onderneming zijn een vorm van tijdelijke migratie en dus mag de maximumduur van een overplaatsing naar de Unie, inclusief verplaatsingen tussen de lidstaten, niet langer zijn dan drie jaar voor leidinggevenden en specialisten en één jaar voor stagiair-werknemers; na afloop van die termijn moeten deze personen naar een derde land (terug)gaan, tenzij zij op een andere basis een verblijfsvergunning krijgen overeenkomstig het Unie- of nationaal recht. Voor het bepalen van de maximumduur van een overplaatsing worden de termijnen van achtereenvolgens afgegeven vergunningen voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon samengevoegd. Een volgende overplaatsing naar de Unie is mogelijk nadat de onderdaan het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten.

  18. Om het tijdelijke karakter van een overplaatsing binnen een onderneming te garanderen en misbruik te voorkomen, moeten de lidstaten kunnen eisen dat er tussen het einde van een overplaatsing die de maximumduur heeft bereikt en een nieuwe aanvraag voor dezelfde onderdaan van een derde land in het kader van deze richtlijn in dezelfde lidstaat, een bepaalde periode verlopen is.

  19. Aangezien het bij overplaatsingen binnen een onderneming om een tijdelijke detachering gaat, moet de aanvrager aantonen, als onderdeel van de arbeidsovereenkomst of de opdrachtbrief, dat de onderdaan van een derde land na de beëindiging van de opdracht kan worden overgeplaatst naar een entiteit die tot dezelfde groep van ondernemingen behoort en in een derde land is gevestigd. Ook moet de aanvrager bewijs aanleveren dat de onderdaan van het derde land als leidinggevende of specialist de beroepskwalificaties en toereikende beroepservaring bezit die zijn vereist in de gastentiteit waarnaar hij wordt overgeplaatst.

  20. De onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als stagiair-werknemer te worden toegelaten, moeten bewijzen dat zij houder zijn van een universitair diploma. Voorts moeten zij zo nodig een stage-overeenkomst (training agreement) overleggen met een beschrijving van het stageprogramma (training programme), de duur ervan en de wijze waarop toezicht zal worden uitgeoefend op de stagiair-werknemers en uit deze overeenkomst moet blijken dat zij een echte stage zullen volgen en niet als normale werknemers zullen worden ingezet.

  21. Tenzij dit in strijd is met het in de desbetreffende bepalingen van de toetredingsakten geformuleerde beginsel van preferentie voor burgers van de Unie, mag er geen arbeidsmarkttoets worden vereist.

  22. De lidstaten moeten beroepskwalificaties die door onderdanen van derde landen in een andere lidstaat zijn verworven, erkennen op dezelfde wijze als die van burgers van de Unie en moeten rekening houden met in een derde land verworven kwalificaties overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad(5). Zulke erkenning mag niet afdoen aan beperkingen met betrekking tot de toegang tot gereglementeerde beroepen die voortkomen uit een voorbehoud op bestaande verplichtingen inzake gereglementeerde beroepen die de Unie heeft gemaakt of die de Unie en de lidstaten hebben gemaakt in het kader van handelsovereenkomsten. De onderhavige richtlijn mag in geen geval voorzien in een gunstiger behandeling voor binnen een onderneming overgeplaatste personen in vergelijking met onderdanen van de Unie of van de Europese Economische Ruimte wat betreft de toegang tot gereglementeerde beroepen in een lidstaat.

  23. Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten onverlet om zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen tot hun grondgebied worden toegelaten, overeenkomstig artikel 79, lid 5, VWEU.

  24. Met het oog op de bestrijding van mogelijke misbruiken van deze richtlijn moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon te weigeren, in te trekken of niet te verlengen wanneer de gastentiteit hoofdzakelijk is opgericht om de toegang van binnen een onderneming overgeplaatste personen te faciliteren en/of geen daadwerkelijke activiteit uitoefent.

  25. Deze richtlijn strekt ertoe de mobiliteit binnen de Unie („mobiliteit binnen de EU”) van binnen een onderneming overgeplaatste personen te faciliteren en de administratieve lasten die gepaard gaan met werkopdrachten in verscheidene lidstaten te verminderen. Daartoe wordt bij deze richtlijn een specifieke regeling voor mobiliteit binnen de EU ingesteld die het de houder van een door een lidstaat afgegeven geldige vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon mogelijk maakt in één of meer lidstaten binnen te komen en daar te verblijven en te werken, overeenkomstig de bepalingen betreffende korte-termijn- en lange-termijnmobiliteit van deze richtlijn. Onder korte-termijnmobiliteit wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan ieder verblijf in andere lidstaten dan de lidstaat die de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon heeft afgegeven voor een periode van ten hoogste 90 dagen per lidstaat. Onder lange-termijnmobiliteit wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan ieder verblijf in andere lidstaten dan de lidstaat die de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon heeft afgegeven voor een periode van meer dan 90 dagen per lidstaat. Teneinde onttrekking aan het onderscheid tussen korte-termijn- en lange-termijnmobiliteit te voorkomen, moet korte-termijnmobiliteit met betrekking tot een gegeven lidstaat worden beperkt tot een periode van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen en het mag niet mogelijk zijn om tegelijkertijd zowel een kennisgeving voor korte-termijnmobiliteit als een aanvraag voor lange-termijnmobiliteit in te dienen. Wanneer de noodzaak van lange-termijnmobiliteit zich aandient nadat de korte-termijnmobiliteit van de binnen een onderneming overgeplaatste persoon is ingegaan, mag de tweede lidstaat verlangen dat de aanvraag minstens 20 dagen voor afloop van de periode van korte-termijnmobiliteit wordt ingediend.

  26. In de specifieke regeling voor mobiliteit in deze richtlijn moeten autonome regels worden neergelegd inzake binnenkomst en verblijf voor het werk als binnen een onderneming overgeplaatste persoon in andere lidstaten dan de lidstaat die de vergunning voor de binnen een onderneming overgeplaatste persoon heeft afgegeven, maar alle andere regels inzake het verkeer van personen over de grenzen heen, neergelegd in de bepalingen ter zake van het Schengenacquis, blijven gelden.

  27. Indien de overplaatsing betrekking heeft op meerdere locaties in verschillende lidstaten, moet aan de bevoegde instanties van de tweede lidstaten, waar dit van toepassing is, de nodige informatie verstrekt worden, zodat zij gemakkelijker controles kunnen uitvoeren.

  28. Wanneer de binnen een onderneming overgeplaatste persoon zijn recht op mobiliteit heeft uitgeoefend, moet de tweede lidstaat onder bepaalde voorwaarden stappen kunnen nemen zodat de activiteiten van de binnen een onderneming overgeplaatste persoon niet in strijd zijn met de relevante bepalingen van deze richtlijn.

  29. De lidstaten moeten doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, zoals financiële sancties, vaststellen die moeten worden opgelegd wanneer niet wordt voldaan aan deze richtlijn. Deze sancties kunnen onder meer bestaan uit maatregelen als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad(6). Die sancties kunnen worden opgelegd aan de gastentiteit die in de betrokken lidstaat is gevestigd.

  30. Invoering van één procedure die leidt tot een gecombineerde titel die zowel verblijfs- als arbeidsvergunning („gecombineerde vergunning”) omvat, moet de thans in de lidstaten geldende regels helpen vereenvoudigen.

  31. Er moet een vereenvoudigde procedure kunnen worden ingevoerd voor entiteiten of groepen van ondernemingen die met het oog daarop zijn erkend. De erkenning moet regelmatig opnieuw worden bezien.

  32. Wanneer een lidstaat heeft besloten een onderdaan van een derde land die aan de in deze richtlijn neergelegde criteria voldoet, toe te laten, moet aan die onderdaan een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon worden afgegeven, op grond waarvan hij onder bepaalde voorwaarden zijn opdracht mag uitoefenen in verschillende entiteiten van dezelfde transnationale onderneming, met inbegrip van in andere lidstaten gevestigde entiteiten.

  33. Wanneer een visum vereist is en de onderdaan van een derde land voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon, dient de lidstaat die onderdaan van een derde land alle faciliteiten voor het verkrijgen van het vereiste visum te bieden en er zorg voor te dragen dat de bevoegde autoriteiten daartoe doelmatig samenwerken.

  34. Wanneer de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en de binnen een onderneming overgeplaatste persoon in het kader van een mobiliteit binnen de EU een buitengrens in de zin van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad(7) overschrijdt, moet een lidstaat het recht hebben te verlangen dat wordt aangetoond dat de binnen een onderneming overgeplaatste persoon zich inderdaad naar zijn grondgebied begeeft in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming. Voorts moeten, in het geval van overschrijding van een buitengrens als bedoeld in Verordening (EG) nr. 562/2006, de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen het Schengeninformatiesysteem raadplegen en de toegang weigeren aan of bezwaar maken tegen de mobiliteit van personen die in dat systeem gesignaleerd staan ter fine van weigering van toegang of verblijf, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad(8).

  35. De lidstaten moeten aanvullende informatie op papier kunnen aangeven of elektronisch kunnen opslaan, zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad(9) en punt (a)16 van de bijlage daarbij, met als doel nadere informatie te geven over de beroepsactiviteit tijdens de overplaatsing binnen een onderneming. Het verstrekken van deze bijkomende informatie moet voor lidstaten facultatief zijn en moet geen bijkomende eis zijn waardoor de gecombineerde vergunning en de één-aanvraagprocedure in het gedrang zouden komen.

  36. Deze richtlijn mag de binnen een onderneming overgeplaatste personen er niet van weerhouden bij klanten in de lidstaat waar de gastentiteit is gevestigd specifieke activiteiten te verrichten overeenkomstig de bepalingen die in die lidstaat voor dergelijke activiteiten gelden.

  37. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de voorwaarden voor het verrichten van diensten in het kader van artikel 56 VWEU. Zij doet met name geen afbreuk aan de arbeidsvoorwaarden die overeenkomstig Richtlijn 96/71/EG gelden voor werknemers die door een in een lidstaat gevestigde onderneming ter beschikking zijn gesteld met het oog op het verrichten van een dienst op het grondgebied van een andere lidstaat. Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op onderdanen van derde landen die door in een lidstaat gevestigde ondernemingen ter beschikking zijn gesteld met het oog op het verrichten van diensten in de zin van Richtlijn 96/71/EG. Onderdanen van derde landen die houder zijn van een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon kunnen zich niet beroepen op Richtlijn 96/71/EG. Deze richtlijn mag conform artikel 1, lid 4, van Richtlijn 96/71/EG in een derde land gevestigde ondernemingen geen gunstiger behandeling geven dan in een lidstaat gevestigde ondernemingen.

  38. Adequate socialezekerheidsdekking voor binnen een onderneming overgeplaatste personen inclusief, waar van toepassing, uitkeringen voor hun gezinsleden, is belangrijk met het oog op het waarborgen van behoorlijke arbeidsvoorwaarden en levensomstandigheden tijdens het verblijf in de Unie. Gelijke behandeling moet overeenkomstig het nationale recht bijgevolg worden verleend met betrekking tot de takken van sociale zekerheid die worden vermeld in de lijst van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad(10). Deze richtlijn strekt niet tot harmonisatie van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaten. Zij gaat alleen over de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling inzake sociale zekerheid op de personen die binnen haar toepassingsgebied vallen. Het recht op gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid geldt voor onderdanen van derde landen die voldoen aan de objectieve en niet-discriminerende voorwaarden van het recht van de lidstaat waar de arbeid wordt verricht met betrekking tot aansluiting bij en recht op sociale uitkeringen.

    In veel lidstaten is het recht op gezinstoelagen gekoppeld aan een zekere verbondenheid met de lidstaat die deze verstrekt, aangezien deze toelagen bedoeld zijn ter ondersteuning van een positieve demografische ontwikkeling die ertoe leidt dat die lidstaat ook in de toekomst over voldoende arbeidskrachten kan beschikken. Daarom mag deze richtlijn geen afbreuk doen aan het recht van een lidstaat om de gelijke behandeling ten aanzien van gezinstoelagen onder bepaalde voorwaarden te beperken, aangezien de binnen de onderneming overgeplaatste persoon en diens gezin dat hem vergezelt, tijdelijk in die lidstaat verblijven. Socialezekerheidsrechten moeten worden verleend zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan bepalingen in nationaal recht en/of bilaterale overeenkomsten voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van het land van herkomst. Bilaterale overeenkomsten of het nationale recht over socialeverzekeringsrechten van binnen een onderneming overgeplaatste personen die dateren van na de inwerkingtreding van deze richtlijn mogen echter geen minder gunstige behandeling bieden dan de behandeling die de onderdanen van de lidstaat waar het werk wordt verricht ontvangen. Op grond van nationaal recht of zulke overeenkomsten kunnen binnen een onderneming overgeplaatste personen er bijvoorbeeld belang bij hebben aangesloten te blijven bij het socialezekerheidsstelsel van hun land van herkomst als een onderbreking van hun aansluiting hun rechten negatief zou beïnvloeden of als hun aansluiting zou inhouden dat zij een dubbele dekking moeten betalen. De lidstaten moeten altijd de mogelijkheid open laten om aan binnen een onderneming overgeplaatste personen gunstiger rechten op sociale zekerheid te bieden. Deze richtlijn laat het recht onverlet van nabestaanden die aan de binnen een onderneming overgeplaatste persoon rechten op nabestaandenpensioenen ontlenen wanneer zij in een derde land verblijven.

  39. In het geval van mobiliteit tussen lidstaten is Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad(11), van overeenkomstige toepassing. Deze richtlijn mag niet meer rechten verlenen dan die welke reeds zijn vastgesteld in de bestaande Unierecht op het gebied van de sociale zekerheid voor onderdanen van derde landen die belangen in meerdere lidstaten hebben.

  40. Teneinde de bij deze richtlijn vastgestelde specifieke voorschriften aantrekkelijker te maken en alle verwachte voordelen voor het concurrentievermogen van ondernemingen in de Unie te realiseren, moeten voor binnen een onderneming overgeplaatste onderdanen van derde landen gunstige voorwaarden voor gezinshereniging gelden in de lidstaat die de vergunning heeft afgegeven en in die lidstaten die de binnen een onderneming overgeplaatste persoon toestaan op hun grondgebied te verblijven en te werken overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn inzake lange-termijnmobiliteit. Door dit recht toe te kennen, zou voor potentiële kandidaten voor een overplaatsing binnen een onderneming een belangrijke belemmering voor de aanvaarding van een opdracht uit de weg worden geruimd. Met het oog op de eenheid van het gezin moeten de gezinsleden zich in een andere lidstaat bij de binnen een onderneming overgeplaatste persoon kunnen voegen, en dient hun toegang tot de arbeidsmarkt te worden vergemakkelijkt.

  41. Voor een snelle afhandeling van aanvragen moeten de lidstaten bij voorkeur elektronisch informatie uitwisselen en relevante documenten doorsturen, tenzij zich technische problemen voordoen of essentiële belangen andere methoden noodzakelijk maken.

  42. Bij het samenstellen en doorsturen van dossiers en gegevens moeten de toepasselijke voorschriften inzake gegevensbescherming en beveiliging in acht worden genomen.

  43. Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in een lidstaat te mogen verblijven met het oog op de uitvoering van een onderzoeksproject; voor hen geldt immers Richtlijn 2005/71/EG van de Raad(12).

  44. Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk een bijzondere toelatingsprocedure en de vaststelling van de voorwaarden voor toegang en verblijf in het kader van overplaatsingen binnen een onderneming van onderdanen van derde landen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar wegens de omvang of de gevolgen van het optreden beter, door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  45. Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die worden erkend door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat op zijn beurt is gebaseerd op de rechten die voortvloeien uit de door de Unie en de Raad van Europa aangenomen sociale handvesten.

  46. Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken van 28 september 2011(13) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen bij de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen een of meer documenten te voegen waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige onderdelen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van deze documenten gerechtvaardigd.

  47. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in die lidstaten.

  48. Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Onderwerp

Deze richtlijn bepaalt:

  1. de voorwaarden voor toegang en verblijf voor langer dan 90 dagen op het grondgebied van de lidstaten, evenals de rechten, van onderdanen van derde landen en hun gezinsleden in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming;

  2. de voorwaarden voor toegang en verblijf, evenals de rechten, van de onder a) bedoelde onderdanen van derde landen in een andere lidstaat dan de lidstaat die als eerste deze onderdanen van derde landen een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon op basis van deze richtlijn afgeeft.

Artikel 2 Toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die op het tijdstip van de aanvraag buiten het grondgebied van de lidstaten verblijven en een aanvraag indienen om tot het grondgebied van een lidstaat te worden toegelaten of die tot het grondgebied van een lidstaat zijn toegelaten overeenkomstig de voorwaarden van deze richtlijn, in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming als leidinggevende, specialist of stagiair-werknemer.

2.

Deze richtlijn is niet van toepassing op onderdanen van derde landen die:

  1. een aanvraag indienen om als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71/EG in een lidstaat te mogen verblijven met als doel een onderzoeksproject uit te voeren;

  2. op grond van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten en derde landen, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie of die werkzaam zijn bij in die derde landen gevestigde ondernemingen;

  3. in het kader van Richtlijn 96/71/EG ter beschikking zijn gesteld;

  4. als zelfstandige werkzaam zijn;

  5. door arbeidsbureaus, uitzendbureaus of andere ondernemingen die werknemers ter beschikking stellen, zijn aangesteld om te werken onder toezicht en onder leiding van een andere onderneming;

  6. worden toegelaten als voltijds student of die onder toezicht een korte praktijkopleiding volgen als onderdeel van hun studie.

3.

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om voor onderdanen van een derde land die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, met het oog op het verrichten van werk andere verblijfsvergunningen af te geven dan de in deze richtlijn gereguleerde vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon.

Artikel 3 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „onderdaan van een derde land”, eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, van het VWEU;

  2. „overplaatsing binnen een onderneming”, de tijdelijke detachering, voor beroepsactiviteiten of opleiding, van een onderdaan van een derde land die op het tijdstip van de aanvraag voor de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon buiten het grondgebied van de lidstaten verblijft, van een buiten het grondgebied van een lidstaat gevestigde onderneming waarmee deze onderdaan voorafgaand aan en gedurende de overplaatsing een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, naar een entiteit die behoort tot de onderneming of tot hetzelfde groep van ondernemingen en die is gevestigd in die lidstaat, alsmede, waar van toepassing, de mobiliteit tussen gastentiteiten die gevestigd zijn in één of meerdere andere lidstaten;

  3. „binnen een onderneming overgeplaatste persoon”, een onderdaan van een derde land die op het tijdstip van de aanvraag van een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon buiten het grondgebied van de lidstaten verblijft en die het voorwerp is van een overplaatsing binnen een onderneming;

  4. „gastentiteit”, de entiteit waarnaar de binnen een onderneming overgeplaatste persoon wordt overgeplaatst en die, ongeacht haar rechtsvorm, overeenkomstig het nationale recht is gevestigd op het grondgebied van een lidstaat;

  5. „leidinggevende”, een lid van het hogere personeel dat in de eerste plaats leiding geeft aan de gastentiteit, onder het algemene toezicht van of aangestuurd door, in hoofdzaak, de raad van bestuur of de aandeelhouders van de onderneming of daarmee gelijkgestelde personen; deze functie omvat: het leiding geven aan de gastentiteit of een afdeling of onderafdeling daarvan; het toezicht houden op en het controleren van de werkzaamheden van andere toezichthoudende, hooggespecialiseerde of leidinggevende werknemers; het bevoegd zijn voor het aanbevelen van de indienstneming of van het ontslag van werknemers dan wel van ander optreden in het kader van het personeelsbeleid;

  6. „specialist”, een binnen de groep van ondernemingen werkend persoon die beschikt over gespecialiseerde kennis die van wezenlijk belang is voor de activiteiten, de technieken of het beheer van de gastentiteit. Bij de beoordeling van deze kennis wordt niet alleen rekening gehouden met de voor de gastentiteit specifieke kennis, maar ook met de vraag of de betrokkene hoge kwalificaties heeft, waaronder toereikende beroepservaring, voor bepaalde werkzaamheden of activiteiten waarvoor specifieke technische kennis inclusief eventueel het lidmaatschap van een erkende beroepsgroep vereist zijn.

  7. „stagiair-werknemer” (trainee employee), iemand met een universitair diploma die voor loopbaanontwikkeling of voor een opleiding in bedrijfstechnieken of -methoden wordt overgeplaatst naar een gastentiteit en die gedurende de overplaatsing wordt bezoldigd;

  8. „gezinsleden”, onderdanen van derde landen in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad(14);

  9. „vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon”, een titel met het acroniem „ICT” (Intra-Corporate Transferee), die de houder het recht geeft op het grondgebied van de eerste lidstaat en, waar van toepassing, van tweede lidstaten, te verblijven en te werken volgens de voorwaarden van deze richtlijn;

  10. „vergunning voor lange-termijnmobiliteit”, een titel met het acroniem „mobiele ICT”, die de houder van een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon het recht geeft op het grondgebied van de tweede lidstaat te verblijven en te werken volgens de voorwaarden van deze richtlijn;

  11. „één-aanvraagprocedure”, een procedure die op grond van één aanvraag van een onderdaan van een derde land tot het verkrijgen van een machtiging om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken, tot een besluit over die aanvraag leidt;

  12. „groep van ondernemingen”, twee of meer ondernemingen waarvan wordt erkend dat zij overeenkomstig het nationale recht verbonden zijn op een van de volgende wijzen: wanneer een onderneming, direct of indirect, ten opzichte van een andere onderneming de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de onderneming bezit; beschikt over de meerderheid van de stemmen die verbonden zijn aan de door de onderneming uitgegeven aandelen; is gerechtigd meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de onderneming te benoemen, of wanneer de ondernemingen onder centrale leiding van de moederonderneming staan;

  13. „eerste lidstaat”, de lidstaat die als eerste een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon afgeeft aan een onderdaan van een derde land;

  14. „tweede lidstaat”, een lidstaat, niet zijnde de eerste lidstaat, waar de binnen een onderneming overgeplaatste persoon voornemens is het recht op mobiliteit, in de zin van deze richtlijn, uit te oefenen of reeds uitoefent;

  15. „gereglementeerd beroep”, gereglementeerd beroep in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Richtlijn 2005/36/EG.

Artikel 4 Gunstiger bepalingen

HOOFDSTUK II TOELATINGSVOORWAARDEN

Artikel 5 Toelatingscriteria

Artikel 6 Aantal toegelatenen

Artikel 7 Gronden voor afwijzing

Artikel 8 Intrekking of niet-verlenging van de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon

Artikel 9 Sancties

HOOFDSTUK III PROCEDURE EN VERGUNNING

Artikel 10 Toegang tot informatie

Artikel 11 Aanvragen voor een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon of een vergunning voor lange-termijnmobiliteit

Artikel 12 Duur van een overplaatsing binnen een bedrijf

Artikel 13 Vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon

Artikel 14 Wijzigingen tijdens het verblijf die gevolgen hebben voor de toelatingsvoorwaarden

Artikel 15 Procedurele waarborgen

Artikel 16 Vergoedingen

HOOFDSTUK IV RECHTEN

Artikel 17 Rechten op basis van de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon

Artikel 18 Recht op gelijke behandeling

Artikel 19 Gezinsleden

HOOFDSTUK V MOBILITEIT BINNEN DE EU

Artikel 20 Mobiliteit

Artikel 21 Korte-termijnmobiliteit

Artikel 22 Lange-termijnmobiliteit

Artikel 23 Waarborgen en sancties

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 24 Statistische gegevens

Artikel 25 Verslagen

Artikel 26 Samenwerking tussen contactpunten

Artikel 27 Omzetting

Artikel 28 Inwerkingtreding

Artikel 29 Adressaten