Home

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 84/2014 van de Commissie van 30 januari 2014 tot verlening van een vergunning voor preparaten van Pediococcus pentosaceus DSM 14021, Pediococcus pentosaceus DSM 23688 en Pediococcus pentosaceus DSM 23689 als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten Voor de EER relevante tekst

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 84/2014 van de Commissie van 30 januari 2014 tot verlening van een vergunning voor preparaten van Pediococcus pentosaceus DSM 14021, Pediococcus pentosaceus DSM 23688 en Pediococcus pentosaceus DSM 23689 als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten Voor de EER relevante tekst

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding(1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 10, leden 1 tot en met 4, ervan stelt specifieke bepalingen vast voor de evaluatie van in de Unie als inkuiltoevoegingsmiddelen gebruikte producten op de datum waarop die verordening van toepassing werd.

  2. Overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn de preparaten van Pediococcus pentosaceus DSM 14021, Pediococcus pentosaceus DSM 23688 en Pediococcus pentosaceus DSM 23689 in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding opgenomen als bestaande producten behorende tot de functionele groep inkuiltoevoegingsmiddelen voor alle diersoorten.

  3. Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 ervan zijn aanvragen ingediend voor de verlening van een vergunning voor deze preparaten als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten, waarbij is verzocht om die toevoegingsmiddelen in te delen in de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „inkuiltoevoegingsmiddelen”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvragen gevoegd.

  4. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 18 juni 2013(2) geconcludeerd dat het gebruik van stammen bij de productie van kuilvoer onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden wordt verondersteld veilig te zijn voor dieren, voor de consumenten van producten die afkomstig zijn van met het behandelde kuilvoer gevoerde dieren en voor het milieu. Zij heeft tevens geconcludeerd dat het gebruik van alle drie preparaten de productie van kuilvoer kan verbeteren door verlaging van de pH en verhoging van het melkzuurgehalte, wat leidt tot een betere conservering van de droge stof in gemakkelijk en middelmatig moeilijk in te kuilen voedergewassen. Specifieke eisen voor toezicht na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het verslag over de analysemethoden voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

  5. Uit de beoordeling van de betrokken preparaten blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning wordt voldaan. Het gebruik van deze preparaten zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening moet daarom worden toegestaan.

  6. Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

  7. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Verlening van de vergunning

Voor de in de bijlage gespecificeerde preparaten, die behoren tot de categorie „technologische toevoegingsmiddelen” en de functionele groep „inkuiltoevoegingmiddelen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.

Artikel 2 Overgangsmaatregelen

De in de bijlage gespecificeerde preparaten en de diervoeders die deze preparaten bevatten, die vóór 20 augustus 2014 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 20 februari 2014 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt tot de bestaande voorraden zijn opgemaakt.

Artikel 3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 januari 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel Barroso

BIJLAGE