In hoofdstuk IV van sectie IV van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 wordt deel B vervangen door:
1. Karkassen en slachtafval van varkens worden bij de postmortemkeuring aan de volgende procedures onderworpen:
visueel onderzoek van kop en hals; visueel onderzoek van mond- en keelholte en tong;
visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm;
visueel onderzoek van het hartzakje en het hart;
visueel onderzoek van het middenrif;
visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier (Lnn. portales);
visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren behorende bij de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);
visueel onderzoek van de milt;
visueel onderzoek van de nieren;
visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
visueel onderzoek van de geslachtsorganen (behalve de penis, als die reeds verwijderd is);
visueel onderzoek van de uier en de lymfklieren daarvan (Lnn. supramammarii);
visueel onderzoek van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren.
2. De officiële dierenarts verricht aanvullende procedures voor de postmortemkeuring, met insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval, indien naar zijn of haar oordeel een van de volgende elementen wijst op een mogelijk risico voor de volksgezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn:
de controles en de analyse van de informatie over de voedingsketen, uitgevoerd overeenkomstig deel A van hoofdstuk II van sectie I;
de bevindingen van de antemortemkeuring uitgevoerd overeenkomstig deel B van hoofdstuk II van sectie I en deel A van dit hoofdstuk;
de resultaten van controles in verband met de naleving van de voorschriften inzake dierenwelzijn, uitgevoerd overeenkomstig deel C van hoofdstuk II van sectie I;
de bevindingen van de postmortemkeuring uitgevoerd overeenkomstig deel D van hoofdstuk II van sectie I en punt 1 van dit deel;
aanvullende epizoötiologische gegevens of andere gegevens van het bedrijf van herkomst van de dieren.
3. Afhankelijk van de vastgestelde risico’s kunnen de aanvullende postmortemprocedures als bedoeld in punt 2 het volgende omvatten:
de lymfklieren van de onderkaak (Lnn. mandibulares) moeten worden ingesneden en onderzocht;
palpatie van de longen en van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales). In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën moet een overlangse snede worden aangebracht en in het onderste derde gedeelte van de longen dient een dwarssnede te worden aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer de longen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;
overlangse insnijding van het hart waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;
palpatie van de lever en de lymfklieren aan de lever;
palpatie van de lymfklieren behorende bij de magen en het mesenterium en, indien nodig, insnijding van die lymfklieren;
palpatie van de milt;
indien nodig insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);
insnijding van de lymfklieren van de uier;
palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren en, indien nodig, insnijding in de navelstreek en opensnijden van de gewrichten.”.