In hoofdstuk VII van Verordening (EU) nr. 1215/2012, worden de volgende artikelen ingevoegd:
1.In deze verordening wordt onder een gerecht gemeenschappelijk aan verscheidene lidstaten in de zin van lid 2 (een „gemeenschappelijk gerecht”) verstaan, een gerecht van een lidstaat dat op grond van het rechtsinstrument waarbij het is opgericht, bevoegd is voor aangelegenheden die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen.
2.Voor de toepassing van deze verordening, is elk van de volgende gerechten een gemeenschappelijk gerecht:
het eengemaakt octrooigerecht, opgericht bij de op 19 februari 2013 ondertekende Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht (de „UPC-Overeenkomst”); en
het Benelux-Gerechtshof, opgericht bij het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof (het „Verdrag betreffende het Benelux-Gerechtshof”).
De bevoegdheid van een gemeenschappelijk gerecht wordt als volgt bepaald:
Een gemeenschappelijk gerecht is bevoegd in de gevallen waarin, op grond van deze verordening, de gerechten van een lidstaat die partij is bij het rechtsinstrument waarbij het gemeenschappelijk gerecht is opgericht, voor een aangelegenheid die onder dat rechtsintrument valt, bevoegd zouden zijn;
Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat en de bevoegdheid te zijnen aanzien bij deze verordening niet anderszins is geregeld, is, ongeacht de woonplaats van de verweerder, hoofdstuk II van overeenkomstige toepassing.
Bij een gemeenschappelijk gerecht kunnen voorlopige, met inbegrip van bewarende, maatregelen worden aangevraagd, zelfs indien de gerechten van een derde staat bevoegd zijn om van het bodemgeschil kennis te nemen;
Indien een gemeenschappelijk gerecht uit hoofde van punt 2 bevoegd is ten aanzien van een verweerder in een geschil betreffende een binnen de Unie schade veroorzakende inbreuk op een Europees octrooi, kan dat gerecht ook bevoegdheid uitoefenen in verband met de door een dergelijke inbreuk buiten de Unie veroorzaakte schade.
Een dergelijke bevoegdheid kan alleen worden vastgesteld indien de goederen van de verweerder, zich bevinden in een lidstaat die partij is bij het rechtsinstrument waarbij het gemeenschappelijk gerecht is opgericht en het geschil voldoende nauw verbonden is met een dergelijke lidstaat.
1.De artikelen 29 tot en met 32 zijn van toepassing indien een procedure wordt ingesteld bij een gemeenschappelijk gerecht en bij een gerecht van een lidstaat die geen partij is bij het rechtsinstrument waarbij het gemeenschappelijk gerecht is opgericht.
2.De artikelen 29 tot en met 32 zijn van toepassing indien tijdens de in artikel 83 van de UPC-Overeenkomst bedoelde overgangsperiode een procedure wordt ingesteld bij het eengemaakt octrooigerecht en bij een gerecht van een lidstaat die partij is bij de UPC-Overeenkomst.
Deze verordening is van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van:
beslissingen van een gemeenschappelijk gerecht die worden erkend en ten uitvoer gelegd in een lidstaat die geen partij is bij het rechtsinstrument waarbij het gemeenschappelijk gerecht is opgericht; en
beslissingen van de gerechten van een lidstaat die geen partij is bij het rechtsinstrument waarbij het gemeenschappelijk gerecht is opgericht, die erkend en ten uitvoer worden gelegd in een lidstaat die partij is bij dat rechtsinstrument.
Wanneer evenwel erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing van een gemeenschappelijk gerecht worden verzocht in een lidstaat die partij is bij het rechtsinstrument waarbij het gemeenschappelijk gerecht is opgericht, zijn de regels van dat rechtsinstrument inzake erkenning en tenuitvoerlegging van toepassing in plaats van de regels van deze verordening.”.