Gezien Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG(1), en met name artikel 12, lid 7,
Samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de interoperabiliteit en veiligheid van stelsels voor elektronische identificatie is essentieel om tot een hoog en op het risiconiveau afgestemd niveau van vertrouwen en veiligheid te komen.
In artikel 7, onder g), van Verordening (EU) nr. 910/2014 is bepaald dat de aanmeldende lidstaat ten minste zes maanden voor de aanmelding de andere lidstaten een beschrijving van dat stelsel moet verstrekken, zodat de lidstaten kunnen samenwerken op de in artikel 12, lid 5, van Verordening (EU) nr. 910/2014 vastgestelde wijze.
Om tot samenwerking tussen de lidstaten te komen, zijn vereenvoudigde procedures noodzakelijk. Interoperabiliteit en veiligheid van stelsels voor elektronische identificatie kunnen niet tot stand worden gebracht door middel van procedures die in verschillende talen worden doorlopen. Het gebruik van het Engels bij de samenwerking zou de interoperabiliteit en veiligheid van stelsels voor elektronische identificatie moeten vergemakkelijken; de vertaling van de bestaande documentatie zou echter geen onredelijke last tot gevolg mogen hebben.
De uiteenlopende elementen van de stelsels voor elektronische identificatie worden beheerd door verschillende autoriteiten en organen in de lidstaten. Om doeltreffende samenwerking mogelijk te maken en de administratieve procedures te vereenvoudigen, is het passend ervoor te zorgen dat elke lidstaat over een centraal contactpunt beschikt dat dient om de desbetreffende autoriteiten en organen te bereiken.
Door de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie, ervaring en goede werkwijzen wordt de ontwikkeling van stelsels voor elektronische identificatie bevorderd en worden er stappen in de richting van technische interoperabiliteit gezet. Dergelijke samenwerking is met name noodzakelijk bij de aanpassing van reeds aangemelde stelsels voor elektronische identificatie, bij wijzigingen van stelsels voor elektronische identificatie waarover voorafgaand aan de aanmelding informatie aan de lidstaten is verstrekt en bij belangrijke ontwikkelingen of incidenten die van invloed kunnen zijn op de interoperabiliteit of de veiligheid van stelsels voor elektronische identificatie. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid hebben om andere lidstaten te verzoeken om dergelijke informatie over de interoperabiliteit en veiligheid van stelsels voor elektronische identificatie.
De onderlinge evaluatie door vakgenoten van stelsels voor elektronische identificatie moet worden beschouwd als wederzijds leerproces dat ertoe bijdraagt het vertrouwen tussen de lidstaten te versterken. Verder worden hierdoor de interoperabiliteit en de veiligheid van aangemelde stelsels voor elektronische identificatie gewaarborgd. Hiervoor is het noodzakelijk dat de aanmeldende lidstaten voldoende informatie betreffende hun stelsels voor elektronische identificatie verstrekken. Er moet echter ook rekening mee worden gehouden dat de lidstaten bepaalde informatie vertrouwelijk moeten houden indien dat van kritiek belang voor de veiligheid is.
Om ervoor te zorgen dat de onderlinge evaluatie kostenefficiënt is, duidelijke en deugdelijke resultaten oplevert en geen onnodige belasting van de lidstaten tot gevolg heeft, dienen de lidstaten gezamenlijk een centrale onderlinge evaluatie uit te voeren.
De lidstaten dienen bij de samenwerking op het gebied van stelsels voor elektronische identificatie, alsmede bij de uitvoering van onderlinge evaluaties, ook rekening te houden met beoordelingen door derde partijen, voor zover beschikbaar.
Om de op het bereiken van de doelstelling van artikel 12, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 910/2014 gerichte procedurele voorschriften te bevorderen, dient er een samenwerkingsnetwerk te worden opgericht. Het doel hiervan is te zorgen voor een forum waaraan alle lidstaten kunnen deelnemen en waarop zij op geformaliseerde wijze kunnen samenwerken wat betreft de praktische aspecten van het onderhoud van het interoperabiliteitskader.
Het samenwerkingsnetwerk moet de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7, onder g), van Verordening (EU) nr. 910/2014 verstrekte ontwerpaanmeldingen onderzoeken en adviezen geven in hoeverre de omschreven stelsels voldoen aan de vereisten van artikel 7, artikel 8, leden 1 en 2, en artikel 12, lid 1, van die verordening en van de in artikel 8, lid 3, van die verordening bedoelde uitvoeringshandeling. Overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder e), van Verordening (EU) nr. 910/2014 moeten de lidstaten een beschrijving verstrekken van de manier waarop het aangemelde stelsel voor elektronische identificatie voldoet aan de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 910/2014 vastgestelde vereisten inzake interoperabiliteit. Met name dienen de lidstaten rekening te houden met de adviezen van het samenwerkingsnetwerk bij het naleven van hun verplichting overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder e), van Verordening (EU) nr. 910/2014, om aan de Commissie een beschrijving te verstrekken van de manier waarop het aangemelde stelsel voor elektronische identificatie voldoet aan de in artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 910/2014 vastgestelde vereisten inzake interoperabiliteit.
Alle partijen die bij de aanmelding zijn betrokken, dienen het advies van het samenwerkingsnetwerk te gebruiken als leidraad voor het verwezenlijken van volledige samenwerkings-, aanmeldings- en interoperabiliteitsprocessen.
Om ervoor te zorgen dat de onderlinge evaluatie krachtens dit besluit doeltreffend wordt uitgevoerd, is het passend dat het samenwerkingsnetwerk richtsnoeren aan de lidstaten verstrekt.
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 48 van Verordening (EU) nr. 910/2014,