Home

Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 26 oktober 2015 tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement

Besluit van het Bureau van het Europees Parlement van 26 oktober 2015 tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement

28.11.2015

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 397/2


BESLUIT VAN HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 26 oktober 2015

tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement

(2015/C 397/03)

HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 223, lid 2,

Gezien het Statuut van de leden van het Europees Parlement(1) („het Statuut”),

Gezien de artikelen 10 en 25 van het Reglement van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In het licht van de ervaringen die tijdens de zevende zittingsperiode met de uitvoering van de regels betreffende geaccrediteerde en plaatselijke medewerkers zijn opgedaan, moet een aantal wijzigingen worden aangebracht in de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement(2) („de uitvoeringsbepalingen”). Het voornaamste doel van deze wijzigingen is het verduidelijken van bepaalde regels, het corrigeren van de tekortkomingen die bij de toepassing van de uitvoeringsbepalingen naar voren zijn gekomen en het verbeteren van het beheer.

(2)

De vergoeding van aan parlementaire medewerking verbonden kosten moet worden beperkt tot de kosten die zijn gemaakt gedurende de periode van dertig dagen voorafgaand aan de datum van indiening van het verzoek om vergoeding bij de bevoegde dienst van het Parlement. Dit maakt het mogelijk verzoeken af te wijzen indien deze te laat worden ingediend om nog te kunnen controleren of de opgegeven diensten daadwerkelijk zijn verleend en of de nationale socialezekerheids- en arbeidswetgeving in acht is genomen.

(3)

Het maximumbedrag dat met betrekking tot parlementaire medewerking kan worden vergoed, is sinds 2011 ongewijzigd gebleven, ondanks de toename van de bevoegdheden van het Parlement. Dit bedrag moet derhalve met 1 500 EUR worden verhoogd tot 22 879 EUR per maand. In de kredieten die voor deze verhoging nodig zijn, wordt voorzien in de resolutie van het Parlement van 29 april 2015 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2016.

(4)

Het transparantiebeginsel is neergelegd in artikel 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en het belang daarvan is onder meer onderstreept door de Europese Ombudsman in een brief van 30 september 2002 aan de voorzitter van de Commissie. Tegen de achtergrond van dit beginsel moeten, voor de looptijd van hun overeenkomsten, alle details worden bekendgemaakt met betrekking tot de namen van stagiairs, alsook de namen en de bedrijfsnamen van dienstverleners en derdebetalenden waarvoor de kosten voor parlementaire medewerking worden vergoed.

(5)

In bovenbedoelde resolutie van 29 april 2015 drong het Parlement aan op de totstandbrenging van een beter evenwicht tussen geaccrediteerde parlementaire medewerkers en plaatselijke medewerkers. Hiertoe moet 25 % van de vergoeding voor parlementaire medewerking worden voorbehouden aan de salariëring van geaccrediteerde parlementaire medewerkers en uitgaven voor plaatselijke medewerkers, en moet de vergoeding voor dienstverleners en derdebetalenden dienovereenkomstig op 75 % van de vergoeding worden geplafonneerd.

(6)

De salarissen en vergoedingen van plaatselijke medewerkers moeten worden geplafonneerd in overeenstemming met de beginselen die vervat liggen in de aanbevelingen van de tijdelijke evaluatiegroep Tenuitvoerlegging Statuut van de leden en Statuut van de medewerkers, en rekening houdend met de ervaringen die sinds 2012 met de toepassing van die aanbevelingen zijn opgedaan, teneinde het risico te beperken dat de beloning buitensporig van de gemiddelde beloning in de lidstaten afwijkt en buiten verhouding tot de verrichte taken komt te staan. De salarisplafonds moeten voor elke lidstaat worden bepaald onder verwijzing naar het gemiddelde bruto jaarsalaris zoals Eurostat dat voor de betrokken lidstaat heeft vastgesteld, vermenigvuldigd met drie. Het aldus berekende plafond mag evenwel niet lager zijn dan het basissalaris van een geaccrediteerde parlementaire medewerker in graad 6 en niet hoger dan het basissalaris van een geaccrediteerde parlementaire medewerker in graad 19. Het Bureau moet de referentieplafonds, die op de website van het Parlement moeten worden gepubliceerd, kunnen aanpassen.

(7)

De beloning van derdebetalenden moet worden geregeld door deze vast te stellen op een niveau dat niet hoger is dan 10 % van de bedragen waarvan zij de betaling verrichten, met een totaalplafond van 4 % van de vergoeding voor parlementaire medewerking.

(8)

In het licht van de opgedane ervaringen moeten de aard en de inhoud worden bepaald van de documenten die moeten worden overgelegd samen met het verzoek om vergoeding van de kosten die verbonden zijn met de arbeidsovereenkomsten van plaatselijke medewerkers. Bij de bevoegde dienst van het Parlement moeten in het bijzonder een gedetailleerde beschrijving van de baan, details met betrekking tot de plaats van uitvoering van de overeenkomst, een gecertificeerde en getrouwe kopie van het identiteitsbewijs, een verklaring betreffende de woonplaats, diploma's en getuigschriften, en een verklaring waaruit blijkt dat er geen sprake van belangenverstrengeling is, worden ingeleverd.

(9)

De derdebetalenden moeten worden verplicht om bij elke jaarlijkse regularisering van de rekeningen met betrekking tot de uitgaven voor plaatselijke medewerkers met een arbeidsovereenkomst stukken over te leggen waaruit blijkt dat de betrokken medewerkers bij een socialezekerheidsstelsel zijn aangesloten of een ongevallenverzekering hebben. De leden zijn voor de afgifte van dergelijke documenten in de regel afhankelijk van de nationale autoriteiten, die vaak niet in staat zijn deze binnen de op dit moment geldende termijn te verstrekken.

(10)

In het licht van de opgedane ervaringen moet meer duidelijkheid worden verschaft over bepaalde voorwaarden die worden gesteld aan plaatselijke medewerkers met een arbeidsovereenkomst, en met name die welke verband houden met de afstand tussen hun verblijf- en werkplaats, het verrichten van nevenactiviteiten en het recht om zich verkiesbaar te stellen.

(11)

Voor de vergoeding van de kosten van diensten ten bedrage van meer dan 500 EUR moet een speciale procedure worden vastgesteld op basis van de beginselen die in Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(3) zijn vastgelegd voor overheidsopdrachten. In dergelijke gevallen moet het verzoek om vergoeding vergezeld gaan van een raming en een ontwerpovereenkomst met een duidelijke omschrijving van de aard van de diensten. In het geval van diensten ten bedrage van meer dan 60 000 EUR moet daarnaast worden aangetoond dat voor de economisch meest voordelige van ten minste drie offertes is gekozen.

(12)

De bepalingen betreffende belangenverstrengeling moeten worden gewijzigd ten einde het verbod op financiering van politieke activiteiten of persoonlijke uitgaven te verduidelijken.

(13)

Verder moet artikel 46 van de uitvoeringsbepalingen, dat betrekking heeft op de beëindiging van het recht op de overbruggingstoelage wanneer de leden een mandaat in een ander parlement of een openbaar ambt aanvaarden, op een aantal punten worden gewijzigd, rekening houdend met de ervaringen die aan het einde van de zevende zittingsperiode zijn opgedaan en met de noodzaak om in de uitvoeringsbepalingen de doelstellingen en de context van de desbetreffende bepalingen van het Statuut, met name de artikelen 9, lid 2, 11 en 13, ten volle tot uitdrukking te doen komen, met inachtneming van het beginsel van het verbod op cumulatie van betalingen uit overheidsmiddelen; dit houdt in dat de bedragen die een lid voor de uitoefening van een mandaat in een ander parlement of een overheidsambt ontvangt, met uitzondering van vergoedingen voor daadwerkelijk gemaakte kosten, in mindering worden gebracht op de overbruggingstoelage van het Europees Parlement, zoals dit thans krachtens artikel 11 van het Statuut geldt voor de bezoldiging die een lid voor de uitoefening van een mandaat in een ander parlement ontvangt. Die nieuwe regeling moet, met het oog op consistente toepassing daarvan, van toepassing zijn vanaf het begin van de huidige zittingsperiode,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De uitvoeringsbepalingen worden als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 3 wordt vervangen door het volgende:

„3. De kosten worden vergoed voor de duur van het mandaat van de leden. Alleen de kosten die zijn gemaakt gedurende een periode van ten hoogste dertig dagen voorafgaand aan de datum waarop het verzoek om vergoeding in overeenstemming met dit hoofdstuk wordt ingediend, komen voor vergoeding in aanmerking.”;

b)

lid 4 wordt vervangen door het volgende:

„4. Met ingang van vrijdag 1 januari 2016 bedraagt de maximumvergoeding voor de kosten van alle in artikel 34 vermelde medewerkers 22 879 EUR per maand.”.

2)

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door het volgende:

„2. Verschillende leden kunnen, op basis van een schriftelijke overeenkomst, tezamen een groep vormen om gezamenlijk een of meer medewerkers als bedoeld in lid 1 aan te nemen of om gezamenlijk gebruik te maken van de diensten van een of meer medewerkers als bedoeld in lid 1. In dat geval wijst de groep een of meer leden aan die namens de groep de overeenkomst kan/kunnen ondertekenen of die namens de groep een verzoek om aanwerving kan/kunnen indienen.

De leden doen de bevoegde dienst een schriftelijke verklaring toekomen met de verdeling van hun respectieve bijdragen, die worden afgetrokken van het bedrag vermeld in artikel 33, lid 4.”;

b)

lid 5 wordt vervangen door het volgende:

„5. De leden kunnen ook een beroep doen op natuurlijke of rechtspersonen die incidenteel en welomschreven diensten verlenen die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van hun parlementair mandaat, overeenkomstig de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.”;

c)

de leden 7 en 8 worden vervangen door het volgende:

„7. Het Bureau stelt een lijst vast van uitgaven voor parlementaire medewerkers die voor vergoeding in aanmerking komen.

8. De namen van medewerkers en stagiairs, alsook de namen of bedrijfsnamen van dienstverleners en derdebetalenden, worden, voor de looptijd van hun overeenkomsten, bekendgemaakt op de website van het Europees Parlement, samen met de naam van het lid/de namen van de leden met wie zij een overeenkomst hebben.

Deze medewerkers, stagiairs, dienstverleners en derdebetalenden kunnen middels een naar behoren gemotiveerd schriftelijk verzoek vragen hun naam of bedrijfsnaam ter wille van de bescherming van hun veiligheid niet op de website van het Europees Parlement bekend te maken. De secretaris-generaal besluit of een dergelijk verzoek wordt ingewilligd.”;

d)

de volgende leden worden toegevoegd:

„9. Het aantal op enig moment tussen een lid en geaccrediteerde medewerkers geldende arbeidsovereenkomsten mag, ongeacht de duur van het werkzaamheden zoals neergelegd in die overeenkomsten, niet meer dan drie bedragen. Dit aantal kan tot vier worden opgetrokken indien de voorzitter van het Parlement hier uitdrukkelijk toestemming voor verleent, nadat de bevoegde dienst zich ervan heeft vergewist dat het betrokken lid over voldoende kantoorruimte beschikt om te voldoen aan de regels die voor het gebruik van de gebouwen van het Parlement gelden, mede rekening houdend met het aantal stagiairs dat mogelijkerwijs aanwezig is.

10. Ten minste 25 % van het in artikel 33, lid 4, bedoelde bedrag wordt gereserveerd voor de vergoeding van kosten onder titel VII van de aanstellingsvoorwaarden voor andere personeelsleden van de Europese Unie. Alle met parlementaire medewerking verband houdende kostendan die welke zijn bedoeld in titel VII van de aanstellingsvoorwaarden voor andere personeelsleden van de Europese Unie, mogen derhalve niet meer dan 75 % bedragen van het in artikel 33, lid 4, bedoelde bedrag.

Daarnaast mogen de kosten die verband houden met de verlening van diensten zoals bedoeld in artikel 34 niet meer bedragen dan 25 % van het in artikel 33, lid 4, bedoelde bedrag.

Deze maxima worden berekend op basis van het gecumuleerde bedrag per begrotingsjaar van de maandelijkse vergoedingen zoals bedoeld in artikel 33, lid 4, vermeerderd met de onbenutte restbedragen die in overeenstemming met artikel 33, lid 6, naar het volgende begrotingsjaar worden overgedragen, op een pro-ratabasis.

11. Het Parlement vergoedt de uitgaven voor plaatselijke medewerkers op basis van brutosalarissen of vergoedingen zonder btw tot maandelijkse plafonds die door het Bureau overeenkomstig lid 12 worden vastgesteld. Het Bureau kan de plafonds jaarlijks aanpassen. De toepasselijke plafonds worden op de website van het Parlement bekendgemaakt.

12. De plafonds komen overeen met drie keer het referentiebedrag. Het referentiebedrag is een twaalfde van het bedrag dat Eurostat publiceert als zijnde het gemiddelde brutosalaris van personen met een voltijdse baan in de lidstaat waarin het betrokken lid is verkozen.

De aldus berekende plafonds mogen evenwel niet minder bedragen dan het basissalaris van een geaccrediteerde parlementaire medewerker in graad 6 en niet hoger dan het basissalaris van een geaccrediteerde parlementaire medewerker in graad 19.

Eventuele bonussen worden slechts vergoed tot de eerdergenoemde op jaarbasis berekende plafonds.

De plafonds worden pro rata verlaagd in gevallen waarin de plaatselijke medewerker in deeltijd werkt of waarin de plaatselijke medewerker geen volledige maand werkt.”.

3)

Artikel 35, lid 3, wordt vervangen door:

„3. Een lid sluit een individuele overeenkomst met een derdebetalende van zijn keuze die voldoet aan de in lid 2 gestelde voorwaarden.

Kosten voor gebruikmaking van de diensten van een derdebetalende overeenkomstig lid 1 worden gedekt door de vergoeding bedoeld in artikel 33, lid 4, en zijn niet onderworpen aan de beperking van artikel 34, lid 10, met betrekking tot diensten.

De honoraria van de derdebetalende mogen exclusief btw niet hoger zijn dan 10 % van de salariskosten, bijdragen en vergoedingen van plaatselijke medewerkers, dienstverleners en stagiairs voor wier betaling zij verantwoordelijk zijn, en mogen niet hoger zijn dan 4 % van het in artikel 33, lid 4, bedoelde bedrag.

De maxima voor de honoraria van derdebetalenden worden cumulatief per kalenderjaar herzien a rato van de duur van de met hen gesloten overeenkomst.”.

4)

Artikel 38 wordt vervangen door:

„Artikel 38

In het kader van de arbeidsovereenkomst over te leggen stukken

Verzoeken om vergoeding van kosten van een arbeidsovereenkomst omvatten:

(a)

het origineel van de arbeidsovereenkomst tussen het lid en zijn plaatselijke medewerker;

(b)

een gedetailleerde taakomschrijving en het precieze adres waarop de taken moeten worden verricht;

(c)

een salarisstrookje met een gedetailleerde beschrijving van de salarisopbouw, de werkgevers- en werknemersbijdragen en andere waarschijnlijke kosten die in de loop van het kalenderjaar en bij de beëindiging van de overeenkomst moeten worden betaald of vergoed en dat rekening houdt met de bepalingen van nationaal recht, waaronder die welke betrekking hebben op minimumlonen, en met contractuele verplichtingen, met inbegrip van kostenvergoedingen voor dienstreizen;

(d)

een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een geldig identiteitsbewijs van de plaatselijke medewerker;

(e)

een bewijsstuk inzake de gewone verblijfplaats van de plaatselijke medewerker;

(f)

een bewijsstuk inzake de kwalificaties en beroepservaring van de plaatselijke medewerker, en

(g)

een door het lid medeondertekende verklaring dat de plaatselijke medewerker voor de duur van zijn overeenkomst direct noch indirect al dan niet tegen een vergoeding andere activiteiten verricht voor een organisatie die politieke doeleinden nastreeft, zoals een politieke partij, stichting, beweging of fractie, indien die activiteiten van invloed kunnen zijn op de taakverrichting van de betrokkene in zijn hoedanigheid van medewerker of aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict.”.

5)

Artikel 39 wordt vervangen door:

„Artikel 39

Regularisering van rekeningen

1. De derdebetalende doet uiterlijk tegen 31 maart van het jaar volgend op het betreffende boekjaar van het Parlement overzichten betreffende de kosten van salarissen, belastingafdrachten en werkgevers- en werknemersbijdragen, en eventuele andere terugbetaalbare kosten voor iedere in dienst genomen plaatselijke medewerker, toekomen aan de bevoegde dienst, met name met het oog op de verrekening van uitgekeerde voorschotten. Bovendien toont hij aan dat de betrokken plaatselijke medewerker bij een socialezekerheidsstelsel is aangesloten, waarbij het lid als werkgever wordt vermeld, alsook, voor zover het toepasselijke nationale recht zulks vereist, een attest waaruit blijkt dat de medewerker verzekerd is tegen arbeidsongevallen. Ook certificeert hij dat aan alle uit het toepasselijke nationale recht voortvloeiende verplichtingen is voldaan.

In geval van beëindiging van de overeenkomst tussen de derdebetalende en het lid en aan het einde van het mandaat van het lid wordt binnen uiterlijk drie maanden aan deze verplichtingen voldaan.

De in de eerste alinea bedoelde overzichten worden opgesteld conform de door het Parlement vastgestelde specificaties.

2. Na verificatie van de in lid 1 bedoelde overzichten stuurt de bevoegde dienst de derdebetalende een kennisgeving toe, met kopie aan het lid, waarin wordt verklaard of de verrichte betalingen al dan niet regelmatig zijn en, in voorkomend geval, wordt vermeld welke documenten ontbreken en nog moeten worden overgelegd.

Indien in die kennisgeving wordt geconstateerd dat de betalingen onregelmatig zijn, worden de documenten die nodig zijn voor de regularisering ervan binnen een maand na de datum van kennisgeving ingediend bij de bevoegde dienst. Indien dit niet gebeurt, past het Parlement de artikelen 67 en 68 toe.”.

6)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 39 bis

Verplichtingen in verband met arbeidsovereenkomsten

1. Gedurende de door het toepasselijke nationale recht vastgestelde periode, en in elk geval gedurende ten minste een jaar na het einde van de betrokken zittingsperiode, houdt de derdebetalende een salarisdossier waarin de bij wijze van bezoldiging uitbetaalde bedragen en de belastingen en werkgevers- en werknemersbijdragen zijn opgenomen. Indien de overeenkomst met de derdebetalende voor het einde van het mandaat van het lid wordt beëindigd, moet een als eensluidend gewaarmerkt afschrift van het salarisdossier onverwijld worden toegezonden aan de nieuwe derdebetalende van de keuze van het lid als bedoeld in artikel 35, lid 3.

2. Medewerkers onthouden zich van elke actie waardoor zij in conflict raken met de belangen van de leden die zij assisteren of met de belangen van het Parlement. Zij stellen het betrokken lid onverwijld in kennis van hun voornemen om een andere al dan niet bezoldigde nevenactiviteit te gaan verrichten of zich kandidaat te stellen bij verkiezingen.

Van medewerkers wordt verlangd dat zij op een afstand van hun werkplek wonen die verenigbaar is met de behoorlijke uitoefening van hun taken.

3. De leden stellen de bevoegde dienst onmiddellijk in kennis van elke wijziging in de arbeidsvoorwaarden die van invloed is op de aan de parlementaire medewerking verbonden kosten en van elk voornemen van medewerkers om nevenactiviteiten te verrichten of zich kandidaat te stellen bij verkiezingen. De leden zien erop toe dat deze nevenactiviteiten en deze verkiezingsdeelname geen gevolgen hebben voor de taakverrichting van medewerkers of indruisen tegen de financiële belangen van de Unie. De bevoegde dienst kan verzoeken om bewijsstukken met betrekking tot de regelingen die daartoe met de betrokken medewerkers zijn getroffen.

4. Plaatselijke medewerkers die voornemens zijn zich kandidaat te stellen bij verkiezingen, voldoen aan de voor verkiezingscampagnes geldende nationale wetsbepalingen. Medewerkers dienen ten minste voor de duur van de officiële campagne met jaarlijks verlof of met onbetaald verlof te zijn. Indien zij worden verkozen, wordt de vergoeding van de met hen verband houdende kosten gestaakt, tenzij zij kunnen aantonen dat hun mandaat verenigbaar is met de uitoefening van hun taken als parlementaire medewerkers.

5. Tussen leden en medewerkers gesloten overeenkomsten dienen de in de leden 2 en 4 genoemde verplichtingen te bevatten.”.

7)

Artikel 41 wordt vervangen door:

„Artikel 41

In verband met een dienstverleningsovereenkomst over te leggen stukken

1. Behalve voor incidentele diensten waarvan de kosten, inclusief btw, niet hoger zijn dan 500 EUR, moet vóór de sluiting van een dienstverleningsovereenkomst een kostenvergoedingsaanvraag worden ingediend, die het volgende bevat:

a)

een kostenraming en een ontwerp van de overeenkomst die het lid met een dienstverlener wil sluiten en waarin de aard van de te verlenen diensten duidelijk wordt beschreven;

b)

in geval van diensten die, inclusief btw, meer dan 60 000 EUR kosten, de motivering van de keuze van de offerte, die de economisch meest voordelige moet zijn van ten minste drie offertes van volledig los van elkaar staande dienstverleners, waarbij naast de prijs ook rekening wordt gehouden met de kwaliteit van de offerte en met sociale aspecten; deze drempel geldt cumulatief in geval van achtereenvolgende overeenkomsten voor soortgelijke diensten van dezelfde dienstverlener;

c)

indien de dienstverlener een rechtspersoon is, een afschrift van zijn inschrijving in het handelsregister of een gelijkwaardig document plus de statuten, of indien de dienstverlener een natuurlijk persoon is, de in artikel 38, onder d) tot en met f), en, behalve bij incidentele overeenkomsten, onder g), opgesomde documenten;

d)

indien de dienstverlener een rechtspersoon is, een verklaring inzake de afwezigheid van belangenconflicten waarin wordt bevestigd dat geen van de personen die bij het verlenen van de dienst betrokken is, een medewerker is in de zin van artikel 34 of onder de in artikel 43, onder d), genoemde categorieën valt.

2. De kosten van verleende diensten worden vergoed indien het lid aan de bevoegde dienst een rekening of honorariumnota overlegt waarin de daadwerkelijk verleende diensten gedetailleerd worden beschreven, alsook een afschrift van de met de dienstverlener gesloten overeenkomst. De rekening of honorariumnota gaat vergezeld van een verklaring van het lid dat de dienst daadwerkelijk is verleend. Op verzoek van de bevoegde dienst legt het lid ook de belangrijkste bewijsstukken over.

Indien diensten geheel of gedeeltelijk van btw zijn vrijgesteld, kan de bevoegde dienst verlangen dat de derdebetalende de rechtsgrond voor die vrijstelling bevestigt.”.

8)

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

de financiering van overeenkomsten met een organisatie die politieke doeleinden nastreeft, zoals een politieke partij, stichting of beweging of een fractie in een parlement;”;

b)

punt d) wordt vervangen door:

„d)

de financiering van overeenkomsten voor indienstneming of gebruikmaking van de diensten van de echtgenoten of vaste partners van de leden, of hun ouders, kinderen, broers of zussen of, in het algemeen, overeenkomsten die tot een belangenconflict als bedoeld in artikel 62, lid 1 bis, kunnen leiden.”.

9)

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1, 2 en 3 worden vervangen door:

„1. Voormalige leden hebben recht op een overbruggingstoelage. Wanneer zij een mandaat vervullen in een ander parlement of een openbaar ambt bekleden, wordt het salaris waarop zij recht hebben, verrekend met de overbruggingstoelage.

2. Artikel 2, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op de overbruggingstoelage.

3. In de zin van dit artikel wordt onder „ander parlement” verstaan: elk parlement in een lidstaat dat wetgevende bevoegdheid heeft.”;

b)

in lid 4 wordt de inleidende formulering vervangen door:

„4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „openbaar ambt” de uitoefening van de volgende functies verstaan:”;

c)

lid 4, onder c), wordt vervangen door:

„c)

hoge ambtenaren die dragers van het openbaar gezag zijn of ambtenaren of leden van een instelling van de Unie.”.

10)

Artikel 48, lid 1, wordt vervangen door:

„1. Om de overbruggingstoelage te kunnen verkrijgen, dient het voormalige lid uiterlijk drie maanden na het einde van zijn mandaat een verzoek in bij de secretaris-generaal, vergezeld van een schriftelijke verklaring waarin hij aangeeft of hij een van de in artikel 46 bedoelde functies uitoefent.”.

11)

Artikel 61, lid 1, wordt vervangen door:

„1. De tenuitvoerlegging van deze uitvoeringsbepalingen en alle verzoeken om betaling uit hoofde van deze uitvoeringsbepalingen moet stroken met de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(4) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie(5).

12)

Aan artikel 62 wordt het volgende lid toegevoegd:

„1 bis. Leden die bij de uitvoering van de begroting zijn betrokken, verrichten geen handelingen die kunnen leiden tot een conflict tussen hun eigen belangen en de financiële belangen van de Unie.

Van een belangenconflict is sprake wanneer handelingen van leden onrechtmatig worden beïnvloed om redenen die verband houden met familie, affectieve banden, economische belangen of enig ander met een begunstigde gedeeld belang.”.

13)

Artikel 78 wordt vervangen door:

„Artikel 78

Overgangsbepalingen voor de overeenkomsten met plaatselijke medewerkers en derdebetalenden

1. De artikelen 34 en 35, zoals gewijzigd bij het besluit van het Bureau van 26 oktober 2015, inzake het aantal medewerkers en de bezoldiging van medewerkers en derdebetalenden laten nog geldige overeenkomsten onverlet, mits alle aanvragen voor de vergoeding van met hen verband houdende kosten vóór 27 oktober 2015 bij de bevoegde dienst zijn ingediend.

2. Overeenkomsten als bedoeld in lid 1 kunnen uitsluitend worden verlengd of gewijzigd overeenkomstig het bepaalde in titel I, hoofdstuk 5.”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag volgend op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2016, met uitzondering van artikel 1, punten 9 en 10, die van toepassing zijn met ingang van 1 juli 2014.