Home

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831 van de Commissie van 7 oktober 2015 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1831 van de Commissie van 7 oktober 2015 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad(1), en met name artikel 4, lid 3, artikel 13, lid 2, tweede alinea, artikel 14, lid 1, tweede alinea, en artikel 25,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Bij Verordening (EU) nr. 1144/2014 is Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad(2) ingetrokken en zijn nieuwe regels vastgesteld inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten die op de interne markt en in derde landen worden uitgevoerd. Verordening (EU) nr. 1144/2014 verleent de Commissie ook de bevoegdheid om in dit verband gedelegeerde en uitvoeringshandelingen vast te stellen. Om ervoor te zorgen dat het nieuwe rechtskader goed functioneert en uniform wordt toegepast, moeten bepaalde regels via dergelijke handelingen worden vastgesteld. Die handelingen moeten in de plaats komen van Verordening (EG) nr. 501/2008 van de Commissie(3), die is ingetrokken bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1829 van de Commissie(4).

  2. De voorlichtings- en afzetbevorderingsacties mogen niet oorsprongsgericht zijn. Toch mag de oorsprong van de producten overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 onder bepaalde voorwaarden worden vermeld. Er moeten regels worden vastgesteld om met name te waarborgen dat de verwijzing naar de oorsprong geen afbreuk doet aan de hoofdboodschap van de Unie voor een programma.

  3. Om te voorkomen dat bij de doelgroep verwarring ontstaat omtrent het verschil tussen een generieke campagne waarbij naar een oorsprong wordt verwezen, en een campagne die verwijst naar specifieke producten die in het kader van een kwaliteitsregeling van de Unie met een beschermde geografische aanduiding zijn geregistreerd, moet de verwijzing naar de oorsprong worden beperkt tot uitsluitend de nationale oorsprong. Toch moet het, rekening houdend met de in artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 vastgestelde lijst van in aanmerking komende regelingen, voor die specifieke regelingen mogelijk zijn om de oorsprong aan te geven in andere bewoordingen dan de nationale oorsprong. Bovendien moet het mogelijk zijn om een supranationale oorsprong te vermelden, zoals „noords”, „uit de Alpen” of „uit het Middellandse Zeegebied”, aangezien het hierbij om pan-Europese gemeenschappelijke verwijzingen gaat.

  4. De voorlichtings- en afzetbevorderingsacties mogen niet op handelsmerken zijn afgestemd. Toch mogen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1144/2014 tijdens bepaalde activiteiten en onder bepaalde voorwaarden handelsmerken van de producten worden vermeld. Het tonen van handelsmerken moet worden beperkt tot demonstraties en proeverijen, namelijk activiteiten die speciaal worden opgezet om de verkoop te verhogen, en tot het bijbehorende voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal dat tijdens die specifieke activiteiten wordt getoond. Er moeten regels worden vastgesteld die waarborgen dat elk handelsmerk even zichtbaar is en dat de grafische presentatie kleiner is dan de presentatie van de hoofdboodschap van de Unie voor de campagne. Om ervoor te zorgen dat het beginsel dat de acties niet op handelsmerken mogen zijn afgestemd, blijft gelden, moeten regels worden vastgesteld om te garanderen dat, behalve in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, meerdere merken worden getoond en dat de aan handelsmerken gewijde oppervlakte beperkt blijft tot een bepaald maximumpercentage van de communicatieruimte.

  5. Verordening (EU) nr. 1144/2014 biedt indienende organisaties de mogelijkheid bepaalde delen van hun programma's zelf uit te voeren. De regels voor de toepassing van die bepalingen moeten worden vastgesteld.

  6. Monoprogramma's moeten worden uitgevoerd in gedeeld beheer tussen de lidstaten en de Unie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad(5), terwijl multiprogramma's moeten worden gefinancierd in het kader van direct beheer overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad(6). Aangezien dezelfde indienende organisatie zowel mono- als multiprogramma's kan hebben, mogen de regels voor de uitvoering van de twee soorten programma's zo min mogelijk van elkaar afwijken. Met het oog daarop moeten voor monoprogramma's regels gelden die gelijkwaardig zijn aan de bepalingen betreffende subsidies van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 die voor multiprogramma's gelden, bijvoorbeeld dat geen zekerheid hoeft te worden gesteld om de goede uitvoering van het contract te waarborgen.

  7. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de door de Commissie geselecteerde monoprogramma's. Er moeten bepalingen worden vastgesteld betreffende de aanwijzing van de nationale autoriteiten die voor de uitvoering van deze verordening verantwoordelijk zijn. Om ervoor te zorgen dat eenvormige voorwaarden worden toegepast, moeten regels worden vastgesteld betreffende het sluiten van contracten voor de uitvoering van de geselecteerde monoprogramma's. Daartoe moet de Commissie de lidstaten een modelcontract ter beschikking stellen en moet een redelijke termijn voor het sluiten van de contracten worden vastgesteld. Aangezien programma's in tal van soorten maatregelen kunnen voorzien, moet flexibiliteit aan de dag worden gelegd met betrekking tot de begindatum van de uitvoering van een programma.

  8. Met het oog op een goed financieel beheer moeten indienende organisaties en uitvoeringsinstanties worden verplicht om registers en andere bewijsstukken bij te houden aan de hand waarvan kan worden aangetoond dat het programma correct is uitgevoerd en dat de gedeclareerde kosten voor financiering door de Unie in aanmerking komen.

  9. De lidstaten moeten de uitvoering van monoprogramma's controleren overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1306/2013. Zij moeten er ook toe worden verplicht om, voordat het contract met de betrokken indienende organisatie wordt gesloten, de selectie van de uitvoeringsinstantie goed te keuren en om de betalingsaanvragen te controleren voordat betalingen worden verricht. Alle betalingsaanvragen, behalve de voorschotaanvragen, moeten een financieel verslag bevatten waarin de door de indienende organisatie gemaakte subsidiabele kosten zijn gedeclareerd en nader zijn omschreven, alsmede een verslag over de technische uitvoering van het programma; saldobetalingsaanvragen moeten daarnaast ook een evaluatieverslag bevatten.

  10. Met het oog op vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten moet de periode waarop de tussentijdse verslagen en de bijbehorende betalingsaanvragen betrekking hebben, worden vastgesteld op een jaar. Voorts moet, wanneer om terugbetaling van bepaalde bedragen wordt verzocht, een certificaat betreffende de financiële staten worden voorgelegd dat door een onafhankelijke en gekwalificeerde auditor is afgegeven. Dat certificaat moet ten genoegen van de lidstaten het bewijs leveren dat de gedeclareerde kosten subsidiabel zijn.

  11. Om de lidstaten in staat te stellen om, als vastgesteld in artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1144/2014, na te gaan of het materiaal dat in het kader van de uitvoering van een programma wordt geproduceerd, in overeenstemming is met het recht van de Unie, en dat met name de bepalingen betreffende de hoofdboodschap van de Unie, de vermelding van de oorsprong en het tonen van handelsmerken worden toegepast, moet worden bepaald dat het gebruikte materiaal, met inbegrip van het beeldmateriaal, aan de lidstaat moet worden voorgelegd.

  12. Om ervoor te zorgen dat de indienende organisaties over contante middelen beschikken, moeten regelingen voor de betaling van voorschotten worden vastgesteld. Om de financiële belangen van de Unie doeltreffend te beschermen moet worden bepaald dat voor de betaling van een voorschot een zekerheid moet worden gesteld. Deze zekerheid moet geldig blijven tot de betaling van het saldo, wanneer het voorschot wordt verrekend. Aangezien indienende organisaties die zijn gevestigd in lidstaten die financiële steun ontvangen, moeilijkheden kunnen ondervinden om een zekerheid te stellen voor het volledige bedrag dat kan worden voorgeschoten, moet specifiek worden bepaald dat zij voorschotten in twee delen kunnen krijgen.

  13. Ter wille van een goed financieel beheer moet worden bepaald dat voorschotten en tussentijdse betalingen met een veiligheidsmarge onder de totale bijdrage van de Unie moeten blijven.

  14. In het licht van de reeds opgedane ervaring moet de inhoud van de controles ter plaatse die de lidstaten moeten uitvoeren, worden vastgesteld, en met name de frequentie, de omvang en de plaats ervan. Het is dan ook passend te bepalen dat elk programma ten minste eenmaal tijdens de uitvoering aan een controle ter plaatse moet worden onderworpen. Ermee rekening houdend dat de voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten op verschillende tijdstippen worden uitgevoerd en vaak van beperkte duur zijn en dat bepaalde programma's buiten de lidstaat van herkomst van de indienende organisatie of buiten de Unie worden uitgevoerd, moeten de controles ter plaatse worden verricht in de gebouwen van de indienende organisaties en, in voorkomend geval, in de lokalen van de uitvoeringsinstantie.

  15. In geval van onverschuldigde betalingen moet de rentevoet worden afgestemd op de overeenkomstige rentevoet die voor multiprogramma's geldt.

  16. Om de doeltreffendheid en efficiëntie van de voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's te evalueren moet worden bepaald dat zowel de indienende organisaties als de lidstaten de programma's en de algemene prestaties van het afzetbevorderingsbeleid op adequate wijze moeten monitoren en evalueren.

  17. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Onderwerp

Deze verordening bevat de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1144/2014 wat betreft de zichtbaarheid van de oorsprong en van handelsmerken in mono- en multiprogramma's, alsmede regels op grond waarvan een indienende organisatie bepaalde delen van een monoprogramma zelf mag uitvoeren.

Voorts voorziet zij in specifieke regels voor het sluiten van contracten en voor het beheer, de monitoring en de controle van monoprogramma's en in een systeem van indicatoren voor de beoordeling van de impact van voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's.

HOOFDSTUK II GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR MONO- EN MULTIPROGRAMMA'S

AFDELING 1 Zichtbaarheid van de oorsprong

Artikel 2 Algemene voorschriften voor de vermelding van de oorsprong op elk voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal

Artikel 3 Specifieke vermelding van de oorsprong op voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal als bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1144/2014

Artikel 4 Vermelding van de oorsprong op voorlichtings- en afzetbevorderingsmateriaal dat betrekking heeft op regelingen die in aanmerking komen op grond van artikel 5, lid 4, onder c) en d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014

AFDELING 2 Zichtbaarheid van handelsmerken

Artikel 5 Algemene voorschriften

Artikel 6 Specifieke voorschriften

Artikel 7 Aantal handelsmerken dat mag worden getoond

Artikel 8 Vermelding van op grond van artikel 5, lid 4, onder d), van Verordening (EU) nr. 1144/2014 in aanmerking komende regelingen die als handelsmerk zijn geregistreerd

HOOFDSTUK III BEHEER VAN MONOPROGRAMMA'S

AFDELING 1 Uitvoering en financiering van de programma's

Artikel 9 Aanwijzing van de bevoegde autoriteiten

Artikel 10 Het sluiten van contracten

Artikel 11 Uitvoering van de programma's door de indienende organisaties

Artikel 12 Verplichtingen op het gebied van informatie en registratie

Artikel 13 Betaling van het voorschot

Artikel 14 Aanvragen om tussentijdse betaling

Artikel 15 Aanvraag om saldobetaling

Artikel 16 Betalingen door de lidstaat

Artikel 17 Afwijzing van niet-subsidiabele kosten en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

AFDELING 2 Controle op de uitvoering van de programma's en kennisgevingen door de lidstaten

Artikel 18 Controles op de selectieprocedure van de uitvoeringsinstanties

Artikel 19 Administratieve controles van monoprogramma's

Artikel 20 Controles ter plaatse van monoprogramma's

Artikel 21 Kennisgevingen aan de Commissie betreffende monoprogramma's

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Systeem van indicatoren voor de beoordeling van de impact van voorlichtings- en afzetbevorderingsprogramma's

Artikel 23 Inwerkingtreding

BIJLAGE