Gezien Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie(1), en met name artikel 5, lid 3,
Verordening (EG) nr. 715/2007 is een van de bijzondere regelgevingshandelingen in het kader van de typegoedkeuringsprocedure die is vastgesteld bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(2).
Bij Verordening (EG) nr. 715/2007 worden bepaalde emissiegrenswaarden opgelegd voor nieuwe lichte voertuigen en aanvullende voorschriften vastgesteld inzake de toegang tot informatie. De specifieke technische bepalingen die nodig zijn om die verordening ten uitvoer te leggen, zijn bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie(3) vastgesteld.
De Commissie heeft in dit verband op basis van eigen onderzoek en externe gegevens een uitvoerige analyse uitgevoerd van de in Verordening (EG) nr. 692/2008 vastgestelde procedures, tests en voorschriften voor de typegoedkeuring, waarbij zij heeft vastgesteld dat de emissies van Euro 5/6-voertuigen in reële rijomstandigheden op de weg aanzienlijk hoger zijn dan de emissies die worden gemeten tijdens de voorgeschreven nieuwe Europese rijcyclus (New European Driving Cycle — NEDC), vooral wat de NOx-emissies van dieselvoertuigen betreft.
De emissievoorschriften voor typegoedkeuring van motorvoertuigen zijn geleidelijk doch aanzienlijk aangescherpt door de invoering en de daaropvolgende herziening van de Euro-normen. De emissies van voertuigen zijn in het algemeen al aanzienlijk verminderd wat de gehele reeks gereglementeerde verontreinigende stoffen betreft, maar dat gold niet voor de NOx-emissies van dieselmotoren, vooral wat betreft lichte voertuigen. Daarom zijn maatregelen nodig om deze situatie te verbeteren.
„Manipulatie-instrumenten”, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 10, van Verordening (EG) nr. 715/2007, die het emissiebeperkingsniveau verlagen, zijn verboden. Recente gebeurtenissen hebben aangetoond dat op dit punt een scherpere handhaving nodig is. Daarom is het passend een beter toezicht op de ten tijde van de typegoedkeuring door de fabrikant toegepaste emissiebeperkingsstrategie te vereisen, volgens de beginselen die uit hoofde van de Euro VI-verordening (Verordening (EG) nr. 595/2009) en de uitvoeringsbepalingen daarvan reeds op zware voertuigen worden toegepast.
De aanpak van de problematische NOx-emissies van dieselvoertuigen moet bijdragen aan een afname van de huidige aanhoudend hoge niveaus van NO2-concentraties in de lucht, die een grote bron van zorg voor de menselijke gezondheid zijn.
In januari 2011 heeft de Commissie een werkgroep ingesteld met deelname van alle geïnteresseerde belanghebbenden voor het ontwikkelen van een testprocedure voor emissies in reële rijomstandigheden (real driving emissions — RDE) die een beter beeld geeft van de emissies in reële rijomstandigheden op de weg. Daartoe is, na grondige technische besprekingen, gebruikgemaakt van de in Verordening (EG) nr. 715/2007 voorgestelde optie om draagbare emissiemeetsystemen (portable emission measurement systems — PEMS) en niet te overschrijden grenswaarden (not-to-exceed — NTE) te gebruiken.
Zoals met de belanghebbenden is overeengekomen in het CARS 2020-proces(4), dienen de RDE-testprocedures in twee fasen te worden ingevoerd: tijdens een eerste overgangsperiode dienen de testprocedures alleen te worden toegepast voor controledoeleinden, terwijl zij achteraf moeten worden toegepast in combinatie met bindende kwantitatieve RDE-voorschriften voor alle nieuwe typegoedkeuringen en nieuwe voertuigen.
De RDE-testprocedures zijn bij Verordening (EU) 2016/427 van de Commissie(5) ingevoerd. Het is nu nodig de kwantitatieve RDE-voorschriften vast te stellen om de uitlaatemissies onder alle normale gebruiksomstandigheden te beperken overeenkomstig de emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 715/2007. Daartoe moeten de statistische en technische onzekerheden van de meetprocedures in aanmerking worden genomen.
Om de fabrikanten in staat te stellen zich geleidelijk aan de RDE-regels aan te passen, dienen de uiteindelijke kwantitatieve RDE-voorschriften te worden ingevoerd in twee opeenvolgende fasen. In de eerste fase, die van toepassing moet worden vanaf vier jaar na de data waarop toepassing van de Euro 6-normen verplicht wordt, moet een conformiteitsfactor van 2,1 worden toegepast. In de tweede fase, die één jaar en vier maanden na het begin van de eerste fase moet volgen, moet volledige naleving worden verlangd van de NOx-emissiegrenswaarde van 80 mg/km, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 715/2007, plus een marge waarbij rekening wordt gehouden met de extra meetonzekerheden in verband met het gebruik van draagbare emissiemeetsystemen (PEMS).
Het is weliswaar van belang dat alle mogelijke rijsituaties potentieel door de RDE-tests worden bestreken, maar vermeden moet worden dat op partijdige wijze met de geteste voertuigen wordt gereden, d.w.z. dat een positief of juist negatief testresultaat wordt nagestreefd met behulp van extreme rijpatronen — en dus niet op basis van de technische prestaties van het voertuig. Daarom worden aanvullende grensomstandigheden voor RDE-tests ingevoerd teneinde dergelijke situaties te ondervangen.
Vanwege hun specifieke aard stemmen de rijomstandigheden tijdens individuele PEMS-ritten mogelijkerwijs niet volledig overeen met de „normale gebruiksomstandigheden van een voertuig”. De strengheid van de emissiebeperking tijdens dergelijke ritten kan bijgevolg variëren. Om die reden, en teneinde de statistische en technische onzekerheden van de meetprocedures in aanmerking te nemen, kan in de toekomst worden overwogen in de NTE-emissiegrenswaarden voor individuele PEMS-ritten de kenmerken van die ritten, beschreven door middel van een aantal meetbare parameters die bijvoorbeeld verband houden met het dynamisch rijgedrag of de belasting, mee te wegen. Als dat beginsel wordt toegepast, mag dit niet leiden tot afzwakking van het milieueffect en de doeltreffendheid van de RDE-testprocedures, die door middel van een collegiaal getoetste wetenschappelijke studie moeten worden aangetoond. Bovendien dienen voor de beoordeling van de strengheid van de emissiebeperking tijdens een PEMS-rit alleen parameters in aanmerking te worden genomen die op objectieve wetenschappelijke gronden kunnen worden gerechtvaardigd, en niet slechts om redenen die verband houden met de kalibratie van de motor, de systemen voor verontreinigingsbeheersing of de systemen voor emissiebeperking.
Ten slotte moet, met het oog op de noodzaak om de NOx-emissies in het stadsverkeer te beperken, dringend worden overwogen het relatieve gewicht van de stads-, buitenweg- en snelwegcomponenten van de RDE-test aan te passen, om ervoor te zorgen dat in de praktijk een lage conformiteitsfactor kan worden bereikt; hierdoor wordt in het hierboven bedoelde derde RDE-regelgevingspakket een aanvullende grensomstandigheid met betrekking tot het dynamisch rijgedrag ingevoerd, boven welke de uitgebreide omstandigheden gelden met ingang van de invoeringsdata voor fase 1.
De Commissie dient de bepalingen van de RDE-testprocedure regelmatig te beoordelen en ze aan te passen om rekening te houden met nieuwe voertuigtechnologieën en om hun doeltreffendheid te waarborgen. Ook dient de Commissie jaarlijks het geschikte niveau van de definitieve conformiteitsfactor te beoordelen in het licht van de technische vooruitgang. Met name dient zij de twee alternatieve methoden voor de beoordeling van PEMS-emissiegegevens die in bijlage IIIA, aanhangsels 5 en 6, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 zijn opgenomen, te herzien met het oog op de ontwikkeling van één enkele methode.
Het is daarom passend Verordening (EG) nr. 692/2008 dienovereenkomstig te wijzigen.
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het technisch comité motorvoertuigen,