Home

Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (codificatie)

Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad(3) is ingrijpend gewijzigd(4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

  2. Bijlage 1A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna de „WTO-overeenkomst” genoemd) bevat onder meer de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (hierna de „GATT 1994” genoemd), een overeenkomst inzake de landbouw, hierna de „Landbouwovereenkomst” genoemd, een overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 en een overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (hierna de „Subsidieovereenkomst” genoemd).

  3. Om een correcte en transparante toepassing van de regels van de Subsidieovereenkomst te waarborgen, dienen de bewoordingen van die overeenkomst zoveel mogelijk in het Unierecht tot uitdrukking te komen.

  4. Het is voorts wenselijk in voldoende bijzonderheden te bepalen wanneer geacht moet worden dat er subsidiëring is, volgens welke beginselen daartegen compenserende maatregelen moeten kunnen worden genomen, in het bijzonder indien de subsidie specifiek is toegekend, en volgens welke criteria de hoogte van de subsidie wordt berekend die tot compenserende maatregelen kan leiden.

  5. Om het bestaan van een subsidie te kunnen vaststellen, is het noodzakelijk aan te tonen dat de overheid of een overheidsinstantie op het grondgebied van een land een financiële bijdrage heeft verstrekt, of dat er enige vorm van inkomens- of prijzensteun in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 is geweest en dat de onderneming die deze heeft genoten, daarmee een voordeel heeft verkregen.

  6. Voor de berekening van het voordeel voor de subsidieontvanger, in die gevallen waarin het betrokken land geen marktvoorwaarden kent, moet het ijkpunt worden vastgesteld door een correctie van de voorwaarden in dat land aan de hand van in dat land aanwezige factoren. Indien dit niet praktisch mogelijk is, onder meer vanwege het ontbreken of de onbetrouwbaarheid van marktprijzen en -kosten, moet een passend ijkpunt worden vastgesteld aan de hand van de voorwaarden op andere markten.

  7. Het is wenselijk duidelijke nadere richtsnoeren te bieden ten aanzien van de factoren die voor de vaststelling of de invoer met subsidiëring aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt dan wel deze dreigt te veroorzaken, relevant kunnen zijn. Bij het aantonen dat de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, aan het volume van de invoer en aan het niveau van de prijzen ervan is toe te schrijven, dient aandacht te worden geschonken aan de gevolgen van andere factoren, en met name aan de in de Unie heersende marktomstandigheden.

  8. Het is dienstig het begrip „bedrijfstak van de Unie” te omschrijven en te bepalen dat met exporteurs verbonden partijen van de begripsomschrijving kunnen worden uitgesloten. Ook het begrip „verbonden” dient te worden gedefinieerd. Het is ook noodzakelijk te bepalen dat ten behoeve van producenten in een gebied van de Unie maatregelen voor compenserende rechten kunnen worden genomen en aan te geven wat onder dat gebied wordt verstaan.

  9. Het is noodzakelijk aan te geven wie een klacht met het oog op compenserende rechten mag indienen, in welke mate deze door de bedrijfstak van de Unie dient te worden gesteund en welke informatie die klacht dient te bevatten betreffende tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, schade en het oorzakelijk verband daartussen. Het is tevens wenselijk regels te stellen voor de procedures voor afwijzing van klachten of voor het inleiden van de procedure.

  10. Er dient te worden bepaald op welke wijze de belanghebbenden ervan in kennis worden gesteld welke informatie de autoriteiten verlangen. De belanghebbenden moeten voldoende gelegenheid hebben om al het relevante bewijsmateriaal over te leggen en om hun belangen te verdedigen. Het is voorts wenselijk duidelijk de bij het onderzoek te volgen regels en procedures te regelen, in het bijzonder de regels volgens welke de belanghebbenden zich binnen de gestelde termijnen kenbaar dienen te maken, hun standpunt naar voren dienen te brengen en informatie dienen te verstrekken teneinde deze standpunten en informatie in aanmerking te kunnen nemen. Het is bovendien dienstig te bepalen op welke voorwaarden een belanghebbende toegang heeft tot en commentaar kan leveren op de door andere belanghebbenden verschafte informatie. Voorts dienen de lidstaten en de Commissie bij het verzamelen van informatie samen te werken.

  11. Het is noodzakelijk te bepalen onder welke omstandigheden voorlopige rechten kunnen worden ingesteld, onder meer dat dit niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de opening van het onderzoek mag geschieden. De Commissie kan dergelijke rechten in alle gevallen slechts voor een tijdvak van vier maanden instellen.

  12. Het is noodzakelijk procedures vast te stellen voor de aanvaarding van verbintenissen die de gevolgen van de subsidies of van schade compenseren of wegnemen, waardoor de instelling van voorlopige of van definitieve rechten overbodig wordt. Het is tevens wenselijk aan te geven, welke consequenties aan de schending of aan de opzegging van verbintenissen zijn verbonden en voorlopige rechten kunnen worden ingesteld wanneer het vermoeden bestaat dat een verbintenis wordt geschonden of wanneer nader onderzoek noodzakelijk is om de bevindingen aan te vullen. Bij de aanvaarding van verbintenissen moet ervoor worden zorg gedragen dat de voorgestelde verbintenissen en de handhaving daarvan niet tot mededinging verstorende gedragingen leiden.

  13. Het is wenselijk te bepalen dat voor de opzegging van een verbintenis en de toepassing van het recht slechts één juridisch instrument nodig is. Er moet ook voor worden gezorgd dat de opzeggingsprocedure binnen een termijn van normaal gesproken zes maanden wordt afgerond, en in geen geval langer dan negen maanden in beslag neemt, zodat de geldende maatregelen correct kunnen worden toegepast.

  14. Het is noodzakelijk te bepalen dat onderzoeken, ongeacht of definitieve maatregelen worden ingesteld, normalerwijze binnen twaalf en in ieder geval niet later dan dertien maanden na de opening van het onderzoek dienen te worden beëindigd.

  15. Een onderzoek of procedure dient te worden beëindigd indien het bedrag van de subsidie minimaal is of, met name bij invoer uit ontwikkelingslanden, het volume van de invoer met subsidie of de schade te verwaarlozen is en dat deze omstandigheden dienen te worden omschreven. Wanneer maatregelen dienen te worden getroffen, dient in beëindiging van het onderzoek te worden voorzien en dient te worden bepaald dat het recht lager dan het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies moet zijn indien dat lagere bedrag de schade zou wegnemen en bovendien dient in het geval van een steekproefonderzoek de wijze van berekening van de hoogte van het recht te worden vastgesteld.

  16. Het is noodzakelijk in bepalingen te voorzien die het mogelijk maken de voorlopige rechten met terugwerkende kracht in te vorderen indien dat dienstig wordt geacht en te bepalen onder welke omstandigheden rechten met terugwerkende kracht kunnen worden opgelegd om te vermijden dat aan de toe te passen definitieve maatregelen afbreuk wordt gedaan. Het is bovendien noodzakelijk te bepalen dat ingeval van schending of van opzegging van verbintenissen de rechten eveneens met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast.

  17. Het is noodzakelijk te bepalen dat maatregelen na vijf jaar vervallen tenzij een nieuw onderzoek uitwijst dat zij dienen te worden gehandhaafd. In gevallen waarin toereikend bewijsmateriaal in verband met gewijzigde omstandigheden wordt voorgelegd, dient tevens te worden voorzien in tussentijdse nieuwe onderzoeken of in onderzoeken om vast te stellen of de terugbetaling van compenserende rechten gerechtvaardigd is.

  18. Hoewel de Subsidieovereenkomst geen bepalingen bevat met betrekking tot de ontwijking van compenserende maatregelen, bestaat wel de mogelijkheid van ontwijking op een gelijkaardige, doch niet identieke wijze als bij antidumpingmaatregelen. Het is derhalve wenselijk in deze verordening bepalingen inzake ontwijking op te nemen.

  19. Het is wenselijk vast te leggen welke partijen het recht hebben om een verzoek tot opening van een onderzoek naar de ontwijking van rechten te mogen indienen.

  20. Het is eveneens wenselijk nader te omschrijven welke praktijken ontwijking van de geldende maatregelen inhouden. Ontwijking kan zowel binnen als buiten de Unie plaatsvinden. Daarom moet vastgelegd worden dat vrijstellingen van de eventueel aan importeurs verleende uitgebreide rechten ook aan exporteurs kunnen worden verleend wanneer rechten worden toegepast om ontwijking buiten de Unie te bestrijden.

  21. Het is dienstig in de mogelijkheid tot schorsing van compenserende maatregelen te voorzien in geval van tijdelijke wijzigingen in de marktomstandigheden die de voortzetting van dergelijke maatregelen tijdelijk inopportuun maken.

  22. Het is noodzakelijk in de mogelijkheid te voorzien dat in onderzoek verkerende invoer bij de invoer wordt geregistreerd, zodat ten aanzien van deze invoer vervolgens maatregelen toepassing kunnen vinden.

  23. De lidstaten dienen op de invoer van de aan een onderzoek of maatregelen onderworpen producten toezicht uit te oefenen om de naleving van de maatregelen te waarborgen en zij dienen hun bevindingen hieromtrent evenals de uit hoofde van deze verordening ingevorderde bedragen aan rechten aan de Commissie mede te delen. De Commissie dient eveneens de mogelijkheid te krijgen om de lidstaten te verzoeken informatie te verstrekken, met naleving van de bepalingen met betrekking tot vertrouwelijkheid, om prijsverbintenissen en de doelmatigheid van de maatregelen te controleren.

  24. Ter verificatie van de voorgelegde informatie betreffende tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring en betreffende schade, is het dienstig in controlebezoeken te voorzien, met dien verstande dat ontvangst van behoorlijk beantwoorde vragenlijsten voorwaarde voor dergelijke bezoeken is.

  25. Teneinde ervoor te zorgen dat onderzoeken binnen de gestelde termijnen worden voltooid, is het van wezenlijk belang te bepalen dat, wanneer het aantal partijen of transacties groot is, van steekproeven gebruik mag worden gemaakt.

  26. Het is noodzakelijk te bepalen dat wanneer belanghebbenden onvoldoende medewerking verlenen, andere informatie kan worden gebruikt om tot vaststellingen te komen en dat dergelijke informatie voor de betrokken belanghebbenden minder gunstig kan zijn dan het geval zou zijn geweest wanneer zij wel medewerking hadden verleend.

  27. Er dient te worden voorzien in de vertrouwelijke behandeling van informatie om de openbaarmaking van zaken- of van staatsgeheimen te beletten.

  28. Het is van wezenlijk belang erin te voorzien dat partijen die voor een dergelijke behandeling in aanmerking komen, kennis krijgen van de belangrijkste feiten en overwegingen en dat de bekendmaking ervan, met inachtneming van het besluitvormingsproces in de Unie, binnen een zodanig tijdsbestek dient te geschieden dat de partijen hun belangen kunnen verdedigen.

  29. Het verdient aanbeveling in een administratieve regeling te voorzien welke het mogelijk maakt argumenten naar voren te brengen met betrekking tot de vraag of maatregelen in het belang van de Unie zijn, met inbegrip van het belang van de consument, en om termijnen vast te stellen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden verstrekt en tevens om bepalingen op te nemen betreffende de rechten van de belanghebbenden ten aanzien van de openbaarmaking van gegevens.

  30. Het is bij de toepassing van de bepalingen van de Subsidieovereenkomst van wezenlijk belang teneinde het evenwicht tussen rechten en plichten te bewaren dat met die overeenkomst wordt nagestreefd dat door de Unie rekening wordt gehouden met de daaraan door haar voornaamste handelspartners gegeven interpretatie, zoals die in de wetgeving of in de gevestigde praktijk tot uiting komt.

  31. De uitvoering van deze verordening vereist eenvormige voorwaarden voor de vaststelling van voorlopige en definitieve rechten, en voor het beëindigen van een onderzoek zonder maatregelen. Deze maatregelen moeten door de Commissie worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(5).

  32. De raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van voorlopige maatregelen, gelet op de effecten van dergelijke maatregelen en de sequentiële logica ervan met betrekking tot de vaststelling van definitieve maatregelen. De raadplegingsprocedure moet ook worden toegepast voor de aanvaarding van verbintenissen, het al dan niet openen van nieuwe onderzoeken in verband met het vervallen van de maatregelen, de schorsing van maatregelen, de verlenging van de schorsing van maatregelen en de wederinvoering van maatregelen, gelet op de effecten van dergelijke maatregelen in vergelijking met de definitieve maatregelen. Als vertraging bij de oplegging van maatregelen schade zou veroorzaken die moeilijk te herstellen zou zijn, moet de Commissie onmiddellijk toepasselijke voorlopige maatregelen kunnen nemen,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Beginselen

1.

Compenserende rechten kunnen worden ingesteld om elke subsidie te neutraliseren die rechtstreeks of onrechtstreeks wordt toegekend voor de vervaardiging, de productie, de uitvoer of het vervoer van een product waarvan het in de Unie in het vrije verkeer brengen schade veroorzaakt.

2.

In afwijking van lid 1 zijn de bepalingen van deze verordening volledig van toepassing op producten die niet rechtstreeks vanuit het land van oorsprong, maar vanuit een tussenliggend land naar de Unie worden uitgevoerd. De desbetreffende transactie(s) wordt, respectievelijk worden beschouwd als tussen het land van oorsprong en de Unie te zijn geschied.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening:

  1. wordt een product geacht te worden gesubsidieerd indien daarvoor een subsidie wordt toegekend waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen zoals omschreven in de artikelen 3 en 4. Een dergelijke subsidie kan worden verleend door de overheid van het land van oorsprong van het ingevoerde product of door die van een tussenliggend land van waaruit het product naar de Unie wordt uitgevoerd, welk laatstbedoeld land voor de toepassing van deze verordening „land van uitvoer” wordt genoemd;

  2. wordt onder „overheid” verstaan, elke overheidsinstantie op het grondgebied van het land van oorsprong of van uitvoer;

  3. wordt onder „soortgelijk product” verstaan, een product dat identiek is, hetgeen wil zeggen een product dat in ieder opzicht gelijk aan het betrokken product is of, bij gebreke van een dergelijk product, een ander product dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken vertoont die sterk op die van het betrokken product gelijken;

  4. wordt, tenzij anders bepaald, onder „schade” verstaan, aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie, dreiging van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie of aanmerkelijke vertraging bij de vestiging van een dergelijke bedrijfstak en wordt dit begrip volgens de bepalingen van artikel 8 uitgelegd.

Artikel 3 Definitie van subsidie

Subsidie wordt geacht aanwezig te zijn indien:

    1. de overheid in het land van oorsprong of in dat van uitvoer een financiële bijdrage levert, dat wil zeggen wanneer:

      1. een overheidspraktijk rechtstreekse overdracht van middelen (bijvoorbeeld schenkingen, leningen, kapitaalinbreng), of mogelijke rechtstreekse overdracht van middelen of van passiva (bijvoorbeeld leninggaranties) inhoudt;

      2. de overheid afstand doet van inkomsten die haar normaal toekomen of deze niet int, bijvoorbeeld fiscale stimuli zoals belastingkredieten. In dit verband wordt de vrijstelling, ten behoeve van een uitgevoerd product, van op het soortgelijke product, indien dat voor binnenlands ge- of verbruik is bestemd, rustende rechten en belastingen of de gehele of gedeeltelijke terugbetaling of kwijtschelding van deze rechten en belastingen voor bedragen die niet hoger zijn dan de betaalde of verschuldigde bedragen, niet als subsidie beschouwd, mits een dergelijke terugbetaling of kwijtschelding overeenkomstig de bepalingen van de bijlagen I, II en III geschiedt;

      3. de overheid goederen levert of diensten biedt, niet bestaande uit algemene infrastructuur, of goederen aankoopt;

      4. de overheid:

        • betalingen aan een financieringsmechanisme verricht, of

        • aan een particulier lichaam een of meer van de onder i), ii) en iii) genoemde soorten functies toevertrouwt of dat lichaam daarmee belast, welke functies zij normaal zelf zou vervullen en de praktijk in werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen;

      of

    2. er enige vorm van inkomens- of prijzensteun in de zin van artikel XVI van de GATT 1994 is; en

  1. daarbij een voordeel wordt toegekend.

Artikel 4 Tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

1.

Subsidies worden slechts dan aan compenserende maatregelen onderworpen indien zij specifiek zijn, zoals omschreven in de leden 2, 3 en 4.

2.

Om te bepalen of een subsidie specifiek is voor een onderneming of een bedrijfstak of voor een groep van ondernemingen of bedrijfstakken (hierna „bepaalde ondernemingen” genoemd) binnen het gebied van de bevoegdheden van de subsidieverlenende autoriteit, gelden de volgende beginselen:

  1. een subsidie is specifiek wanneer de subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan deze autoriteit handelt, de mogelijkheid om subsidie te verkrijgen uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen beperkt;

  2. een subsidie is niet-specifiek indien de subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan deze subsidieverlenende autoriteit handelt, voor de toekenning van subsidies en voor de vaststelling van de hoogte ervan objectieve criteria of voorwaarden hanteert en voor zover het in aanmerking komen voor subsidie automatisch is en de criteria en voorwaarden strikt in acht worden genomen;

  3. indien er, ondanks het feit dat er op grond van het bepaalde onder a) en b) geen specificiteit lijkt te zijn, toch redenen zijn om aan te nemen dat de subsidie in feite specifiek kan zijn, mogen andere factoren in aanmerking worden genomen, zoals gebruik van een subsidieprogrammering door een beperkt aantal bepaalde ondernemingen, gebruik ervan overwegend door bepaalde ondernemingen, de toekenning aan bepaalde ondernemingen van onevenredig hoge subsidiebedragen en de wijze waarop de subsidieverlenende autoriteit bij het besluit tot verlening van de subsidie van haar discretionaire bevoegdheid gebruik maakt. In dit verband worden met name de frequentie waarmee aanvragen om subsidies worden afgewezen, respectievelijk ingewilligd en de redenen daarvan in aanmerking genomen.

Voor de toepassing van het bepaalde onder b) wordt onder „objectieve criteria of voorwaarden” verstaan, criteria of voorwaarden die neutraal zijn, die bepaalde ondernemingen niet ten opzichte van andere ondernemingen begunstigen en die economisch van aard en horizontaal van toepassing zijn, zoals het aantal werknemers of de ondernemingsgrootte.

De criteria of voorwaarden moeten in wetten, in regelgeving of in andere officiële documenten duidelijk zijn omschreven zodat een en ander kan worden nagegaan.

Bij de toepassing van de eerste alinea, onder c), wordt rekening gehouden met de mate van diversificatie van de economische activiteiten binnen het gebied van de bevoegdheden van de subsidieverlenende autoriteit en met het tijdvak waarin de subsidieregeling toepassing heeft gevonden.

3.

Een subsidie die tot bepaalde ondernemingen is beperkt welke in een afgebakend geografisch gebied binnen het gebied van de bevoegdheden van een subsidieverlenende autoriteit zijn gevestigd, is specifiek. De vaststelling of wijziging van algemeen geldende belastingtarieven door de daartoe bevoegde overheidsinstanties wordt voor de toepassing van deze verordening niet geacht een specifieke subsidie te zijn.

4.

Niettegenstaande het bepaalde in de leden 2 en 3, worden de volgende subsidies geacht specifiek te zijn:

  1. subsidies die, rechtens of in feite, uitsluitend of als een van verscheidene andere voorwaarden van uitvoerprestaties afhankelijk zijn, met inbegrip van de in bijlage I genoemde subsidies;

  2. subsidies die uitsluitend of onder meer afhankelijk zijn van het gebruik van binnenlandse in plaats van dat van ingevoerde goederen.

Voor de toepassing van het bepaalde onder a), worden subsidies geacht van uitvoerprestaties afhankelijk te zijn wanneer uit de feiten blijkt dat de toekenning van een subsidie, zonder dat deze rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk is, in feite aan bestaande of verwachte uitvoer of aan inkomsten uit uitvoer is gebonden. Het loutere feit dat een subsidie aan exporterende ondernemingen wordt toegekend, is op zich niet voldoende om aan te nemen dat deze subsidie een uitvoersubsidie in de zin van deze bepaling is.

5.

De vaststelling van specificiteit uit hoofde van de bepalingen van dit artikel, moet duidelijk met positief bewijsmateriaal worden onderbouwd.

Artikel 5 Berekening van de hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

Artikel 6 Berekening van het voordeel voor de ontvanger

Artikel 7 Algemene bepalingen inzake de berekening

Artikel 8 Schadevaststelling

Artikel 9 Omschrijving van het begrip bedrijfstak van de Unie

Artikel 10 Inleiding van de procedure

Artikel 11 Het onderzoek

Artikel 12 Voorlopige maatregelen

Artikel 13 Verbintenissen

Artikel 14 Beëindiging zonder maatregelen

Artikel 15 Instelling van definitieve rechten

Artikel 16 Terugwerkende kracht

Artikel 17 Duur

Artikel 18 Nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen

Artikel 19 Tussentijdse nieuwe onderzoeken

Artikel 20 Versnelde nieuwe onderzoeken

Artikel 21 Terugbetalingen

Artikel 22 Algemene bepalingen inzake nieuwe onderzoeken en terugbetalingen

Artikel 23 Ontwijking

Artikel 24 Algemene bepalingen

Artikel 25 Comitéprocedure

Artikel 26 Controlebezoeken

Artikel 27 Steekproeven

Artikel 28 Niet-medewerking

Artikel 29 Vertrouwelijke gegevens

Artikel 30 Mededeling van gegevens

Artikel 31 Belang van de Unie

Artikel 32 Verband tussen maatregelen inzake compenserende rechten en maatregelen op multilateraal niveau

Artikel 33 Slotbepalingen

Artikel 34 Verslag

Artikel 35 Intrekking

Artikel 36 Inwerkingtreding

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI