Bij deze verordening wordt vastgesteld welke vangstmogelijkheden in 2017 in de Oostzee van toepassing zijn op sommige visbestanden en groepen visbestanden.
Verordening (EU) 2016/1903 van de Raad van 28 oktober 2016 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/72
Verordening (EU) 2016/1903 van de Raad van 28 oktober 2016 tot vaststelling, voor 2017, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/72
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
In artikel 43, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vaststelt.
Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad(1) moeten instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld, rekening houdend met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij en van andere adviesinstanties, alsmede in het licht van eventuele adviezen van adviesraden en gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten.
De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen, inclusief, in voorkomend geval, bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. De vangstmogelijkheden moeten zo over de lidstaten worden verdeeld dat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van elke lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gewaarborgd, mede met inachtneming van de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).
Op grond van Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft het GVB onder meer tot doel het exploitatieniveau voor de maximale duurzame opbrengst indien mogelijk in 2015 en, door het geleidelijk te laten oplopen, uiterlijk in 2020 voor alle bestanden te verwezenlijken.
De totale toegestane vangsten (TAC's) dienen derhalve, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013, te worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, rekening houdend met de biologische en sociaaleconomische aspecten, waarbij wordt gezorgd voor een gelijke behandeling van de visserijsectoren, en met inachtneming van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.
Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad(2) stelt een meerjarenplan vast voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren („het plan”). Het plan beoogt ervoor te zorgen dat de mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste soorten worden hersteld en gehandhaafd op een peil dat hoger is dan datgene wat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Daartoe worden de streefwaarden voor de visserijsterfte, uitgedrukt in bandbreedtes, zo snel mogelijk, en geleidelijk oplopend, uiterlijk in 2020 gerealiseerd. Het is passend dat de vangstmogelijkheden voor 2017 voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee worden vastgesteld met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen van het plan.
Volgens het plan moeten, indien uit het wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa van een van de bestanden in kwestie beneden de in bijlage II bij Verordening (EU) 2016/1139 vastgestelde referentiepunten voor de paaibiomassa ligt, alle passende corrigerende maatregelen worden genomen zodat het betrokken bestand snel opnieuw boven het niveau zit dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) heeft aangegeven dat de biomassa van het kabeljauwbestand in het westelijke deel van de Oostzee zich onder de in bijlage II bij die verordening vermelde instandhoudingsreferentiepunten bevindt. Bijgevolg is het passend de vangstmogelijkheden van kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee onder de in kolom B van bijlage I bij Verordening (EU) 2016/1139 genoemde bandbreedte voor visserijsterfte vast te stellen, op een niveau dat rekening houdt met de afname van de biomassa. Daartoe dient rekening te worden gehouden met de termijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB in het algemeen en van het plan in het bijzonder, het verwachte effect van corrigerende maatregelen en de noodzaak economische, sociale en werkgelegenheidsvoordelen te bewerkstelligen, zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Nadere corrigerende maatregelen moeten worden genomen. Een verlenging van de thans geldende termijn van zes weken sluiting met twee weken zou de bescherming voor scholen paaiende kabeljauw verhogen. Volgens wetenschappelijk advies dragen recreatieve visserijen op kabeljauw in aanzienlijke mate bij tot de algemene visserijsterfte van dit bestand. Rekening houdend met de huidige toestand van dat bestand is het aangewezen bepaalde maatregelen te treffen betreffende recreatievisserij. Meer in het bijzonder moet een bag limit (vangstlimiet) per dag per visser gelden die restrictiever moet zijn tijdens de paaitijd. Dit laat het beginsel van relatieve stabiliteit, van toepassing op commerciële visserijactiviteiten, onverlet.
Wat het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee betreft, heeft de ICES, als gevolg van biologische veranderingen in dat bestand, geen biologische referentiepunten kunnen vaststellen en heeft zij in plaats daarvan aanbevolen de TAC voor dit kabeljauwbestand vast te stellen op basis van de aanpak voor bestanden waarover weinig gegevens beschikbaar zijn. Daarom is het, vanuit het oogpunt van de verwezenlijking van de doelstellingen van het plan, zinvol de TAC voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee vast te stellen overeenkomstig het voorzorgsbeginsel.
Wat haring in de Golf van Riga betreft, blijkt uit de beschikbare wetenschappelijke adviezen dat er voor 2015 een zeer sterke jaarklasse is. Het vaststellen van een TAC in overeenstemming met de bandbreedte voor visserijsterfte in kolom A van bijlage I bij Verordening (EU) 2016/1139 zou leiden tot een aanzienlijke toename van de paaibiomassa, die op zijn beurt zou leiden tot sterke voedselconcurrentie, lagere groei, een lagere conditiefactor en een algemeen lagere viskwaliteit. Aangezien de paaibiomassa van het bestand boven het in kolom A van bijlage II bij die verordening vastgestelde biomassareferentiepunt ligt, is het aangewezen de TAC vast te stellen overeenkomstig de bandbreedtes voor de visserijsterfte in kolom B van bijlage I bij die verordening, vermits dit noodzakelijk is om ernstige schade aan dat bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen de soort te voorkomen in de zin van artikel 4, lid 4, onder b), van die verordening.
De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad(3), en met name de artikelen 33 en 34 betreffende de registratie van de vangsten en de visserijinspanning, respectievelijk de toezending van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden aan de Commissie. Daarom moeten in de onderhavige verordening de codes worden gespecificeerd die de lidstaten dienen te gebruiken wanneer zij gegevens aan de Commissie toezenden betreffende de aangelande hoeveelheden van bestanden die onder deze verordening vallen.
Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad(4) zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, onder meer op grond van de artikelen 3 en 4, in de vorm van flexibiliteit voor bestanden waarvoor TAC's bij wijze van voorzorgsmaatregel en analytische TAC's zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's, in het bijzonder op basis van de biologische situatie van de bestanden, voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn. Recent is deze jaarflexibiliteit bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en tot een verslechtering in de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden vastgesteld dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn op analytische TAC's wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Op basis van nieuw wetenschappelijk advies moet een voorlopige TAC voor kever in ICES-gebied IIIa en de Uniewateren van ICES-gebieden IIa en IV worden vastgesteld voor de periode van 1 november 2016 tot en met 31 oktober 2017. Verordening (EU) 2016/72 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen, moeten de bepalingen met betrekking tot kever van toepassing zijn met ingang van 1 november 2016.
Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en om het inkomen van de vissers van de Unie veilig te stellen, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2017. Gezien de urgentie moet deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Onderwerp
Artikel 2 Werkingssfeer
Deze verordening is van toepassing op Unievissersvaartuigen die actief zijn in de Oostzee.
Deze verordening is tevens van toepassing op recreatievisserij wanneer in de desbetreffende bepalingen uitdrukkelijk naar deze visserij wordt verwezen.
Artikel 3 Definities
Voor de toepassing van deze verordening zijn de definities bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van toepassing. Daarnaast wordt verstaan onder:
- 1) „deelsector” :
- een ICES-deelsector van de Oostzee als gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad(5);
- 2) „totale toegestane vangst” (TAC):
- de hoeveelheid van elk bestand die in een jaar mag worden gevangen;
- 3) „quotum” :
- een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan een derde land;
- 4) „recreatievisserij” :
- niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de biologische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd, onder meer voor recreatieve, toeristische of sportdoeleinden.