Bij deze verordening wordt voor 2017 en 2018 vastgesteld welke jaarlijkse vangstmogelijkheden voor visbestanden van bepaalde diepzeesoorten ter beschikking van vissersvaartuigen van de Unie staan in wateren van de Unie en in bepaalde wateren buiten de Unie waar vangstbeperkingen nodig zijn.
Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling, voor 2017 en 2018, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/72
Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling, voor 2017 en 2018, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/72
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
Overeenkomstig artikel 43, lid 3, van het Verdrag moet de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen vaststellen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.
Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad(1) moeten instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld met inachtneming van het beschikbare wetenschappelijke, technische en economische advies, met inbegrip van, waar toepasselijk, de verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).
De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen, met inbegrip van, in voorkomend geval, bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. De vangstmogelijkheden moeten, met inachtneming van de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 bepaalde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zo over de lidstaten worden verdeeld dat elke lidstaat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten per bestand of per visserij geniet.
De vangstmogelijkheden voor diepzeesoorten als omschreven in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad(2), worden telkens voor twee jaar vastgesteld.
De totale toegestane vangsten („total allowable catches — TAC's”) moeten worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inachtneming van de biologische en sociaaleconomische aspecten en van de noodzaak een billijke behandeling van de visserijsectoren te garanderen, alsmede in het licht van de standpunten die worden ingenomen tijdens de raadpleging van de belanghebbenden, en met name de betrokken adviesraden.
De vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met de internationale overeenkomsten en beginselen, onder meer de overeenkomst van de Verenigde Naties van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten(3), en de gedetailleerde beheersbeginselen zoals vastgesteld in de in 2008 door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties vastgestelde internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee, waarin met name wordt gesteld dat wetgevers voorzichtiger moeten zijn wanneer informatie onzeker, onbetrouwbaar of niet adequaat is. Het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie mag geen reden zijn om instandhoudings- en beheersmaatregelen uit te stellen of achterwege te laten.
Uit het meest recente wetenschappelijke advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en van het WTECV blijkt dat de meeste diepzeebestanden nog steeds niet duurzaam worden geëxploiteerd en dat om de duurzaamheid van die bestanden te verzekeren de desbetreffende vangstmogelijkheden verder moeten worden verlaagd, totdat de ontwikkeling van de bestanden een positieve trend te zien geeft.
Gezien het ICES-advies is het passend dat van de TAC voor zeebrasem in de noordwestelijke wateren een TAC uitsluitend voor bijvangsten wordt gemaakt.
Aanzienlijke hoeveelheden zeebrasem worden gevangen in de betrokken gebieden van de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Cecaf) en de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), die grenzen aan ICES-deelgebied IX. Aangezien de ICES-gegevens voor die aangrenzende gebieden onvolledig zijn, moet het toepassingsgebied van de TAC beperkt blijven tot ICES-deelgebied IX. Niettemin moet met het oog op het voorbereiden van toekomstige beheersbeslissingen in gegevensrapportage voor die aangrenzende gebieden worden voorzien.
De ICES adviseert een nulvangst voor Atlantische slijmkop tot 2020. In het verleden zijn voor Atlantische slijmkop TAC's vastgesteld (sinds 2010 op nul). Aangezien dit bestand uitgeput is en niet herstelt, is het passend het bevissen, aan boord houden, overladen en aanlanden van deze soort te verbieden. De ICES wijst erop dat sinds 2010 geen gerichte Unievisserij plaatsvindt in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.
Volgens het advies dat de ICES heeft verstrekt, tonen beperkte waarnemingen aan boord dat het percentage noordelijke grenadier minder dan 1 % van de gemelde vangsten van rondneusgrenadier bedroeg. Op basis van deze overwegingen adviseert de ICES geen gerichte visserij toe te staan voor noordelijke grenadier en bijvangsten in mindering te doen brengen op de TAC voor rondneusgrenadier, teneinde de kans op verkeerde rapportage van soorten tot een minimum te beperken. De ICES geeft aan dat er aanzienlijke verschillen zijn, van een grootteorde van meer dan tien keer, tussen het relatieve aandeel van rondneusgrenadier en noordelijke grenadier zoals opgegeven in de officiële aanlandingen, enerzijds, en in de waargenomen vangsten en de wetenschappelijke studies in de gebieden waar momenteel op noordelijke grenadier wordt gevist, anderzijds. Er zijn erg weinig gegevens beschikbaar voor deze soort en sommige van de gemelde aanlandingsgegevens worden door de ICES als verkeerde rapportage van soorten beschouwd. Het is bijgevolg onmogelijk een accuraat historisch overzicht op te stellen van de vangsten van noordelijke grenadier. Bijvangsten van noordelijke grenadier moeten derhalve worden beperkt tot 1 % van het quotum voor rondneusgrenadier van elk van de lidstaten en moeten op dat quotum in mindering worden gebracht, overeenkomstig het wetenschappelijk advies.
De ICES adviseert om de gerichte vangst van diepzeehaaien op nul vast te stellen. De ICES geeft evenwel ook aan dat de momenteel geldende restrictieve vangstbeperkingen aanleiding geven tot een probleem van verkeerde rapportage inzake onvermijdelijke bijvangsten van diepzeehaaien. Met name geeft de gerichte ambachtelijke diepzeevisserij op zwarte haarstaartvis met gebruik van beuglijnen aanleiding tot onvermijdbare bijvangsten van diepzeehaaien, die momenteel dood worden teruggegooid. Daarop gelet en om wetenschappelijke informatie te vergaren over diepzeehaaien, moet voor 2017 en 2018 bij wijze van proef een restrictieve toegestane bijvangst worden ingesteld door beperkte aanlandingen van onvermijdbare bijvangsten van diepzeehaaien in gerichte ambachtelijke diepzeevisserij, met gebruik van beuglijnen, op zwarte haarstaartvis toe te staan. Beuglijnen worden in deze visserij als selectief vistuig erkend. De betrokken lidstaten moeten regionale beheersmaatregelen ontwikkelen voor het vissen op zwarte haarstaartvis en specifieke maatregelen inzake gegevensverzameling voor diepzeehaaien treffen, met het oog op nauwlettend toezicht op de bestanden. Het vastleggen van dergelijke toegestane bijvangsten van de Unie voor diepzeehaaien in wateren van de Unie en internationale wateren van ICES deelgebieden V, VI, VII, VIII en IX, wateren van de Unie en internationale wateren van ICES-deelgebieden en in wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1, 34.1.2 en 34.2 laat het beginsel van de relatieve stabiliteit wat betreft diepzeehaaien in die gebieden onverlet.
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad(4) moeten de bestanden waarvoor diverse daarin bedoelde maatregelen gelden, worden vastgesteld. Voorzorgs-TAC's moeten worden vastgesteld voor bestanden waarvoor geen wetenschappelijk gefundeerde evaluatie van de vangstmogelijkheden beschikbaar is voor het jaar waarin de TAC's moeten worden vastgesteld; in de andere gevallen moeten analytische TAC's worden vastgesteld. In het licht van het advies van de ICES en het WTECV voor diepzeebestanden moeten voor de bestanden waarvoor geen wetenschappelijk gefundeerde evaluatie van de betrokken vangstmogelijkheden beschikbaar is, voorzorgs-TAC's worden vastgesteld.
Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 847/96 heeft Portugal op 15 september 2016 bij de Commissie een verzoek ingediend om de TAC voor ansjovis voor 2016 in ICES-deelgebieden IX en X en in de wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1 te verhogen tot 15 000 ton. In zijn advies van 21 oktober 2016 heeft de ICES de uitzonderlijk goede toestand van dit ansjovisbestand bevestigd en gesteld dat een vangst van 15 000 ton in 2016 als duurzaam kan worden beschouwd. Verordening (EU) 2016/72(5) moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
De vangstmogelijkheden voor ansjovis in ICES-deelgebieden IX en X en in de wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1, als voorzien in Verordening (EU) 2016/72, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2016. Derhalve moeten ook de wijzigingsbepalingen in deze verordening vanaf die datum worden toegepast. Een dergelijke retroactieve toepassing doet geen afbreuk aan de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen, aangezien de betrokken vangstmogelijkheden verhoogd zijn in vergelijking met de bij Verordening (EU) 2016/72 vastgestelde mogelijkheden.
Om onderbrekingen in de visserijactiviteiten te vermijden en om het inkomen van de vissers in de Unie veilig te stellen, dient deze verordening met ingang van 1 januari 2017 van toepassing te zijn. Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1 Onderwerp
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a) „vissersvaartuig van de Unie” :
- een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;
- b) „wateren van de Unie” :
- de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten, met uitzondering van wateren die grenzen aan de in bijlage II bij het Verdrag genoemde gebieden;
- c) „totale toegestane vangst (TAC)” :
- de hoeveelheid van elk visbestand die elk jaar mag worden gevangen en aangeland;
- d) „quotum” :
- een aan de Unie of een lidstaat toegewezen aandeel van de TAC;
- e) „internationale wateren” :
- wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen.
Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende afbakening van zones:
- a)voor de ICES-zones (International Council for the Exploration of the Sea — Internationale Raad voor het onderzoek van de zee):
- de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad(6) gespecificeerde geografische gebieden;
- b)voor de Cecaf-zones (Committee for Eastern Central Atlantic Fisheries — Visserijcommissie voor het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan):
- de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad(7) gespecificeerde geografische gebieden.
Artikel 3 TAC's en toewijzingen
De TAC's voor diepzeesoorten die door vissersvaartuigen van de Unie in wateren van de Unie en in bepaalde wateren buiten de Unie worden gevangen, de verdeling van die TAC's over de lidstaten, en in voorkomend geval de voorwaarden die daar functioneel mee verbonden zijn, worden in de bijlage bij deze verordening vastgesteld.
Artikel 4 Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden
De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening over de lidstaten verdeeld onverminderd:
-
het uitwisselen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
-
kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad(8);
-
nieuwe toewijzingen op grond van artikel 10, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad(9);
-
extra aanlandingen op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96;
-
het inhouden van hoeveelheden op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96;
-
verlagingen op grond van de artikelen 105 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing op bestanden waarvoor een voorzorgs-TAC is vastgesteld, en artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening zijn van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC is vastgesteld, tenzij anders vermeld in de bijlage bij deze verordening.