Bij deze verordening worden visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen ingesteld die nodig zijn voor de naleving van de verplichtingen in het kader van artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG.
Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/118 van de Commissie van 5 september 2016 tot vaststelling van visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van het mariene milieu in de Noordzee
Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/118 van de Commissie van 5 september 2016 tot vaststelling van visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van het mariene milieu in de Noordzee
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad(1), en met name artikel 11, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
Op grond van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kunnen visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld die noodzakelijk zijn met het oog op de naleving van verplichtingen uit hoofde van de milieuwetgeving van de Unie, onder meer artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad(2) en artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad(3).
Krachtens artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG moeten de lidstaten voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen treffen die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats en de soorten die in die gebieden voorkomen. Bovendien moeten de lidstaten volgens dat artikel passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en dat er geen significante storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen.
Op grond van artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG moeten de lidstaten programma's van maatregelen vaststellen, waaronder ruimtelijke beschermingsmaatregelen die bijdragen aan samenhangende en representatieve netwerken van beschermde mariene gebieden, waarbij de diversiteit van de samenstellende ecosystemen adequaat is gedekt, zoals speciale instandhoudingszones in de zin van de habitatrichtlijn, speciale beschermingszones in de zin van de vogelrichtlijn(4) en beschermde mariene gebieden zoals door de Gemeenschap of de betrokken lidstaten overeengekomen in het kader van internationale of regionale overeenkomsten waarbij zij partij zijn.
Om aan artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG te voldoen, moeten volgens Denemarken instandhoudingsmaatregelen worden getroffen in bepaalde onder zijn soevereiniteit vallende gebieden in het Kattegat, Noordzee. Indien de vereiste visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen gevolgen hebben voor de visserij van andere lidstaten, kunnen de lidstaten deze maatregelen in de vorm van gemeenschappelijke aanbevelingen aan de Commissie voorleggen.
Denemarken, Duitsland en Zweden hebben een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij die gevolgen van dergelijke maatregelen zou ondervinden. Denemarken heeft Duitsland overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 relevante informatie over de benodigde maatregelen verstrekt, met inbegrip van de motivering, wetenschappelijke onderbouwing en nadere informatie omtrent de praktische uitvoering en handhaving.
Op 13 maart 2015 hebben Denemarken, Duitsland en Zweden, na raadpleging van de adviesraad voor de Noordzee, bij de Commissie twee gemeenschappelijke aanbevelingen ingediend voor visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van rifstructuren in drie Deense Natura 2000-gebieden in het Kattegat, Noordzee, en zeven gebieden in de Oostzee. Zij behelzen het verbod op visserijactiviteiten met mobiel bodemberoerend vistuig in rifgebieden (habitattype 1170) en het verbod op alle visserijactiviteiten in gebieden met bubbling reefs (habitattype 1180).
In zijn wetenschappelijk advies (van 17 april 2015) stelt het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV)(5) dat de instandhoudingsdoelstellingen in de speciale instandhoudingszones die in de gemeenschappelijke aanbevelingen worden genoemd, niet volledig kunnen worden bereikt als geen passende maatregelen worden getroffen om visserijactiviteit in die zones te voorkomen.
Het WTECV stelt zich vragen bij de controle en handhaving van de instandhoudingsmaatregelen en is van mening dat extra controlemaatregelen wellicht passend zouden zijn. Op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad(6) moeten de lidstaten passende maatregelen vaststellen, adequate middelen toewijzen en alle structuren opzetten die nodig zijn om de onder het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) vallende activiteiten te controleren, te inspecteren en te handhaven. Als antwoord op de vragen van het WTECV kan in het kader van dergelijke maatregelen worden geëist dat alle betrokken vaartuigen hun VMS-positie vaker doorgeven of dat de gebieden, op basis van risicobeheer, in het nationale controlesysteem als gebied met een hoog risico worden aangemerkt.
Op 25 juni 2015 heeft de Commissie Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1778(7) aangenomen, waarbij visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld ter bescherming van de rifgebieden in kwestie in de Oostzee en het Kattegat.
Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1778 wordt een verbod vastgesteld op de visserij met mobiel bodemberoerend vistuig in de betrokken rifgebieden in de Oostzee en het Kattegat, omdat deze visserij een negatieve impact heeft op rifhabitats en zowel de rifstructuren als de biodiversiteit bij het rif er gevolgen van ondervinden.
Daarnaast wordt bij die verordening alle visserijactiviteit verboden in de betrokken gebieden in het Kattegat waar bubbling reefs aanwezig zijn, aangezien deze riffen bijzonder kwetsbare structuren zijn en elke fysieke impact een bedreiging vormt voor hun staat van instandhouding.
De bij de hierboven bedoelde verordening vastgestelde maatregelen dienden te worden geëvalueerd, meer bepaald om na te gaan of de visserijverbodsbepalingen werden nageleefd.
Om aan artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG te voldoen, is het nu volgens Zweden noodzakelijk instandhoudingsmaatregelen te treffen in bepaalde onder zijn soevereiniteit en jurisdictie vallende gebieden in het Skagerrak, Noordzee.
Denemarken, Duitsland en Zweden hebben een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij die gevolgen van dergelijke maatregelen zou ondervinden. Zweden heeft Denemarken en Duitsland overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 relevante informatie over de benodigde maatregelen verstrekt, met inbegrip van de motivering, wetenschappelijke onderbouwing en nadere gegevens omtrent de praktische uitvoering en handhaving.
Op 10 juni 2016 hebben Denemarken, Duitsland en Zweden, na raadpleging van de adviesraad voor de Noordzee, bij de Commissie nog een gemeenschappelijke aanbeveling ingediend voor visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van rifstructuren, pockmarks en gemeenschappen van zeeveren en gravende megafauna in het in het Skagerrak gelegen Bratten-gebied. Op grond van deze maatregelen zouden visserijactiviteiten in een aantal gebieden worden verboden.
In Bratten moeten alle visserijactiviteiten in de betrokken rifgebieden worden verboden aangezien het controleren ervan steeds moeilijker wordt en de pelagische visserij er nauwelijks een rol speelt.
Om de visserijactiviteiten in het beschermde mariene Bratten-gebied adequaat te kunnen controleren, moeten alle vissersvaartuigen tijdens hun verblijf in het gebied over een operationeel automatisch identificatiesysteem (AIS) beschikken, zodat een waarschuwingszone rond de gesloten gebieden ontstaat.
In zijn wetenschappelijk advies van 8 juli 2016 stelt het WTECV(8) dat de voorgestelde instandhoudingsdoelstellingen in het beschermde mariene Bratten-gebied, waar riffen, pockmarks en bedreigde soorten aanwezig zijn, niet volledig kunnen worden bereikt als geen passende maatregelen worden getroffen om visserijactiviteit in die zones te voorkomen.
Het WTECV wijst er echter op dat de grenzen die voor de gebieden met een vangstverbod worden voorgesteld, zich zeer dicht bij de riffen bevinden en, in tegenstelling tot wat de ICES in zijn richtsnoeren adviseert, geen bufferzone omvatten. Het WTECV is van mening dat bufferzones bevorderlijk zijn voor zowel de instandhouding als de controleerbaarheid en dat de voorgestelde corridors erg smal lijken. Voorts wordt gewezen op het zeer geringe aantal kwetsbare habitats in gebied 14, waar met het fiat van alle belanghebbenden een sluiting is ingesteld, voornamelijk op grond van een voorzorgsbenadering om een toename van de visserijdruk op de diepzeebodem te voorkomen.
Naar aanleiding van de nieuwe gemeenschappelijke aanbeveling die op 10 juni 2016 is ingediend, moet Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1778 worden ingetrokken en moeten de betrokken instandhoudingsmaatregelen per zeegebied worden herschikt in twee afzonderlijke rechtsinstrumenten.
Deze verordening heeft uitsluitend betrekking op de Noordzee en bevat de instandhoudingsmaatregelen die momenteel gelden in het Kattegat en die welke in de gemeenschappelijke aanbeveling van 10 juni 2016 worden voorgesteld voor het Bratten-gebied.
De momenteel in de Oostzee geldende instandhoudingsmaatregelen moeten in een afzonderlijke nieuwe verordening worden opgenomen.
De bij deze verordening ingestelde visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen laten andere bestaande of toekomstige beheersmaatregelen voor de instandhouding van de betrokken gebieden, inclusief visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen, onverlet,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1 Voorwerp en toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen in de Noordzee.
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening zijn naast de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 en artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie(9), de volgende definities van toepassing:
- a) „bodemberoerend vistuig” :
- elk hierna genoemd vistuig: bodemtrawl, boomkor, bodemottertrawl, dubbelebordentrawl, bodemspantrawl, nephropstrawl, garnalentrawl, zegennet, Deense zegen, Schotse zegen, bootzegen en dreg;
- b) „gebieden 1” :
- de geografische gebieden die worden ingesloten door de in bijlage I bij de onderhavige verordening genoemde punten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden;
- c) „gebieden 2” :
- de geografische gebieden die worden ingesloten door de in bijlage II bij de onderhavige verordening genoemde punten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden;
- d) „Bratten” :
- het geografische gebied dat wordt ingesloten door de in bijlage III bij de onderhavige verordening genoemde punten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden;
- e) „betrokken lidstaten” :
- Denemarken, Duitsland en Zweden.
Artikel 3 Visserijverbod
Het is verboden om in gebieden 1 enige visserijactiviteit te verrichten met bodemberoerend vistuig. Vissersvaartuigen die bodemberoerend vistuig aan boord hebben, mogen in gebieden 1 visserijactiviteiten verrichten met ander dan dat bodemberoerende vistuig mits het bodemberoerende vistuig is vastgemaakt en opgeborgen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
Het is verboden om in gebieden 2 enige visserijactiviteit te verrichten.
Artikel 4 Doorvaart
Vissersvaartuigen die bodemberoerend vistuig aan boord hebben, mogen door gebieden 1 varen mits het bodemberoerende vistuig is vastgemaakt en opgeborgen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
Vissersvaartuigen mogen door gebieden 2 varen als het vistuig dat ze aan boord hebben, is vastgemaakt en opgeborgen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.