Home

Regeling inzake beveiliging en veiligheid in het Europees Parlement — Besluit van het Bureau van 15 januari 2018

Regeling inzake beveiliging en veiligheid in het Europees Parlement — Besluit van het Bureau van 15 januari 2018

2.3.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 79/3


REGELING INZAKE BEVEILIGING EN VEILIGHEID IN HET EUROPEES PARLEMENT

Besluit van het Bureau

van 15 januari 2018

(2018/C 79/04)

Inhoud

HOOFDSTUK 1:

ALGEMENE BEPALINGEN5

Artikel 1

Definities5

Artikel 2

Doel6

Artikel 3

Toepassingsgebied6

Artikel 4

Kantoren van leden6

Artikel 5

Beginselen7

Artikel 6

Organisatie7

Artikel 7

Taken van het directoraat-generaal Beveiliging en Veiligheid7

Artikel 8

Gemandateerd personeel8

Artikel 9

Uitoefening van taken door het personeel van DG SAFE8

Artikel 10

Plicht tot naleving en samenwerking8

Artikel 11

Delegeren van taken aan contractanten9

HOOFDSTUK 2:

ALARMFASEN9

Artikel 12

Alarmfaseniveaus9

Artikel 13

Besluit over het alarmfaseniveau9

Artikel 14

Communicatie met betrekking tot de alarmfaseniveaus10

HOOFDSTUK 3:

PREVENTIE VAN VEILIGHEIDSINCIDENTEN10

Artikel 15

Risicobeoordeling10

Artikel 16

Toegangscontrole10

Artikel 17

Persoonlijke bescherming10

HOOFDSTUK 4:

REACTIE OP VEILIGHEIDSINCIDENTEN11

Artikel 18

Vermoeden van een veiligheidsincident11

Artikel 19

Plaatsvinden van een veiligheidsincident11

Artikel 20

Verslag over een veiligheidsincident11

HOOFDSTUK 5:

DIENSTWAPENS11

Artikel 21

Algemene beginselen11

Artikel 22

Toelating om een dienstwapen te dragen12

Artikel 23

Inzet en gebruik van dienstwapens12

Artikel 24

Aanwezigheid van gewapend extern personeel in de gebouwen van het Parlement12

Artikel 25

Gevolgen van het trekken of gebruiken van een dienstwapen — Rapportering en ondersteuning12

HOOFDSTUK 6:

HANDHAVING12

Artikel 26

Handhaving van de naleving van de veiligheidsmaatregelen12

HOOFDSTUK 7:

VEILIGHEIDSONDERZOEKEN EN AANVULLENDE ONDERZOEKEN13

Artikel 27

Veiligheidsonderzoeken13

Artikel 28

Aanvullende onderzoeken13

Artikel 29

Onderzoeksmaatregelen in het kader van aanvullende onderzoeken14

HOOFDSTUK 8:

SLOTBEPALINGEN15

Artikel 30

Betrekkingen met gastlidstaten en ontvangende derde landen, nationale autoriteiten, andere Unie-instellingen en internationale organen15

Artikel 31

Klachtenmechanisme voor leden van het Europees Parlement15

Artikel 32

Uitvoeringsvoorschriften15

Artikel 33

Intrekking15

Artikel 34

Inwerkingtreding en publicatie15

HET BUREAU VAN HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 232,

gezien Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, gehecht aan de Verdragen, met name de artikelen 1 en 18,

gezien het Reglement van het Europees Parlement, en met name artikel 25, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Parlement streeft er in zijn veiligheidsdoelstelling naar een behoorlijke werking van het Parlement mogelijk te maken door de orde te handhaven, een veilige en beveiligde omgeving in de gebouwen van het Parlement te verzekeren, en de fysieke bescherming van personen, gebouwen en het eigendommen tegen bedreigingen te waarborgen.

(2)

Het Parlement moet ernaar streven een passend veiligheidsniveau voor personen, gebouwen en eigendommen te verzekeren, waarbij er een goed evenwicht is tussen beveiliging en toegankelijkheid.

(3)

Beveiliging en veiligheid in het Parlement moeten gebaseerd zijn op de beginselen van wettigheid, evenredigheid, verantwoordingsplicht en efficiëntie.

(4)

Bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van alle beleidsmaatregelen van het Parlement moeten beveiliging en veiligheid in aanmerking genomen worden.

(5)

Het Parlement heeft een zorgplicht, en dient dus zorgvuldig te zijn door alle redelijke stappen te nemen om de veiligheidsmaatregelen ten uitvoer te leggen, met het oog op de preventie van redelijkerwijs voorzienbare schade aan de in artikel 3, lid 2, bedoelde personen, gebouwen en fysieke eigendommen van het Parlement.

(6)

Het Parlement heeft akkoorden gesloten met de regeringen van België, Luxemburg en Frankrijk, waarin wordt bevestigd dat het Parlement verantwoordelijk is voor de beveiliging in zijn gebouwen.

(7)

Het Parlement heeft een memorandum van overeenstemming ondertekend met de regering van België over veiligheidscontroles en kan soortgelijke overeenkomsten tekenen met andere lidstaten.

(8)

De huidige praktijk in de Unie-instellingen, de lidstaten en andere internationale organisaties toont aan dat een systeem met alarmfasen het meest efficiënt is om ervoor te zorgen dat passende en evenredige veiligheidsmaatregelen worden genomen als reactie op het geschatte risiconiveau. Het alarmtoestandsysteem voor het Parlement, dat werd ingevoerd bij het besluit van het Bureau van 16 december 2002, moet worden herzien en vereenvoudigd met het oog op meer flexibiliteit en effectiviteit in reactie op gevaren voor de veiligheid.

(9)

Het moet mogelijk zijn voor gastlidstaten en ontvangende derde landen om het Parlement toestemming te geven om gewapende persoonlijke bescherming te bieden aan de voorzitter tijdens zijn aanwezigheid op hun grondgebied, en om vuurwapens te dragen voor de bescherming van personen in de eigen gebouwen van het Parlement.

(10)

Met toegangspasjes verband houdende kwesties worden geregeld in een apart besluit van het Bureau, aangenomen op basis van artikel 116 bis, lid 1, van het Reglement van het Parlement.

(11)

Bij de tenuitvoerlegging van dit besluit, moet het Parlement de bescherming van privacy en persoonsgegevens verzekeren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(1),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

1.

„beveiliging”: de bescherming van de fysieke integriteit van personen, gebouwen of eigendommen;

2.

„veiligheidsincident”: elk bestaand of dreigend gevaar voor de veiligheid, met inbegrip van gewelddaden, vandalisme, sabotage, diefstal of andere handelingen die onder het strafrecht vallen, met uitzondering van gevallen van overmacht;

3.

„gevaar voor de veiligheid”: een gebeurtenis of een persoon waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij bij uitblijven van een reactie of bij gebrek aan controle negatieve gevolgen voor de veiligheid zullen hebben;

4.

„ernstig veiligheidsincident”: een veiligheidsincident waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat het tot het verlies van mensenlevens, ernstige verwondingen of beschadiging, aanzienlijke schade aan de eigendommen van het Parlement of de verstoring van de essentiële operationele capaciteiten van het Parlement zal leiden;

5.

„orde”: een situatie waarin een vlot verloop van parlementaire werkzaamheden, eerbied voor de waardigheid van het Parlement, handhaving van de veiligheid in de gebouwen van het Parlement en een goede werking van de apparatuur van het Parlement mogelijk zijn;

6.

„gevaar voor de orde”: een gebeurtenis of een persoon waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij bij uitblijven van een reactie of een gebrek aan controle negatieve gevolgen voor de orde in het Parlement zullen hebben;

7.

„veiligheid”: preventie van en reactie op ongevallen, preventie van en reactie op brand, en eerste hulp, met inbegrip van de evacuatie van gebouwen;

8.

„urgentie”: de noodzaak van snelle actie in het geval van een veiligheidsincident;

9.

„veiligheidsrisico”: de combinatie van de potentiële gevolgen van een gevaar voor de veiligheid en de daarmee verbonden kans dat dit ook effectief plaatsvindt;

10.

„risicocontrole”: elke veiligheidsmaatregel waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij een veiligheidsrisico effectief kan minimaliseren door preventie, beperking of vermijding van een veiligheidsincident;

11.

„risicopreventie”: elke veiligheidsmaatregel waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij de kans op het plaatsvinden van een veiligheidsincident vermindert;

12.

„risicobeperking”: elke veiligheidsmaatregel waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij de gevolgen van een veiligheidsincident vermindert;

13.

„zone met beperkte toegang”: een zone waarin de toegang beperkt is door middel van het gebruik van elektronische pasjeslezers, elektronische sloten of andere toestellen;

14.

„eigendommen”: alle roerende goederen in de gebouwen van het Parlement;

15.

„gebouwen”: alle inrichtingen van het Parlement, met inbegrip van dienstruimten, kantoren, zalen en andere gebieden, alsook gebieden met communicatie- en informatiesystemen waarin het Parlement tijdelijk of permanent activiteiten verricht;

16.

„alarmfase”: een reeks veiligheidsmaatregelen met het oog op het verzekeren van een specifiek beschermingsniveau, evenredig met de gevaren voor de veiligheid;

17.

„standaardveiligheidsmaatregelen”: een reeks veiligheidsmaatregelen die worden toegepast bij bepaalde alarmfasen, en die geharmoniseerd zijn met soortgelijke veiligheidsmaatregelen die de andere Unie-instellingen bij dezelfde alarmfaseniveaus toepassen;

18.

„operationele veiligheidsmaatregelen”: een reeks aanvullende maatregelen die het Parlement bij elke alarmfaseniveau kan aannemen om efficiënter en flexibeler te reageren op de vastgestelde gevaren voor het Parlement.

Artikel 2

Doel

Dit besluit strekt ertoe:

het rechtskader met betrekking tot de beveiliging in het Parlement te bepalen, met inbegrip van de toepasselijke basisbeginselen inzake beveiliging;

het rechtskader met betrekking tot de veiligheid in het Parlement te bepalen, en

de organisatie en de verantwoordelijkheden met betrekking tot de beveiliging in het Parlement en de missie van de beveiligingsinstanties in het Parlement te bepalen.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1. Dit besluit geldt voor alle gebouwen van het Parlement binnen en buiten de Unie. Wanneer het Parlement gebouwen deelt met andere instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie, wordt de toepassing van dit besluit uitgevoerd in overleg met de betreffende instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie.

2. Niettegenstaande specifieke bepalingen met betrekking tot bepaalde personeelsgroepen, is dit besluit van toepassing op leden, het personeel van het Parlement, dienstverleners en hun personeel, stagiairs en andere personen die toegang hebben tot de gebouwen van het Parlement.

3. Onverminderd nationale wetgeving, is dit besluit van toepassing buiten de gebouwen van het Parlement voor het personeel dat door het Parlement werd gelast met de persoonlijke bescherming van de voorzitter, voor zover het deze bescherming betreft;

4. Dit besluit is niet van toepassing met betrekking tot cyberveiligheid.

5. Dit besluit is niet van toepassing met betrekking tot de verwerking en bescherming van vertrouwelijke informatie, met uitzondering van de veiligheidsgoedkeuringsprocedure en onderzoeken naar mogelijke schendingen van de vertrouwelijkheid.

6. Dit besluit is niet van toepassing op het plan voor bedrijfscontinuïteit en bedrijfsbeheer, zoals goedgekeurd door het Bureau op 9 mei 2016.

7. Dit besluit is niet van toepassing op de beveiliging van leden of personeel van het Parlement op officiële dienstreizen, met uitzondering van de voorzitter.

8. Dit besluit is niet van toepassing op de regels inzake toegangspasjes in de zin van artikel 116 bis van het Reglement van het Parlement.

Artikel 4

Kantoren van leden

Toegang van het directoraat-generaal Beveiliging en Veiligheid (DG SAFE) tot een aan een lid toegewezen kantoor blijft beperkt tot de preventie van en de reactie op veiligheidsincidenten zoals bepaald in de artikelen 18, 19 en 27 tot en met 29 van dit besluit.

Artikel 5

Beginselen

1. De tenuitvoerlegging van dit besluit gebeurt in overeenstemming met de Verdragen, met name het Handvest van de grondrechten en Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en met de toepasselijke regels van nationaal recht.

2. Maatregelen die uit hoofde van dit besluit worden getroffen, laten de bevoegdheden van de rechthandhavingsinstanties van de lidstaten, het Reglement van het Parlement, het Statuut van de leden van het Europees Parlement en artikel 86 en bijlage IX van het Statuut van de ambtenaren.

3. Bij ontbreken van specifieke bepalingen in dit besluit, past het Parlement in zijn gebouwen de regelgeving inzake veiligheid, met name brandveiligheid, toe van de lidstaat waarin de gebouwen zich bevinden.

4. Beveiliging en veiligheid in het Parlement zijn gebaseerd op de beginselen van wettigheid, evenredigheid, verantwoordingsplicht en efficiëntie.

5. Het beginsel van wettigheid houdt in dat bij de tenuitvoerlegging van dit besluit het geldende rechtskader strikt in acht moet worden genomen en de wettelijke regelgeving moet worden nageleefd.

6. Veiligheidsmaatregelen met betrekking tot een natuurlijk persoon worden in openheid genomen, tenzij redelijkerwijs kan worden verwacht dat openheid afbreuk zal doen aan het effect daarvan. Personen die het voorwerp zijn van een veiligheidsmaatregel worden op voorhand in kennis gesteld van de redenen en de waarschijnlijke impact van de maatregel, tenzij redelijkerwijs kan worden verwacht dat het verstrekken van dergelijke informatie afbreuk zal doen aan het effect van de maatregel. In dat geval zal de persoon die het voorwerp is van een veiligheidsmaatregel op de hoogte worden gebracht wanneer er geen sprake meer is van een risico op een verminderd effect.

7. Het gebruik van bevoegdheden door de beveiligingsinstanties en de intensiteit van de individuele interventies door middel van veiligheidsmaatregelen staan in verhouding tot het veiligheidsrisico.

Artikel 6

Organisatie

1. Overeenkomstig artikel 22, lid 5, van het Reglement van het Parlement, is de voorzitter de bevoegde autoriteit voor de beveiliging in het Parlement.

2. Onder leiding van de secretaris-generaal zorgt DG SAFE voor de beveiliging en veiligheid in overeenstemming met dit besluit in de gebouwen van het Parlement. De secretaris-generaal kan instructies geven aan de directeur-generaal Beveiliging en Veiligheid om de beveiliging en veiligheid te verzekeren.

3. De voorzitter kan het personeel de opdracht geven om zijn instructies met het oog op het herstel van de veiligheid en de orde in de gebouwen van het Parlement in een specifieke situatie uit te voeren.

4. Wanneer maatregelen uit hoofde van artikel 165, lid 3, van het Reglement van het Europees Parlement zijn aangenomen, kan de secretaris-generaal de hulp van DG SAFE inroepen indien een lid het behoorlijke verloop van de plenaire vergadering verstoort.

5. DG SAFE wordt bij zijn taken ondersteund door het stuurcomité voor veiligheidsbeheer.

Artikel 7

Taken van het directoraat-generaal Beveiliging en Veiligheid

1. DG SAFE:

verzekert een toereikend niveau van beveiliging, veiligheid en orde, alsook de bescherming van personen, gebouwen en eigendommen, door preventie van en reactie op beveiligings- en veiligheids incidenten in de gebouwen van het Parlement;

past een coherente, geïntegreerde aanpak toe, die leidt tot een toereikend beschermingsniveau voor personen, gebouwen, en eigendommen, evenredig met de vastgestelde risico’s;

bevordert en versterkt de veiligheidscultuur van het Parlement, verzekert efficiënte beveiliging, verbetert het veiligheidsbeheer van het Parlement, intensiveert verder de netwerken en samenwerking met de relevante autoriteiten op nationaal, internationaal en uniaal niveau, en verbetert de monitoring en controle van veiligheidsmaatregelen;

organiseert de persoonlijke bescherming van de voorzitter;

ontwikkelt een brede risicobeoordelingsmethode, voert analyses en risicobeoordelingen uit, beveelt de secretaris-generaal maatregelen aan die noodzakelijk zijn om de risico’s in verband met vastgestelde veiligheidsincidenten of -gevaren te voorkomen of te beperken, en houdt toezicht op de uitvoering van dergelijke maatregelen;

is betrokken bij het bestellen en beoordelen van veiligheidsvoorzieningen of architectuurplannen die verband houden met beveiliging. DG SAFE moet worden geraadpleegd voorafgaand aan de definitieve goedkeuring en toelating van dergelijke voorzieningen en plannen.

2. Wanneer de beveiliging van liaisonbureaus van het Europees Parlement onder de verantwoordelijkheid valt van of wordt beheerd door andere instellingen, organen, bureaus of agentschappen van de Unie, gaat DG SAFE na of de daar geboden beveiliging minstens vergelijkbaar is met die van het Parlement.

3. DG SAFE treedt op als contactpunt met betrekking tot achtergrondveiligheidscontroles en veiligheidsmachtigingen voor leden, wanneer zij daarom verzoeken, en voor betreffend personeel; verzekert de noodzakelijke communicatie met de bevoegde nationale autoriteiten; wisselt informatie uit met andere Unie-instellingen en implementeert de interne procedure voor de verwerking van dergelijke verzoeken. Dergelijke procedures verlopen in overeenstemming met de relevante bilaterale akkoorden tussen het Parlement en de beveiligingsinstanties van de lidstaten en de interinstitutionele akkoorden tussen het Parlement en andere Unie-instellingen.

4. DG SAFE raadt aan de secretaris-generaal de passende alarmfase aan met het oog of in reactie op gevaren en incidenten met gevolgen voor de veiligheid van het Parlement, alsook de maatregelen die vereist zijn om dergelijke situaties te controleren.

5. DG SAFE stelt een veiligheidsstrategie voor aan de secretaris-generaal.

Artikel 8

Gemandateerd personeel

1. Alleen personeelsleden die individueel een mandaat hebben gekregen van de secretaris-generaal, die deze bevoegdheid aan de directeur-generaal Beveiliging en Veiligheid delegeert, kunnen in lijn met hun specifieke taken en voor de periode waarin zij deze taken vervullen de bevoegdheid krijgen om één of meer van de volgende maatregelen te nemen:

a)

het dragen en gebruiken van dienstwapens;

b)

het voeren van veiligheidsonderzoeken;

c)

het voeren van aanvullende onderzoeken.

2. In reactie op specifieke situaties binnen de grenzen van dit besluit en de uitvoeringsvoorschriften, kan de directeur-generaal Beveiliging en Veiligheid dienstinstructies geven, die van toepassing zijn op alle personeelsleden die bepaalde taken uitvoeren, en die de toegelaten veiligheidsmaatregelen aankondigen.

Artikel 9

Uitoefening van taken door personeel van DG SAFE

1. Het is niet nodig dat personeelsleden van DG SAFE hun hiërarchische meerderen verzoeken om individuele orders met betrekking tot de keuze van veiligheidsmaatregelen indien zij door urgentie worden belet dit te doen, op voorwaarde dat het gaat om onder dit besluit vallende maatregelen.

2. De personeelsleden van DG SAFE mogen geen enkel nadeel ondervinden van het uitoefenen van hun taken, tenzij zij buiten de grenzen van hun mandaat of dienstinstructies of in strijd met de wet hebben opgetreden.

Artikel 10

Plicht tot naleving en samenwerking

1. Dit besluit en de uitvoeringsvoorschriften daarvan, alsook de in uitvoering daarvan door gemandateerd personeel genomen maatregelen moeten worden nageleefd.

2. Alle personeelsleden, met inbegrip van dienstverleners en hun personeel, alsook stagiairs, bezoekers en gasten, werken samen met DG SAFE bij de uitvoering van zijn opdracht.

3. Niet-naleving van dit besluit, de uitvoeringsvoorschriften, en de in uitvoering daarvan genomen maatregelen kan leiden tot disciplinaire maatregelen overeenkomstig de Verdragen, de artikelen 11 en 166 van het Reglement van het Parlement, het Statuut van de ambtenaren, contractuele sancties of juridische stappen uit hoofde van nationale wetten en verordeningen.

Artikel 11

Delegeren van taken aan contractanten

De bijkomende beveiligings- en veiligheidstaken die het Parlement zelf niet kan verrichten om juridische, technische of operationele redenen, kunnen overeenkomstig de interne regels en procedures van het Parlement aan een derde worden gedelegeerd. Dergelijke taken kunnen onder meer slaan op sweepings door opgeleide honden, elektronische sweepings, brandveiligheidsdiensten, verwerking van schadelijke materialen en objecten, verwijdering van achtergelaten of gevaarlijke voertuigen en verlening van bijstand door extern veiligheidspersoneel voor specifieke evenementen. Deze taken blijven evenwel onder het exclusieve gezag van het Parlement.

HOOFDSTUK 2

ALARMFASEN

Artikel 12

Alarmfaseniveaus

1. Alarmfasen worden geklasseerd volgens kleurcodes. WIT duidt op het laagste dreigingsniveau; GEEL, ORANJE en ROOD staan voor verhoogde dreigingsniveaus:

alarmfase „WIT” is van toepassing wanneer er geen bijzonder gevaar of incident met gevolgen voor de veiligheid is vastgesteld in het Parlement;

alarmfase „GEEL” is van toepassing wanneer er sprake is van gevaren of incidenten met gevolgen voor de veiligheid die een nadelig effect kunnen hebben op het Parlement of zijn werking;

alarmfase „ORANJE” is van toepassing wanneer er sprake is van gevaren of incidenten met gevolgen voor de veiligheid van het Parlement die gericht zijn op het Parlement, zijn werking of zijn werkzaamheden, ook al werd er nog geen specifiek voorwerp, doelwit of tijdstip van een aanval vastgesteld;

alarmfase „ROOD” is van toepassing wanneer er sprake is van dreigingen van een onmiddellijke aanval met gevolgen voor de veiligheid die specifiek gericht zijn op het Parlement of zijn werking.

2. Vooraleer uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in artikel 32 inzake alarmfaseniveaus aan te nemen, brengt de secretaris-generaal het Bureau mondeling op de hoogte van de geplande maatregelen.

Artikel 13

Besluit over het alarmfaseniveau

1. De voorzitter, op voorstel van de secretaris-generaal, met inachtneming van de aanbeveling van DG SAFE:

a)

neemt in overleg met andere Unie-instellingen met gebouwen in dezelfde lidstaat, met andere relevante Unieorganen en met gastlidstaten en derde landen, een besluit over de alarmfaseniveaus en de standplaatsen waar deze van toepassing zijn;

b)

besluit of, en zo ja welke optionele veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen;

c)

brengt de leden van het Bureau op de hoogte van elk besluit dat overeenkomstig dit artikel werd genomen.

2. Onder leiding van de secretaris-generaal:

a)

legt DG SAFE de besluiten over het alarmniveau in de gebouwen van het Parlement ten uitvoer;

b)

neemt DG SAFE in spoedeisende gevallen de in lid 1, onder a) en b), uiteengezette besluiten. De directeur-generaal Beveiliging en Veiligheid brengt de voorzitter en de secretaris-generaal zo snel mogelijk nadat de maatregelen werden genomen op de hoogte van de maatregelen en de redenen daarvoor;

c)

houdt DG SAFE voortdurend toezicht op de gevaren en risico’s voor de veiligheid, teneinde de geschiktheid van het toegepaste alarmfaseniveau te verifiëren.

3. De hoofden van de liaisonbureaus van het Parlement zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van het alarmfasebesluit in hun liaisonbureau.

4. In spoedeisende gevallen kunnen de hoofden van de liaisonbureaus van het Parlement aanvullende veiligheidsmaatregelen nemen in overeenstemming met dit besluit. De secretaris-generaal en de directeur-generaal Beveiliging en Veiligheid worden onverwijld in kennis gesteld van deze maatregelen.

Artikel 14

Communicatie met betrekking tot de alarmfaseniveaus

1. De alarmfaseniveaus worden in de openbare ruimten getoond door middel van een kleurcodesysteem.

2. Bij een verandering van het alarmfaseniveau brengt de voorzitter alle leden en personeel van het Parlement op de hoogte van de maatregelen die gevolgen hebben voor de werkzaamheden van het Parlement. Ook de andere Unie-instellingen en de respectieve nationale autoriteiten worden op de hoogte gebracht van de genomen maatregelen.

HOOFDSTUK 3

PREVENTIE VAN VEILIGHEIDSINCIDENTEN

Artikel 15

Risicobeoordeling

Om veiligheidsincidenten te voorkomen:

beoordeelt DG SAFE het veiligheidsrisico dat inherent is aan de uitoefening van bepaalde functies door het personeel in het secretariaat-generaal en het veiligheidsrisico van personen die zich in de gebouwen van het Parlement bevinden;

beoordeelt DG SAFE, in overleg met de betrokken directoraten-generaal, het veiligheidsrisico voor de gebouwen en eigendommen van het Parlement;

stelt DG SAFE passende maatregelen voor aan de secretaris-generaal of aan de betrokken dienst om de veiligheid voor evenementen in en rond de gebouwen van het Parlement te verzekeren.

Artikel 16

Toegangscontrole

1. Ter voorkoming van veiligheidsincidenten kan DG SAFE op alle personen, leden inbegrepen, goederen en eigendommen veiligheidscontroles verrichten voordat zij het Parlement binnenkomen en wanneer zij zich in de gebouwen van het Parlement bevinden, met name:

identiteitscontroles van alle personen die het Parlement wensen te betreden of die zich reeds in het Parlement bevinden;

achtergrondcontroles van personen van buiten het Parlement vooraleer zij toegang krijgen tot de gebouwen van het Parlement, om na te gaan of zij een gevaar voor de veiligheid vormen.

Daartoe kan DG SAFE, op voorwaarde dat het de geldende wetgeving op het gebied van persoonsgegevensbescherming naleeft, elke voor het Parlement beschikbare informatiebron gebruiken, met inachtneming van de betrouwbaarheid van dergelijke bronnen, en heeft DG SAFE toegang tot alle relevante gegevens waarover het Parlement beschikt met betrekking tot de betreffende persoon;

visuele en technische inspecties, aan de ingangen van het Parlement, van personen, voertuigen, uitrusting en goederen. Deze inspecties kunnen persoonlijke bagage en poststukken omvatten;

een toegangscontrolesysteem voor personen en voertuigen die de gebouwen van het Parlement binnenkomen;

een toegangs- en vertrekregister van personen, voertuigen, goederen en uitrusting die de gebouwen van het Parlement en de zones met beperkte toegang in het Parlement binnengaan en weer verlaten;

het vermijden dat onbevoegde personen, en voertuigen en goederen zonder toelating de gebouwen van het Parlement binnen kunnen.

2. Indien de in lid 1 vermelde maatregelen niet worden nageleefd, kan de toegang tot de gebouwen van het Parlement worden geweigerd.

Artikel 17

Persoonlijke bescherming

DG SAFE neemt de passende operationele maatregelen om de persoonlijke bescherming van de voorzitter te verzekeren, in overleg met het kabinet van de voorzitter en de afdeling Protocol van het Parlement, en in samenspraak met de autoriteiten van de betrokken gastlidstaat of het betrokken ontvangende derde land. Op grond van een risicobeoordeling van DG SAFE kan de voorzitter de opdracht geven om andere personen, met inbegrip van leden, in de gebouwen van het Parlement persoonlijk te beschermen.

HOOFDSTUK 4

REACTIE OP VEILIGHEIDSINCIDENTEN

Artikel 18

Vermoeden van een veiligheidsincident

1. Indien er een gegrond vermoeden is van een veiligheidsincident, neemt DG SAFE alle nodige verificatiemaatregelen. Indien er een gegrond vermoeden is van een ernstig veiligheidsincident, brengt de directeur-generaal Beveiliging en Veiligheid de secretaris-generaal onmiddellijk op de hoogte, die op zijn beurt met name de opdracht kan geven aan DG SAFE om de gebouwen en eigendommen van het Parlement te inspecteren. Bij de uitoefening van deze taak kan DG SAFE samenwerken met de nationale autoriteiten.

2. DG SAFE brengt de secretaris-generaal onmiddellijk op de hoogte van de genomen maatregelen. Indien er leden betrokken zijn, brengt de secretaris-generaal de voorzitter op de hoogte.

Artikel 19

Plaatsvinden van een veiligheidsincident

1. Wanneer een veiligheidsincident plaatsvindt, neemt DG SAFE alle nodige maatregelen om het incident op een doeltreffende manier te beëindigen. In dit verband kan DG SAFE maatregelen nemen:

die gericht zijn op een persoon die een gevaar voor de veiligheid vormt, zoals het weigeren van toegang aan deze persoon, het geven van een bevel aan deze persoon om de gebouwen van het Parlement te verlaten, of het escorteren van personen tot buiten de gebouwen van het Parlement;

die gericht zijn op voorwerpen die een gevaar voor de veiligheid vormen, zoals inbeslagneming, verwijdering, vernietiging of overdracht van dergelijke voorwerpen aan de nationale autoriteiten;

die vereist zijn voor de onmiddellijke bescherming van personen die zich in de gebouwen van het Parlement bevinden, met name dwingende instructies aan personen in het gebouw. Het gemandateerd personeel dat dergelijke maatregelen heeft genomen, brengt hun hiërarchie op de hoogte en wacht verdere instructies af;

de inspectie van de gebouwen van het Parlement, met inbegrip van de kantoren van leden, als een dergelijke inspectie noodzakelijk is om het veiligheidsincident te beletten, uit te stellen of te beëindigen.

2. DG SAFE neemt alle nodige maatregelen om bewijsstukken in verband met veiligheidsincidenten in het Parlement te bewaren, indien nodig in samenwerking met nationale autoriteiten.

3. DG SAFE brengt de secretaris-generaal onmiddellijk op de hoogte van de genomen maatregelen. Indien er leden betrokken zijn, brengt de secretaris-generaal de voorzitter op de hoogte.

Artikel 20

Verslag over een veiligheidsincident

Wanneer er zich een ernstig veiligheidsincident of een noodgeval heeft voorgedaan, stelt DG SAFE een verslag op met een samenvatting van het incident. Het verslag wordt doorgestuurd naar de secretaris-generaal. Indien er een lid betrokken is, stuurt de secretaris-generaal het verslag door naar de voorzitter.

HOOFDSTUK 5

DIENSTWAPENS

Artikel 21

Algemene beginselen

Indien dienstwapens worden ingezet, gedragen, opgeslagen of gebruikt, moet dit in overeenstemming zijn met dit besluit, de uitvoeringsvoorschriften en de relevante bepalingen van:

het nationale recht van de ontvangende lidstaten of derde landen op het grondgebied waarvan het Parlement een standplaats heeft of andere gebouwen;

andere nationale wetgeving die in een bepaalde situatie van toepassing is, bijvoorbeeld wanneer veiligheidspersoneel de voorzitter begeleidt buiten ontvangende lidstaten of derde landen;

het internationaal publiekrecht.

Artikel 22

Toelating om een dienstwapen te dragen

Enkel gemandateerd personeel en zij die uit hoofde van artikel 24 uitzonderlijk toelating krijgen, mogen een dienstwapen dragen en gebruiken bij de uitvoering van hun taken. Met uitzondering van de onder artikel 24 vallende gevallen, moeten de wapens een dienstwapen zijn dat door het Parlement op individuele basis is toegekend, en mogen de wapens niet worden uitgewisseld tussen collega’s, behalve in noodsituaties.

Artikel 23

Inzet en gebruik van dienstwapens

Personeelsleden die het mandaat hebben gekregen om een dienstwapen te dragen en te gebruiken, mogen deze wapens enkel gebruiken voor zelfverdediging of om anderen te beschermen tegen een onmiddellijk reëel of redelijkerwijs als reëel beschouwd gevaar voor levens of ernstige verwondingen, of om te vermijden dat een zwaar misdrijf met een ernstig gevaar voor levens plaatsvindt. Hun reactie staat in verhouding tot wat nodig is om zichzelf of anderen te beschermen. Gemandateerde personeelsleden dienen zichzelf als dusdanig te identificeren en een duidelijke waarschuwing te geven voordat zij hun dienstwapens gebruiken, tenzij zij zichzelf daardoor onnodig in gevaar zouden brengen, zij daardoor een risico op overlijdens of ernstige verwondingen van anderen zouden creëren, of dit duidelijk niet passend of zinloos is gelet op de omstandigheden van het incident.

Artikel 24

Aanwezigheid van gewapend extern personeel in de gebouwen van het Parlement

1. Staatshoofden, vertegenwoordigers van de Unie-instellingen en vertegenwoordigers van specifieke internationale organisaties(2) mogen vergezeld worden van twee externe gewapende veiligheidsfunctionarissen. Op voorstel van de secretaris-generaal en met inachtneming van de aanbeveling van DG SAFE kan de voorzitter toestemming geven voor de aanwezigheid van bijkomend gewapend extern veiligheidspersoneel voor dergelijke delegaties, en kan hij er ook toestemming voor geven dat andere bezoekers door gewapend extern veiligheidspersoneel worden vergezeld.

2. De directeur-generaal van DG SAFE moet alle verzoeken voor het inzetten van gewapend extern veiligheidspersoneel tijdig schriftelijk ontvangen. Vooraleer hiervoor toestemming te geven, deelt DG SAFE dit gewapend extern veiligheidspersoneel de specifieke voorwaarden en de basisregels mee.

3. De secretaris-generaal wordt op de hoogte gebracht van de inzet van extern gewapend veiligheidspersoneel in de gebouwen van het Parlement.

Artikel 25

Gevolgen van het trekken of gebruiken van een dienstwapenRapportering en ondersteuning

1. Elk personeelslid dat een dienstwapen trekt of gebruikt, stelt de directeur-generaal Beveiliging en Veiligheid hiervan onverwijld in kennis, en bereidt een schriftelijk rapport voor over het incident. De directeur-generaal Beveiliging en Veiligheid brengt onmiddellijk de secretaris-generaal op de hoogte van het incident, die op zijn beurt de voorzitter informeert. De secretaris-generaal opent onmiddellijk een intern onderzoek naar het incident en stelt de voorzitter in kennis van het resultaat van dat onderzoek.

2. De secretaris-generaal zorgt ervoor dat elk personeelslid dat bij de uitoefening van zijn taken een dienstwapen trekt of gebruikt een beroep kan doen op de nodige medische of psychologische ondersteuning.

HOOFDSTUK 6

HANDHAVING

Artikel 26

Handhaving van de naleving van de veiligheidsmaatregelen

1. Indien noodzakelijk om de orde in de gebouwen van het Parlement te herstellen of een veiligheidsincident te beëindigen, kan het met deze taak belaste personeel van DG SAFE binnen de grenzen van dit besluit en met name de bepalingen over het gebruik van dienstwapens overgaan tot geweld om de naleving van de toepasselijke veiligheidsmaatregels af te dwingen.

2. Bij de uitoefening van hun taken gebruiken de personeelsleden van DG SAFE in de grootst mogelijke mate andere beschikbare middelen vooraleer over te gaan tot geweld of het gebruik van dienstwapens overeenkomstig dit besluit en het toepasselijke nationale recht.

3. De opvolging van een bevel van een hiërarchisch meerdere om geweld en dienstwapens te gebruiken met het overlijden of de ernstige verwonding van een persoon tot gevolg kan in het geval van een juridische of tuchtprocedure niet ter verdediging worden ingeroepen indien dit bevel duidelijk onrechtmatig was of een duidelijke schending van de veiligheidsnormen inhield en het betrokken personeelslid de mogelijkheid had om de uitvoering daarvan te weigeren. Hiërarchische meerderen die dergelijke onrechtmatige bevelen geven, worden aan een tuchtprocedure onderworpen.

HOOFDSTUK 7

VEILIGHEIDSONDERZOEKEN EN AANVULLENDE ONDERZOEKEN

Artikel 27

Veiligheidsonderzoeken

1. Na de secretaris-generaal te hebben verwittigd mag DG SAFE in het kader van onderzoeken naar veiligheidsincidenten een veiligheidsonderzoek voeren teneinde soortgelijke incidenten in de toekomst te voorkomen.

Voor zover veiligheidsonderzoeken betrekking hebben op leden is daarvoor voorafgaande toestemming van de voorzitter vereist.

2. Veiligheidsonderzoeken mogen enkel de volgende maatregelen omvatten:

controle van het toegangs- en vertrekregister, de beelden van beveiligingscamera’s, registratie van gesprekken en soortgelijke gegevens zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 45/2001 en andere informatiebronnen;

uitvoering van eerste controles;

het afnemen van verklaringen van personen die de feiten kunnen verduidelijken;

het veiligstellen van bewijsstukken en van de plaats van het incident;

het invoeren van toezichtmaatregelen.

3. Personeelsleden die het mandaat hebben gekregen om veiligheidsonderzoeken te verrichten, handelen op objectieve en onpartijdige wijze.

4. DG SAFE brengt aan de secretaris-generaal verslag uit over de veiligheidsonderzoeken die in het kader van onderzoeken naar veiligheidsincidenten werden gevoerd.

Artikel 28

Aanvullende onderzoeken

1. Na de secretaris-generaal te hebben verwittigd en onverminderd de bevoegdheden van of instructies aan andere bevoegde diensten, mag DG SAFE op verzoek van interne organen aanvullende onderzoeken verrichten naar het gedrag van personen dat aanleiding zou kunnen geven tot administratieve, tuchtrechtelijke, civiele of strafrechtelijke procedures. Voor aanvullende onderzoeken die door externe organen worden aangevraagd is de voorafgaande toestemming van de secretaris-generaal vereist.

Voor zover die veiligheidsonderzoeken betrekking hebben op leden is daarvoor voorafgaande toestemming van de voorzitter vereist.

2. Aanvullende onderzoeken mogen enkel worden gevoerd op verzoek van het interne of externe orgaan dat bevoegd is voor de administratieve, tuchtrechtelijke, civiele of strafrechtelijke procedure, behalve voor zaken waarin, om redenen van urgentie, een dergelijk verzoek nog niet werd ontvangen.

In dergelijke gevallen blijven de genomen maatregelen beperkt tot het veiligstellen van bewijzen die worden gedocumenteerd in het in artikel 29, lid 6, bedoelde verslag.

3. Het orgaan dat verzoekt om het aanvullende onderzoek preciseert het mandaat door het doel van het onderzoek en de te nemen maatregelen te omschrijven.

4. Door middel van een aanvullend onderzoek mag DG SAFE enkel:

ondersteuning of een bijdrage bieden aan een onderzoek naar een lid, dat door de voorzitter geopend is uit hoofde van artikel 166 van het Reglement van het Parlement;

ondersteuning of een bijdrage bieden aan een onderzoek dat door het tot aanstelling bevoegd gezag geopend is om na te gaan of een (voormalig) personeelslid de verplichtingen uit hoofde van artikel 86 van het Statuut van de ambtenaren heeft geschonden;

ondersteuning of een bijdrage bieden aan een onderzoek dat geopend is door de bevoegde ordonnateur, aan wie delegatie is verleend, naar het gedrag van dienstverleners en hun personeelsleden die toegang hebben tot de gebouwen en eigendommen van het Parlement of tot door het Parlement verwerkte informatie;

ondersteuning of een bijdrage bieden aan een onderzoek naar verlies of openbaarmaking zonder machtiging van gerubriceerde informatie, dat door de voorzitter geopend is wanneer een lid betrokken is bij dit verlies of de openbaarmaking zonder machtiging, of door de secretaris-generaal wanneer een andere persoon betrokken is, overeenkomstig artikel 14 van het besluit van het Bureau van 15 april 2013 over de regels voor de behandeling van vertrouwelijke informatie door het Europees Parlement;

samenwerken met de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten bij het voeren van hun onderzoeken die contraspionage en terrorismebestrijding betreffen;

samenwerken met het Europees Bureau voor fraudebestrijding in overeenstemming met de praktische afspraken met OLAF;

samenwerken met de autoriteiten van gastlidstaten en ontvangende derde landen bij de feitelijke uitvoering van hun onderzoeken.

Artikel 29

Onderzoeksmaatregelen in het kader van aanvullende onderzoeken

1. Onderzoeksmaatregelen die DG SAFE heeft genomen in het kader van aanvullende onderzoeken zijn beperkt op basis van het ontvangen mandaat en de reikwijdte van de onderzoeksbevoegdheden van het bevoegde interne of externe orgaan. Het bevoegde orgaan preciseert zo veel mogelijk de te verrichten taken.

2. In dat verband en onder die voorwaarden kan DG SAFE:

bewijzen en plaatsen veiligstellen;

de hulp inroepen van een ambtenaar of andere werknemer van het Parlement of van een externe contractant;

verklaringen afnemen van personen die de feiten kunnen verduidelijken;

toegang krijgen tot plaatsen binnen de infrastructuur of in de standplaatsen van het Parlement die niet onderworpen zijn aan specifieke regelgeving, en controles ter plaatse verrichten, ook van persoonlijke bezittingen;

toegang krijgen tot documenten en relevante informatie voor zover dit noodzakelijk is voor het onderzoek.

3. Informatie die in eender welke vorm in de loop van het aanvullende onderzoek wordt doorgestuurd of verkregen, valt onder het beroepsgeheim.

4. Interviews kunnen worden gefilmd of opgenomen op voorwaarde dat dit op voorhand wordt gemeld aan de geïnterviewde persoon en dat alle noodzakelijke en passende maatregelen worden genomen om de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens te waarborgen.

5. Personen die aan een onderzoek worden onderworpen of van wie de persoonlijke betrokkenheid in de loop van het onderzoek blijkt, worden onmiddellijk in kennis gesteld van het onderzoek. Deze kennisgeving kan worden uitgesteld als dit het onderzoek in gevaar zou brengen, of in gevallen waarin een beroep wordt gedaan op onderzoeksprocedures die tot de bevoegdheid van een nationale rechterlijke instantie behoren en het behoud van absolute geheimhoudingsplicht met het oog op het onderzoek vereist is.

6. Zodra een onderzoek is afgerond, dient DG SAFE een verslag in bij de secretaris-generaal. Dit verslag zet de betrokken feiten en omstandigheden uiteen en bevat waar passend voorstellen voor beveiligings- en veiligheidsmaatregelen. Bevindingen met betrekking tot een met naam genoemde persoon mogen niet als vaststaande feiten worden opgenomen zonder dat deze persoon de mogelijkheid krijgt om zijn opmerkingen over deze feiten te geven.

7. De secretaris-generaal stuurt het verslag door naar het interne of externe orgaan dat het verzoek had ingediend. Indien er leden betrokken zijn, bezorgt de secretaris-generaal een kopie van het verslag aan de voorzitter.

HOOFDSTUK 8

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Betrekkingen met gastlidstaten en ontvangende derde landen, nationale autoriteiten, andere Unie-instellingen en internationale organen

Onverminderd de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van andere diensten van het Parlement, zorgt DG SAFE voor externe betrekkingen:

a)

met de beveiligings- en veiligheidsdiensten van andere instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie in verband met de beveiliging en veiligheid van personen, gebouwen en eigendommen in het Parlement:

b)

met de veiligheids-, beveiligings-, inlichtingen- en risicobeoordelingsdiensten, met inbegrip van de nationale veiligheids-en beveiligingsinstanties, van lidstaten, derde landen, en internationale organisaties en organen in verband met alle kwesties die gevolgen hebben voor de beveiliging en veiligheid in het Parlement;

c)

met politie-, brandweer- en andere hulpdiensten in verband met alle routinekwesties en noodsituaties die de beveiliging en veiligheid van het Parlement betreffen, en

d)

met de beveiligings- en veiligheidsdiensten van de andere instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, alsook met internationale organen, met het oog op de uitwisseling van beste praktijken en de bevordering van samenwerking waar mogelijk, zelfs op het gebied van personeelsopleidingen.

Artikel 31

Klachtenmechanisme voor leden van het Europees Parlement

Een lid dat van oordeel is dat dit besluit op hem niet correct werd toegepast, mag de aandacht van de voorzitter daarop vestigen. De voorzitter onderzoekt de kwestie en neemt waar nodig passende maatregelen.

Artikel 32

Uitvoeringsvoorschriften

De secretaris-generaal van het Europees Parlement mag uitvoeringsvoorschriften voor dit besluit aannemen.

Artikel 33

Intrekking

De regelgeving inzake veiligheid die bij de besluiten van het Bureau van 1 en 3 oktober 2001, 16 december 2002 en 25 februari 2004 werd aangenomen, wordt ingetrokken.

Artikel 34

Inwerkingtreding en bekendmaking

Dit besluit treedt in werking op 17 maart 2018.