Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006(1), en met name artikel 95,
Bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 zijn regels vastgesteld voor de controle van alle onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten die op het grondgebied van de lidstaten of in de wateren van de Unie, door vissersvaartuigen van de Unie of, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenlidstaat, door onderdanen van de lidstaten worden uitgevoerd, en daarin is met name bepaald dat elke lidstaat ervoor moet zorgen dat controle, inspectie en handhaving op niet-discriminerende wijze verlopen wat betreft sectoren, vaartuigen of personen, en dat zij op basis van risicobeheer worden verricht.
Overeenkomstig artikel 95 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 kan de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaten, specifieke controle- en inspectieprogramma's voor specifieke visserijtakken en zeebekkens vaststellen.
De Commissie heeft voor verscheidene zeebekkens specifieke controle- en inspectieprogramma's vastgesteld en deze worden door de lidstaten uitgevoerd via gezamenlijke inzetplannen, in het kader waarvan het Europees Bureau voor visserijcontrole (EBVC) operationele coördinatie van de inspectieactiviteiten waarborgt.
Bij de recente Refit-evaluatie(2) van de Commissie is vastgesteld dat de specifieke controle- en inspectieprogramma's efficiënte en doeltreffende instrumenten zijn om de samenwerking en de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te verbeteren.
Op 31 december 2018 verstrijken de specifieke controle- en inspectieprogramma's die zijn vastgesteld in het kader van de Uitvoeringsbesluiten 2012/807/EU(3), 2013/328/EU(4) en 2013/305/EU(5) van de Commissie. Ook na die datum moet in zulke programma's worden voorzien om de samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen de lidstaten te blijven stimuleren en een gelijk speelveld op het gebied van inspectie- en controleactiviteiten in de gehele Unie te bevorderen.
Om de vaststelling te vereenvoudigen en een consistente implementatie van de specifieke controle- en inspectieprogramma's op het niveau van de Unie te waarborgen, moeten die specifieke controle- en inspectieprogramma's in één besluit worden samengebracht. De rapporteringsverplichtingen van de lidstaten moeten worden herzien, met de bedoeling ze aan de nieuwe ijkpunten aan te passen en de administratieve lasten zo veel mogelijk te beperken.
Om samenhang tussen de zeebekkens te waarborgen, is ook een herziening nodig van de bij Uitvoeringsbesluit 2014/156/EU van de Commissie(6) vastgestelde specifieke controle- en inspectieprogramma's, met inbegrip van de ijkpunten en rapporteringsverplichtingen.
Overeenkomstig artikel 95, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 moeten in de specifieke controle- en inspectieprogramma's het toepassingsgebied, de doelstellingen en de prioriteiten, alsook de ijkpunten voor de inspectieactiviteiten worden vastgesteld.
Om rekening te houden met de onlangs aangenomen instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de visserij in de Unie moet het toepassingsgebied van de specifieke controle- en inspectieprogramma's worden uitgebreid tot bepaalde aanvullende bestanden en visserijen. Het toepassingsgebied moet ook de recreatievisserij omvatten voor bestanden die onder instandhoudingsmaatregelen van de Unie vallen en voor visserijen die worden beheerd door regionale organisaties voor visserijbeheer. Tevens moeten de prioriteiten van de specifieke controle- en inspectieprogramma's op die van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden afgestemd, met name wat de uitvoering van de aanlandingsverplichting betreft.
Dit besluit dient derhalve betrekking te hebben op bepaalde visserijen in de Oostzee, de Noordzee, de westelijke wateren van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, het oostelijk deel van de Atlantische Oceaan, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.
In artikel 95, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 is bepaald dat de ijkpunten voor inspectieactiviteiten in de specifieke controle- en inspectieprogramma's aan de hand van risicobeheer moeten worden vastgesteld. Te dien einde en om te zorgen voor een coherente benadering voor alle controles en inspecties binnen een zeebekken en een gelijk speelveld voor visserijen van verschillende lidstaten, moet een geharmoniseerde methode voor de risicobeoordeling worden gebruikt. De geharmoniseerde methode moet door de lidstaten worden vastgesteld in samenwerking met het EBVC en moet worden gebaseerd op mogelijke dreigingen van niet-naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
De lidstaten moeten de resultaten van hun risicobeoordeling meedelen aan het EBVC. Het EBVC moet deze informatie gebruiken bij de coördinatie van de risicobeoordeling op regionaal niveau.
Het EBVC moet een regionale strategie voor risicobeheer vaststellen die wordt uitgevoerd via een gezamenlijk inzetplan zoals gedefinieerd in artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad(7).
Overeenkomstig artikel 95, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om te zorgen voor de uitvoering van het specifieke controle- en inspectieprogramma, met name wat betreft de in te zetten personele en materiële middelen en de perioden en gebieden waarin deze zullen worden ingezet.
De gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten van de betrokken lidstaten moeten in voorkomend geval overeenkomstig de door het EBVC opgestelde gezamenlijke inzetplannen worden verricht om de controle-, inspectie- en bewakingspraktijken eenvormiger te maken en de controle-, inspectie- en bewakingsactiviteiten tussen de bevoegde autoriteiten van die lidstaten te coördineren.
De streefijkpunten ter bepaling van de intensiteit van de controle- en inspectieactiviteiten moeten worden vastgesteld voor vissersvaartuigen in de vlootsegmenten met een hoog en zeer hoog risico in alle betrokken lidstaten. Alle streefijkpunten moeten worden beoordeeld rekening houdend met de door de lidstaten verrichte jaarlijkse evaluatie. De lidstaten moeten het recht hebben om alternatieve streefijkpunten te gebruiken die worden uitgedrukt in termen van verbeterde nalevingsniveaus.
Voor de uitvoering van de specifieke controle- en inspectieprogramma's en de gezamenlijke inzetplannen en gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten moeten persoonsgegevens worden verwerkt en moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onderling en met het EBVC informatie uitwisselen met betrekking tot gegevens van het volgsysteem voor vaartuigen, gegevens uit het elektronische rapportagesysteem, met inbegrip van visserijactiviteitenrapporten, voorafgaande kennisgevingen, aangiften van aanlanding en overlading en verkoopdocumenten, inspectie- en bewakingsgegevens, met inbegrip van inspectie- en waarnemersrapporten, en inbreukrapporten. Er moet te allen tijde en op alle niveaus worden gezorgd voor de naleving van de verplichtingen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens zoals vastgesteld in de Verordeningen (EU) 2016/679(8) en (EU) 2018/1725(9) van het Europees Parlement en de Raad, en, in voorkomend geval, de bepalingen van de lidstaten tot omzetting van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad(10).
Persoonsgegevens die met het oog op de uitvoering van de specifieke controle- en inspectieprogramma's worden verwerkt, mogen niet langer dan tien jaar worden opgeslagen. Deze termijn stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het EBVC in staat hun taken met betrekking tot de follow-up, rapportage en evaluatie inzake de specifieke controle- en inspectieprogramma's te voltooien. Met betrekking tot de gegevens die nodig zijn voor de follow-up van inspecties, zoals onderzoeken, inbreuken, gerechtelijke of administratieve procedures, is een specifieke langere bewaringstermijn van twintig jaar nodig vanwege de duur van dergelijke processen en vanwege de noodzaak om die gegevens tot het einde van dergelijke processen te gebruiken. Wanneer de gegevens voor wetenschappelijke doeleinden en voor het verlenen van wetenschappelijk advies worden gebruikt, moet de bewaringstermijn bovendien worden verlengd om de wetenschappelijke monitoring en beoordeling van mariene biologische hulpbronnen op lange termijn mogelijk te maken.
De lidstaten moeten jaarrapporten over de uitvoering van de specifieke controle- en inspectieprogramma's opstellen en aan de Commissie toezenden. De Commissie moet deze rapporten gebruiken om de uitvoering van de specifieke controle- en inspectieprogramma's te beoordelen en de adequaatheid en doeltreffendheid ervan te evalueren. Een dergelijke beoordeling kan als basis dienen voor de herziening van de specifieke inspectie- en controleprogramma's.
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,