Home

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/211 van de Commissie van 21 november 2017 tot vaststelling van een teruggooiplan voor zalm in de Oostzee

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/211 van de Commissie van 21 november 2017 tot vaststelling van een teruggooiplan voor zalm in de Oostzee

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad(1), en met name artikel 15, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft onder meer tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen middels de invoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

  2. Overeenkomstig artikel 15, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting sinds 1 januari 2015 van toepassing in de visserij op zalm.

  3. Artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geeft de Commissie de bevoegdheid om, bij gebrek aan een op grond van artikel 9 van die verordening vastgesteld meerjarenplan, een teruggooiplan vast te stellen dat nadere bepalingen bevat ter uitvoering van de aanlandingsverplichting en dat geldt voor een initiële periode van drie jaar, die kan worden verlengd met nog eens een periode van drie jaar. Die teruggooiplannen moeten worden aangenomen op basis van gezamenlijke aanbevelingen die de lidstaten opstellen in overleg met de betrokken adviesraden.

  4. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 van de Commissie(2) is een teruggooiplan vastgesteld met betrekking tot de visserij op zalm, haring, sprot en kabeljauw in de Oostzee. Dat teruggooiplan omvat onder meer een vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor kabeljauw en zalm op basis van een aangetoonde hoge overlevingskans, zoals bedoeld in artikel 15, lid 4, onder b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 vervalt op 31 december 2017.

  5. Bij Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad(3) is een meerjarenplan vastgesteld voor bepaalde visserijen op kabeljauw, haring en sprot in de Oostzee. Dat meerjarenplan heeft geen betrekking op zalmbestanden noch op visserijen op die bestanden in de Oostzee.

  6. Bij gebrek aan een meerjarenplan voor de zalmbestanden en de visserijen op die bestanden in de Oostzee moeten nadere bepalingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting na het vervallen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 worden vastgesteld in het kader van een nieuw teruggooiplan op basis van een gezamenlijke aanbeveling van de lidstaten.

  7. Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden hebben een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij in de Oostzee. Op 31 mei 2017 hebben die lidstaten, na overleg met de adviesraad voor de Oostzee, bij de Commissie een gezamenlijke aanbeveling(4) ingediend. De betrokken wetenschappelijke instanties hebben een wetenschappelijke bijdrage geleverd.

  8. Volgens de gezamenlijke aanbeveling moet de in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 bedoelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor met vallen, korven/potten, fuiken en kommen gevangen zalm na 31 december 2017 van toepassing blijven.

  9. De gezamenlijke aanbeveling is gebaseerd op wetenschappelijk bewijs voor een hoge overlevingskans dat door BALTFISH (Baltic Sea Fisheries Forum) is geleverd en door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) is beoordeeld. Het WTECV heeft geconcludeerd dat vissen met zulk tuig worden gevangen in een statische netstructuur, in plaats van met bijvoorbeeld warrelnetten of haken, en dat op basis daarvan redelijkerwijs mag worden verondersteld dat de sterfte voor dit tuig laag is.

  10. De in de gezamenlijke aanbeveling opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en moeten bijgevolg, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van die verordening, in de onderhavige verordening worden opgenomen.

  11. Aangezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 op 31 december 2017 vervalt, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2018,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

In deze verordening worden nadere bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor zalm die wordt gevangen in de visserijen op zalm, haring, sprot en kabeljauw in de Oostzee.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1.„Oostzee”:
    de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId, zoals omschreven in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad(5).

Artikel 3 Op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstelling

1.

In afwijking van artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting niet van toepassing op met vallen, korven/potten, fuiken en kommen gevangen zalm.

2.

Zalm waarvoor geen quotum beschikbaar is of die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, en die wordt gevangen in de in lid 1 bedoelde omstandigheden, wordt in zee teruggezet.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020.