Home

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie van 18 december 2018 tot vaststelling van een voorlopige lijst van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42 van Verordening (EU) 2016/2031 en een lijst van planten waarvoor geen fytosanitair certificaat is vereist voor het binnenbrengen in de Unie in de zin van artikel 73 van die verordening

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie van 18 december 2018 tot vaststelling van een voorlopige lijst van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42 van Verordening (EU) 2016/2031 en een lijst van planten waarvoor geen fytosanitair certificaat is vereist voor het binnenbrengen in de Unie in de zin van artikel 73 van die verordening

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad(1), en met name artikel 42, lid 3, en artikel 73,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Op grond van artikel 42, lid 3, van Verordening (EU) 2016/2031 moet de Commissie op basis van een voorlopige beoordeling door middel van een uitvoeringshandeling een voorlopige lijst vaststellen van planten, plantaardige producten of andere materialen die voor het grondgebied van de Unie een onaanvaardbaar risico op plaagorganismen opleveren.

  2. Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2016/2031 zijn verscheidene voorlopige beoordelingen uitgevoerd met betrekking tot de vraag of planten en plantaardige producten uit derde landen een onaanvaardbaar risico op plaagorganismen opleveren voor het grondgebied van de Unie. Uit die beoordelingen kwam naar voren dat bepaalde planten en plantaardige producten voldoen aan een of meer van de in bijlage III bij de verordening vermelde criteria en daarom als „plant met een hoog risico” of „plantaardig product met een hoog risico” in de zin van artikel 42 van die verordening konden worden aangemerkt. Uit diezelfde voorlopige beoordelingen is gebleken dat zaden en in-vitromateriaal van deze „planten met een hoog risico” van het toepassingsgebied van deze verordening moeten worden uitgesloten, omdat het risico op plaagorganismen daarbij aanvaardbaar is. Daarnaast moeten op natuurlijke of kunstmatige wijze gekweekte houtachtige miniatuurplanten bestemd voor opplant eveneens van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, omdat voor de invoer van deze planten op grond van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad(2) specifieke eisen gelden die het risico op plaagorganismen tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen en met ingang van 14 december 2019 ook de bijzondere voorschriften van artikel 41 van Verordening (EU) 2016/2031 zullen gelden.

  3. Voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, in-vitromateriaal en op natuurlijke of kunstmatige wijze gekweekte houtachtige miniatuurplanten bestemd voor opplant, van Acacia Mill., Acer L., Albizia Durazz., Alnus Mill., Annona L., Bauhinia L., Berberis L., Betula L., Caesalpinia L., Cassia L., Castanea Mill., Cornus L., Corylus L., Crataegus L., Diospyros L., Fagus L., Fraxinus L., Hamamelis L., Jasminum L., Juglans L., Ligustrum L., Lonicera L., Malus Mill., Nerium L., Persea Mill., Populus L., Prunus L., Quercus L., Robinia L., Salix L., Sorbus L., Taxus L., Tilia L., Ulmus L., en planten van Ullucus tuberosus Loz. staan bekend als waard voor plaagorganismen die gewoonlijk op een waard leven en waarvan bekend is dat zij een aanzienlijke impact hebben op plantensoorten die van groot economisch, sociaal of ecologisch belang zijn voor de Unie. Van deze planten is ook bekend dat zij gewoonlijk drager zijn van plaagorganismen zonder tekenen van besmetting te vertonen, of althans met een latentieperiode voordat die tekenen zichtbaar worden. Hierdoor wordt de kans kleiner dat bij inspecties bij het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie de aanwezigheid van dergelijke plaagorganismen wordt opgemerkt. Bovendien worden de voor opplant bestemde planten gewoonlijk in de vorm van een struik of boom de Unie binnengebracht en zijn zij gewoonlijk in die vorm in de Unie aanwezig. Derhalve worden de bestaande maatregelen met betrekking tot het binnenbrengen van de in bijlage I bij deze verordening opgenomen voor opplant bestemde planten en planten van Ullucus tuberosus Loz. afkomstig uit derde landen niet toereikend geacht om het binnendringen van plaagorganismen te voorkomen. De in bijlage I opgenomen voor opplant bestemde planten en planten van Ullucus tuberosus Loz. moeten derhalve worden aangemerkt als planten met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 en het binnenbrengen ervan in de Unie moet voorlopig worden verboden.

  4. Vruchten van Momordica L. staan bekend als waard en bieden een belangrijke route voor de introductie en vestiging van het plaagorganisme Thrips palmi Karny, waarvan bekend is dat het een aanzienlijke impact kan hebben op plantensoorten die van groot economisch, sociaal of ecologisch belang zijn voor het grondgebied van de Unie. Dit plaagorganisme is echter niet in alle derde landen aanwezig en ook niet in alle gebieden binnen een derde land waarvan bekend is dat het er aanwezig is. Bepaalde derde landen hebben ook doeltreffende risicobeperkende maatregelen voor dit plaagorganisme getroffen. Daarom worden vruchten van Momordica L. afkomstig uit derde landen of uit bepaalde gebieden van derde landen waarvan bekend is dat dat plaagorganisme er aanwezig is en waar ten opzichte van dat plaagorganisme geen doeltreffende risicobeperkende maatregelen zijn getroffen, aangemerkt als planten met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 en moet het binnenbrengen van deze planten in de Unie voorlopig worden verboden.

  5. Hout van Ulmus L. staat bekend als waard en biedt een belangrijke route voor de introductie en vestiging van het plaagorganisme Saperda tridentata Olivier. Van dit plaagorganisme is bekend dat het een aanzienlijke impact heeft op plantensoorten die van groot economisch, sociaal of ecologisch belang zijn voor het grondgebied van de Unie. Dit plaagorganisme is echter niet in alle derde landen aanwezig en ook niet in alle gebieden binnen een derde land waarvan bekend is dat het er aanwezig is. Daarom wordt hout van Ulmus L. afkomstig uit derde landen of uit gebieden van derde landen waarvan bekend is dat Saperda tridentata Olivier er aanwezig is, aangemerkt als plantaardig product met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031. Het binnenbrengen in de Unie van dit hout moet voorlopig dan ook worden verboden.

  6. De in overwegingen 3, 4 en 5 genoemde planten en plantaardige producten zijn niet of alleen met betrekking tot bepaalde derde landen in een lijst overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) 2016/2031 opgenomen. Daarnaast worden zij volgens de respectieve voorlopige beoordelingen niet afdoende gedekt door de in artikel 41 van die verordening bedoelde voorschriften met betrekking tot alle derde landen en vallen zij niet onder de tijdelijke maatregelen van artikel 49 van die verordening.

  7. De in overwegingen 3, 4 en 5 genoemde planten en plantaardige producten zijn nog niet onderworpen aan de volledige risicobeoordeling die nodig is om te kunnen vaststellen of zij door de kans dat een EU-quarantaineorganisme erin of erop aanwezig is een onaanvaardbaar risico vormen dan wel of dat dit risico door toepassing van bepaalde maatregelen tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. Zodra wordt geconstateerd dat er vraag is naar de invoer van de respectievelijke planten en plantaardige producten, moeten zij aan een risicobeoordeling worden onderworpen in overeenstemming met een uitvoeringshandeling die op grond van artikel 42, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 moet worden vastgesteld.

  8. Overeenkomstig artikel 73 van Verordening (EU) 2016/2031 bepaalt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen dat voor andere planten dan die welke zijn opgenomen in de in artikel 72, lid 1, bedoelde lijst een fytosanitair certificaat is vereist voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie.

  9. Die uitvoeringshandelingen vermelden evenwel dat voor deze planten een fytosanitair certificaat niet is vereist wanneer een onderbouwde beoordeling op basis van gegevens over de risico's op plaagorganismen en van ervaring met de handel aantoont dat een dergelijk certificaat niet nodig is.

  10. Sinds de vaststelling van die verordening zijn meerdere beoordelingen uitgevoerd met betrekking tot het risico op plaagorganismen en de ervaring die is opgedaan met de handel in verscheidene uit derde landen afkomstige planten, met uitzondering van voor opplant bestemde planten.

  11. Volgens deze beoordelingen zijn vruchten van Ananas comosus (L.) Merrill, Cocos nucifera L., Durio zibethinus Murray, Musa L. en Phoenix dactylifera L. geen waard voor EU-quarantaineorganismen of plaagorganismen waarvoor krachtens artikel 30 van Verordening (EU) 2016/2031 vastgestelde maatregelen gelden of voor plaagorganismen die gewoonlijk op een waard leven die gevolgen kunnen hebben voor in de Unie geteelde plantensoorten. Bovendien zijn in verband met het binnenbrengen van die vruchten uit één of meer derde landen geen uitbraken van plaagorganismen gesignaleerd. De vruchten zijn ook niet herhaaldelijk terwijl zij werden binnengebracht op het grondgebied van de Unie onderschept wegens de aanwezigheid van EU-quarantaineorganismen of plaagorganismen die zijn onderworpen aan de krachtens artikel 30 van die verordening vastgestelde maatregelen.

  12. Aangezien deze vruchten voldoen aan alle criteria van bijlage VI bij Verordening (EU) 2016/2031, moet voor het binnenbrengen ervan op het grondgebied van de Unie geen fytosanitair certificaat worden geëist.

  13. De lijsten die uit hoofde van artikel 42, lid 3, en artikel 73 van Verordening (EU) 2016/2031 moeten worden vastgesteld, hebben beide betrekking op invoerregelingen op basis van soortgelijke criteria voor risicobeoordeling, zoals vastgesteld in de bijlagen III en VI bij die verordening. Zij betreffen hoofdzakelijk de risico's van de betrokken planten en plantaardige producten en niet de risico's van specifieke plaagorganismen. Zij zijn verder uitgewerkt in overeenstemming met een gemeenschappelijke risicobeoordelingsmethode en worden volgens deze methode en op basis van het beschikbare technisch en wetenschappelijk bewijs geactualiseerd. Het is daarom passend om ze in één verordening te bundelen.

  14. Aangezien Verordening (EU) 2016/2031 vanaf 14 december 2019 van toepassing is, en om te zorgen voor een uniforme toepassing van alle voorschriften betreffende het binnenbrengen van planten, plantaardige producten en andere materialen in de Unie, moet deze verordening vanaf dezelfde datum van toepassing zijn.

  15. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico

De in bijlage I vermelde planten, plantaardige producten en andere materialen worden beschouwd als planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 en het binnenbrengen ervan in de Unie wordt in afwachting van een risicobeoordeling verboden.

Artikel 2 Fytosanitair certificaat voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde planten

Voor het binnenbrengen in de Unie van andere planten dan die welke zijn opgenomen in de in artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde lijst, is een fytosanitair certificaat vereist.

De in bijlage II opgenomen vruchten zijn echter van deze eis uitgesloten.

Artikel 3 Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 14 december 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude Juncker

BIJLAGE I

BIJLAGE II