Home

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1974 van de Commissie van 17 mei 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad door aanvullende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren vast te stellen

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1974 van de Commissie van 17 mei 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad door aanvullende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren vast te stellen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG(1), en met name artikel 20,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Verordening (EU) nr. 1295/2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa („het programma”) bevat specifieke bepalingen met betrekking tot de monitoring van het programma alsook een lijst van indicatoren die moeten worden gebruikt voor het meten van de prestaties ervan. De tekortkomingen van het huidige kader belemmeren echter de goede monitoring van het programma.

  2. Wat de vorm van het programma betreft, zijn de in de artikelen 3 en 4 van Verordening (EU) nr. 1295/2013 vermelde algemene en specifieke doelstellingen op eenvormige wijze van toepassing op beide subprogramma’s en het sectoroverschrijdende onderdeel, terwijl de zeven in artikel 9 bedoelde prioriteiten van het subprogramma Media en de zes in artikel 12 bedoelde prioriteiten van het subprogramma Cultuur elkaar overlappen wat de specifieke doelstellingen betreft. Sommige prioriteiten hebben betrekking op de doelstellingen van het programma, terwijl andere betrekking hebben op de doelstellingen van de subprogramma’s of acties. Bijgevolg kunnen de outputs niet rechtstreeks in verband worden gebracht met de tussentijdse en de eindresultaten.

  3. Daarnaast laten de in artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1295/2013 bedoelde indicatoren geen volledige monitoring toe van de voortgang en de prestaties van het programma ten opzichte van de doelstellingen. Momenteel zijn er output- en resultaatindicatoren maar slechts een beperkt aantal indicatoren kan als impactindicatoren worden beschouwd. Tot slot is er een reeks indicatoren voor de beoordeling van de algemene marktprestaties, maar die kunnen niet worden gebruikt voor het meten van de prestaties van het programma.

  4. Het kader voor prestatiemonitoring van het programma moet grondig worden herzien en er moeten aanvullende kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren worden ingevoerd. Tijdens de tussentijdse externe evaluatie van het programma heeft de Commissie op basis van de ervaring met de uitvoering van het programma tot nu toe nieuwe programma-indicatoren ontwikkeld.

  5. De voorgestelde reeks indicatoren moet het kader vormen voor het meten van de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan. De nieuwe indicatoren moeten zowel voor de regelmatige monitoring van het programma worden gebruikt als voor de eindevaluatie, overeenkomstig artikel 18, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1295/2013.

  6. De prestaties van het programma moeten worden gemeten op het niveau van het programma, het subprogramma en de individuele maatregelen waarvoor de voorgestelde nieuwe indicatoren zijn ontworpen. Dit moet nuttige informatie opleveren over de culturele en creatieve sectoren van het programma en over de culturele en audiovisuele sectoren met betrekking tot de subprogramma’s. De indicatoren op basis van maatregelen moeten informatie opleveren over de uitvoering van specifieke regelingen van subprogramma’s,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.

Naast de in artikel 18, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1295/2013 bedoelde indicatoren voor de algemene doelstellingen zijn ook de volgende prestatie-indicatoren van toepassing:

  1. het aantal banen dat door het programma in de culturele en creatieve sectoren is gecreëerd;

  2. de financiële bijdrage van de culturele en creatieve sectoren die door het programma wordt gebruikt voor de gefinancierde projecten;

  3. het aantal mensen dat in aanraking komt met Europese culturele en creatieve werken die dankzij het programma tot stand zijn gebracht, zo mogelijk inclusief werken van buiten hun eigen land;

  4. het aantal en percentage audiovisuele bedrijven die aangeven dat hun marktpositie is verbeterd dankzij de steun van het subprogramma Media.

2.

Naast de in artikel 18, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1295/2013 bedoelde indicatoren voor de specifieke doelstellingen zijn ook de volgende prestatie-indicatoren van toepassing:

  1. het aantal en de schaal van de transnationale partnerschappen die met de steun van het programma tot stand zijn gebracht, inclusief het land van herkomst van de begunstigde organisaties;

  2. het aantal transnationale culturele en creatieve activiteiten dat met de steun van het subprogramma Cultuur is georganiseerd;

  3. het aantal deelnemers aan door het programma ondersteunde leerervaringen en activiteiten waardoor hun competenties zijn verbeterd en hun inzetbaarheid is vergroot (met inbegrip van het aandeel vrouwen);

  4. kwalitatieve gegevens van succesverhalen op het gebied van artistieke, zakelijke en technologische innovatie dankzij steun van het programma;

  5. de lijst van bekroningen, nominaties en prijzen die zijn toegekend aan door het subprogramma Media ondersteunde audiovisuele werken in het kader van de belangrijkste internationale festivals en nationale academies (met inbegrip van de Berlinale, Cannes, de Oscars en de Europese Filmprijzen).

3.

Naast de in artikel 18, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1295/2013 bedoelde indicatoren voor de specifieke doelstellingen zijn ook de volgende prestatie-indicatoren van toepassing:

  1. het aantal bioscoopkaartjes in de lidstaten voor films uit andere lidstaten die in de Unie met steun van het programma zijn verspreid;

  2. het aandeel van bioscoopkaartjes in de lidstaten voor films uit andere lidstaten;

  3. het percentage door het programma ondersteunde audiovisuele werken uit de Unie in bioscopen en op digitale platforms;

  4. het gemiddelde aantal gebieden buiten het land van herkomst waarin de ondersteunde films en televisieproducties worden verspreid;

  5. het aantal met steun van het programma ontwikkelde en tot stand gebrachte coproducties, inclusief het aandeel van coproducties met diverse partners;

  6. het aandeel van door het subprogramma Media ondersteunde audiovisuele werken dat door vrouwen is geschreven of geregisseerd.

4.

Naast de in artikel 18, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1295/2013 bedoelde indicatoren voor de specifieke doelstellingen zijn ook de volgende prestatie-indicatoren van toepassing:

  1. het aantal kunstenaars, culturele en creatieve beroepsbeoefenaars en het grote publiek dat direct en indirect wordt bereikt via door het subprogramma Cultuur ondersteunde projecten;

  2. het aantal deelnemers aan ondersteunde projecten die aangeven dat zij nieuwe of betere markt- of beroepsmogelijkheden hebben;

  3. het aantal door het programma ondersteunde projecten dat gericht is op kansarme groepen, waaronder mensen met een migrantenachtergrond, mensen met een handicap en werklozen, en met name werkloze jongeren;

  4. de omvang (micro, klein, middelgroot en groot) van de organisaties die deelnemen aan de projecten (personeelsbezetting en jaaromzet of jaarbalans);

  5. het aantal en relatieve aandeel van door het subprogramma Cultuur ondersteunde klein- en grootschalige samenwerkingsprojecten;

  6. het aantal kunstenaars en culturele en creatieve beroepsbeoefenaars die geografisch mobiel zijn over de nationale grenzen heen dankzij steun van het subprogramma Cultuur, per land van herkomst en geslacht;

  7. het aantal door het programma ondersteunde literaire vertalingen per jaar;

  8. het aantal en percentage door het programma ondersteunde vertalingen uit minderheidstalen;

  9. het aantal boeken dat met steun van het programma wordt geproduceerd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude Juncker