Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 212, lid 2,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
De COVID-19-pandemie heeft bijzonder schadelijke gevolgen voor de economische en financiële stabiliteit in de uitbreidings- en nabuurschapsregio’s. Partners zien zich momenteel geconfronteerd met een zwakke en snel verslechterende betalingsbalans en begrotingspositie, nu hun economie op een recessie afstevent. Voor snel en krachtdadig handelen van de Unie om die economieën te stutten, valt dus veel te zeggen. Dit besluit heeft bijgevolg betrekking op tien partners: de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kosovo(2), Montenegro en de Republiek Noord-Macedonië in de uitbreidingsregio; Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne in het oostelijke nabuurschap en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië en de Republiek Tunesië in het zuidelijke nabuurschap (hierna de “partners” of de “partnerlanden”genoemd).
De hoogdringendheid van de bijstand houdt verband met de onmiddellijke behoefte van de partners aan middelen, naast de middelen die via andere Unie-instrumenten en door internationale financiële instellingen, lidstaten en andere bilaterale donoren zullen worden verschaft. Dit is noodzakelijk om op korte termijn beleidsruimte te creëren zodat de autoriteiten van de partners maatregelen kunnen uitrollen om de economische fall-out van de COVID-19-pandemie te bestrijden.
De autoriteiten van elk van de partners en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) hebben reeds overeenstemming bereikt, of zullen dat waarschijnlijk op korte termijn doen, over een programma dat zal worden ondersteund door een kredietregeling met het IMF.
De macrofinanciële bijstand van de Unie moet een uitzonderlijk financieringsinstrument zijn van ongebonden en niet-toegewezen betalingsbalanssteun, gericht op het lenigen van de onmiddellijke externe financieringsbehoeften van de begunstigde, in combinatie met een niet uit voorzorg getroffen kredietregeling met het IMF, die afhankelijk wordt gesteld van een overeengekomen programma voor economische hervormingen. In het kader van de COVID-19-pandemie moet de macrofinanciële bijstand van de Unie ook beschikbaar zijn voor partners die noodfinanciering van het IMF ontvangen; deze kan er komen zonder voorafgaande maatregelen en/of conditionaliteit, zoals via het Rapid Financing Instrument. Die bijstand moet dus over een kortere periode lopen, beperkt blijven tot twee uitbetalingen en dienen ter ondersteuning van de uitvoering van een beleidsprogramma met een beperkt aantal hervormingsmaatregelen.
Financiële steun van de Unie voor de partners strookt met het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid van de Unie.
Aangezien de partners ofwel toetredingslanden of pretoetredingslanden zijn, ofwel onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, komen zij in aanmerking om macrofinanciële bijstand van de Unie te ontvangen.
Aangezien te verwachten valt dat de dramatisch verslechterende externe financieringsbehoeften van de partners de door het IMF en andere multilaterale instellingen verstrekte middelen te boven zullen gaan, wordt de toekenning van macrofinanciële bijstand door de Unie aan de partners, onder de huidige uitzonderlijke omstandigheden, beschouwd als een passende reactie op de verzoeken van de partners om hun economische stabilisatie te ondersteunen. De macrofinanciële bijstand van de Unie zou de economische stabilisatie ondersteunen en een aanvulling vormen op de middelen die in het kader van de kredietregeling met het IMF beschikbaar worden gesteld.
De macrofinanciële bijstand van de Unie moet zijn gericht op het helpen herstellen van een houdbare externe financieringspositie voor de partners, waardoor hernieuwde economische en sociale ontwikkeling worden ondersteund.
Het bedrag aan macrofinanciële bijstand van de Unie is gebaseerd op een voorlopige raming van de resterende externe financieringsbehoeften van elk van de partners, en bij de bepaling ervan is rekening gehouden met het vermogen van de partner om zichzelf te financieren met eigen middelen, in het bijzonder de internationale reserves die deze ter beschikking heeft. De macrofinanciële bijstand van de Unie moet een aanvulling vormen op de programma’s van het IMF en de Wereldbank en de door hen verstrekte middelen. Bij de vaststelling van het bijstandsbedrag wordt ook rekening gehouden met het gegeven dat de lasten billijk tussen de Unie en andere donoren moeten worden verdeeld, met de reeds bestaande inzet van andere externe financieringsinstrumenten van de Unie, en met de meerwaarde van de totale inbreng van de Unie.
De Commissie moet ervoor zorgen dat de macrofinanciële bijstand van de Unie juridisch en materieel verenigbaar is met de voornaamste beginselen en doelstellingen van de verschillende onderdelen van het extern optreden en het relevante beleid van de Unie op andere terreinen, alsook met de in het kader daarvan genomen maatregelen.
De macrofinanciële bijstand van de Unie moet haar externe beleid met betrekking tot de partners ondersteunen. De Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) moeten gedurende de hele macrofinanciële-bijstandsoperatie nauw samenwerken om het externe beleid van de Unie te coördineren en de samenhang ervan te waarborgen.
De macrofinanciële bijstand van de Unie moet de inspanningen van de partners ondersteunen om met de Unie gedeelde waarden, zoals de democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten, duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, na te leven, en om het beginsel van open, op regels gebaseerde en eerlijke handel toe te passen.
Het moet een basisvoorwaarde voor de toekenning van de macrofinanciële bijstand van de Unie zijn dat de partners doeltreffende democratische mechanismen, waaronder een parlementair meerpartijenstelsel en de rechtsstaat, in acht nemen en de naleving van de mensenrechten waarborgen. Bovendien moeten de specifieke doelstellingen van de macrofinanciële bijstand van de Unie de efficiëntie, de transparantie en de verantwoording inzake de beheersystemen voor de overheidsfinanciën in de partnerlanden bevorderen en structurele hervormingen stimuleren die gericht zijn op de ondersteuning van duurzame groei en begrotingsconsolidatie. De Commissie en de EDEO moeten er regelmatig op toezien dat aan de basisvoorwaarden is voldaan en dat die doelstellingen worden verwezenlijkt.
Met het oog op een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie in het kader van de macrofinanciële bijstand van de Unie moeten de partners passende maatregelen nemen in verband met de preventie en de bestrijding van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden met betrekking tot die bijstand. Daarnaast moet erin worden voorzien dat de Commissie controles verricht, de Rekenkamer audits uitvoert en het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheden uitoefent.
De uitkering van de macrofinanciële bijstand van de Unie laat de bevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad als begrotingsautoriteit onverlet.
De bedragen van de voorziening voor de macrofinanciële bijstand moeten stroken met de in het meerjarig financieel kader vastgestelde begrotingskredieten.
De macrofinanciële bijstand van de Unie moet door de Commissie worden beheerd. Om ervoor te zorgen dat het Europees Parlement en de Raad de uitvoering van dit besluit kunnen volgen, moet de Commissie hen regelmatig inlichten over ontwikkelingen met betrekking tot die bijstand en hun de relevante documenten verstrekken.
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit besluit, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(3).
De macrofinanciële bijstand van de Unie moet zijn onderworpen aan economischebeleidsvoorwaarden, die in een memorandum van overeenstemming moeten worden vastgelegd. Omwille van de efficiëntie en om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering te waarborgen, moet de Commissie worden gemachtigd om met de autoriteiten van de partners onderhandelingen over deze voorwaarden te voeren onder toezicht van het comité van vertegenwoordigers van de lidstaten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011. Uit hoofde van die verordening moet in alle andere gevallen dan die waarin die verordening voorziet, in de regel de raadplegingsprocedure worden gebruikt. Gezien de mogelijk aanzienlijke gevolgen van bijstand van meer dan 90 miljoen EUR, is het passend dat de onderzoeksprocedure als gespecifieerd in Verordening (EU) nr. 182/2011 wordt gebruikt voor verrichtingen boven die drempel. Gezien het bedrag van de macrofinanciële bijstand van de Unie aan elk van de partners moet de raadplegingsprocedure worden toegepast op de vaststelling van het memorandum van overeenstemming met Montenegro, terwijl de onderzoeksprocedure moet worden toegepast op de vaststelling van het memorandum van overeenstemming met de overige partners waarop dit besluit ziet, en dienovereenkomstig voor het verlagen, schorsen of annuleren van die bijstand.
Daar de doelstelling van dit besluit, namelijk de economieën ondersteunen van partners die zich als gevolg van de COVID-19-pandemie momenteel geconfronteerd zien met een zwakke en snel verslechterende betalingsbalans en begrotingspositie, en waarvan de economie op een recessie afstevent, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
Gezien de urgentie die voortvloeit uit de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van de COVID‐19-pandemie en de daarmee gepaard gaande economische gevolgen, werd het nodig geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Dit besluit moet met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,