Home

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1265 van de Commissie van 9 september 2020 om Duitsland toe te staan biociden die uit in situ gegenereerd stikstof bestaan toe te laten voor de bescherming van cultureel erfgoed (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 6028) (Alleen de tekst in de Duitse taal is authentiek)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1265 van de Commissie van 9 september 2020 om Duitsland toe te staan biociden die uit in situ gegenereerd stikstof bestaan toe te laten voor de bescherming van cultureel erfgoed (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 6028) (Alleen de tekst in de Duitse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden(1), en met name artikel 55, lid 3,

Na raadpleging van het Permanent Comité voor biociden,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. In bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 zijn werkzame stoffen met een gunstiger profiel voor het milieu of voor de gezondheid van mens of dier opgenomen. Producten die deze werkzame stoffen bevatten, mogen daarom volgens een vereenvoudigde procedure worden toegelaten. Stikstof is opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012, met als beperking dat het alleen in beperkte hoeveelheden in gebruiksklare patronen mag worden gebruikt.

  2. Stikstof is krachtens artikel 86 van Verordening (EU) nr. 528/2012 goedgekeurd als werkzame stof voor gebruik in biociden van productsoort 18 (insecticiden)(2). Biociden die bestaan uit stikstof, zoals goedgekeurd, zijn toegelaten in verschillende lidstaten, waaronder Duitsland, en worden geleverd in gascilinders(3).

  3. Stikstof kan ook in situ uit de lucht worden gegenereerd. In situ gegenereerd stikstof is momenteel niet goedgekeurd voor gebruik in de Unie en is noch opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012, noch in de lijst van werkzame stoffen die deel uitmaken van het beoordelingsprogramma van bestaande werkzame stoffen in biociden in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie(4).

  4. Overeenkomstig artikel 55, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 heeft Duitsland op 24 april 2020 bij de Commissie een aanvraag ingediend om in afwijking van artikel 19, lid 1, onder a), van die verordening een toelating te mogen verlenen voor biociden die bestaan uit in situ uit de lucht gegenereerd stikstof voor de bescherming van het cultureel erfgoed (“de aanvraag”).

  5. Cultureel erfgoed kan worden beschadigd door een breed scala aan schadelijke organismen, van insecten tot micro-organismen. De aanwezigheid van deze organismen kan niet alleen leiden tot verval van het cultuurgoed zelf, maar houdt ook het risico in dat deze schadelijke organismen naar andere objecten in de omgeving worden verspreid. Zonder een passende behandeling zouden objecten onherstelbaar beschadigd kunnen worden, waardoor het cultureel erfgoed ernstig in gevaar komt.

  6. In situ gegenereerd stikstof wordt gebruikt om een gecontroleerde atmosfeer met een zeer lage concentratie zuurstof (anoxie) te creëren in permanent of tijdelijk verzegelde behandelingstenten of -kamers voor de bestrijding van schadelijke organismen op cultureel erfgoed. Het stikstof wordt gescheiden van de omgevingslucht en in de behandelingstent of -kamer gepompt, waarbij het stikstofgehalte van de atmosfeer wordt opgevoerd tot ongeveer 99 % en de zuurstof dus nagenoeg volledig uitgeput is. De vochtigheid van het stikstof dat in de behandelingsruimte wordt gepompt, wordt aangepast aan de eisen van het te behandelen object. In de aldus geschapen omstandigheden in de behandelingstent of -kamer kunnen schadelijke organismen niet overleven.

  7. Volgens de door Duitsland verstrekte informatie lijkt het gebruik van in situ gegenereerd stikstof de enige doeltreffende techniek voor de bestrijding van schadelijke organismen die zonder risico op beschadiging kan worden gebruikt voor alle soorten materialen en combinaties van materialen in culturele instellingen.

  8. De methode van anoxie of gemodificeerde of gecontroleerde atmosfeer is opgenomen in norm EN 16790:2016 “Instandhouding van het cultureel erfgoed — Geïntegreerde bestrijding (IPM) voor bescherming van cultureel erfgoed”, en stikstof wordt in deze norm beschreven als “meest gebruikt” voor het creëren van anoxie.

  9. Er bestaan nog andere technieken om schadelijke organismen te bestrijden, zoals behandeling bij een lage temperatuur, warmtebehandeling en behandeling met warme lucht bij beheerste vochtigheid. Daarnaast kunnen ook andere werkzame stoffen worden gebruikt. Volgens Duitsland kent elk van die technieken echter beperkingen met betrekking tot de materialen waarop zij kunnen worden toegepast.

  10. Zoals in de aanvraag is vermeld, worden door de behandeling met biociden die andere werkzame stoffen bevatten residuen op de behandelde voorwerpen afgezet die geleidelijk in het milieu terechtkomen, wat een risico vormt voor de menselijke gezondheid. Dit is met name van belang voor cultuurgoederen die in musea zijn tentoongesteld en voor documenten die in archieven en bibliotheken kunnen worden geraadpleegd.

  11. Volgens de door Duitsland ingediende informatie hebben thermische schokbehandelingen (vries- of warmtebehandelingen) ongewenste effecten op een aantal materialen. De temperatuurstijging of -daling kan onherstelbare schade toebrengen aan cultureel erfgoed.

  12. Volgens de informatie in de aanvraag is het gebruik van stikstof in cilinders vanwege een aantal praktische nadelen geen geschikt alternatief voor culturele instellingen. Gezien de beperkte inhoud van de cilinders moeten zij frequent worden aangevoerd en in een aparte ruimte worden opgeslagen. Bovendien kan het maximaal toegelaten gewicht op de vloeren in bepaalde historische museumgebouwen door het gewicht van het vereiste aantal cilinders worden overschreden. Verder kan bij behandeling met stikstof in cilinders de vochtigheidsgraad in de behandelde zone niet worden gereguleerd, wat nodig is voor de behandeling van bepaalde materialen.

  13. Als van culturele instellingen zou worden gevraagd om verschillende technieken te gebruiken om schadelijke organismen te bestrijden — elk geschikt voor specifieke materialen en objecten — in plaats van één techniek die zij al eerder hebben gebruikt en die geschikt is voor alle materialen, zou dat voor die instellingen extra kosten meebrengen en het voor hen moeilijker maken af te stappen van het gebruik van gevaarlijkere werkzame stoffen bij hun geïntegreerde bestrijding.

  14. Een mogelijke afwijking op grond van artikel 55, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 voor in situ gegenereerd stikstof werd in 2019 besproken op verschillende vergaderingen(5) van de deskundigengroep van de Commissie van de autoriteiten die bevoegd zijn voor biociden.

  15. Na een eerste soortgelijke aanvraag van Oostenrijk voor een afwijking voor producten bestaande uit in situ gegenereerd stikstof, heeft het Europees Agentschap voor chemische stoffen op verzoek van de Commissie een openbare raadpleging over die aanvraag gehouden waarin alle belanghebbenden hun standpunt kenbaar konden maken. De overgrote meerderheid van de 1487 ontvangen opmerkingen was positief over de afwijking. Veel respondenten gaven aan welke nadelen aan de beschikbare alternatieve technieken verbonden zijn: thermische behandelingen kunnen bepaalde materialen beschadigen; het gebruik van andere werkzame stoffen laat toxische residuen op kunstvoorwerpen achter die geleidelijk in het milieu terechtkomen; bij gebruik van stikstof in cilinders kan de relatieve vochtigheidsgraad in de behandelingsruimte niet worden gereguleerd, wat nodig is voor de behandeling van bepaalde materialen.

  16. Twee internationale organisaties die musea en cultureelerfgoedlocaties vertegenwoordigen — de Internationale Museumraad en de Internationale Raad voor Monumenten en Landschappen — hebben aangegeven dat zij een aanvraag zullen indienen om in situ gegenereerd stikstof te laten opnemen in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012, zodat de lidstaten producten die bestaan uit in situ gegenereerd stikstof kunnen toelaten zonder dat een afwijking overeenkomstig artikel 55, lid 3, van die verordening nodig is. Het kost echter tijd om een dergelijke aanvraag te beoordelen, de stof in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 op te nemen en producttoelatingen te verkrijgen.

  17. Uit de aanvraag blijkt dat er in Duitsland geen geschikte alternatieven voorhanden zijn, aangezien alle momenteel beschikbare alternatieve technieken zich niet lenen voor de behandeling van alle materialen of andere praktische nadelen hebben.

  18. Op grond van al deze argumenten moet worden geconcludeerd dat in situ gegenereerd stikstof essentieel is voor de bescherming van cultureel erfgoed in Duitsland en dat er geen geschikte alternatieven voorhanden zijn. Duitsland moet dan ook toestemming krijgen om het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden die bestaan uit in situ gegenereerd stikstof toe te staan voor de bescherming van cultureel erfgoed.

  19. De eventuele opneming van in situ gegenereerd stikstof in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 en de daaropvolgende toelating door de lidstaten van producten die bestaan uit in situ gegenereerd stikstof, vergen tijd. Het is daarom passend een afwijking toe te staan voor een periode die volstaat om de onderliggende procedures te kunnen voltooien,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Duitsland mag het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden die bestaan uit in situ gegenereerd stikstof voor de bescherming van cultureel erfgoed tot en met 31 december 2024 toestaan.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 9 september 2020.

Voor de Commissie

Stella Kyriakides

Lid van de Commissie