Home

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/879 van de Commissie van 23 juni 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 wat betreft specifieke bepalingen om de bepalingen voor de uitvoering van in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument gefinancierde programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in overeenstemming te brengen met specifieke maatregelen die in reactie op de COVID-19-pandemie zijn genomen

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/879 van de Commissie van 23 juni 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 wat betreft specifieke bepalingen om de bepalingen voor de uitvoering van in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument gefinancierde programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in overeenstemming te brengen met specifieke maatregelen die in reactie op de COVID-19-pandemie zijn genomen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument(1), en met name artikel 12, lid 1,

Gezien Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden(2), en met name artikel 6, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. De uitvoering van programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument en van de doelstelling Europese territoriale samenwerking (ETS) overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 van de Commissie(3) heeft op ongekende wijze te lijden onder de gevolgen van de COVID-19-pandemie. Die uitzonderlijke situatie moet worden aangepakt met specifieke maatregelen, opdat de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument op een flexibele en doeltreffende manier kunnen helpen voldoen aan de zich snel opvolgende nieuwe behoeften in de meest getroffen sectoren, zoals de gezondheidszorg, het bedrijfsleven (met inbegrip van het midden- en kleinbedrijf) en de arbeidsmarkt, en het sociaal-economisch herstel in de programmagebieden kunnen bevorderen.

  2. Maatregelen die vergelijkbaar zijn met de bij de Verordeningen (EU) 2020/460(4) en (EU) 2020/558(5) van het Europees Parlement en de Raad ingevoerde maatregelen die momenteel van toepassing zijn op de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van de ETS-doelstelling, moeten van toepassing zijn op de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument.

  3. Teneinde de budgettaire lasten voor de deelnemende landen of begunstigden van de EU-hulp in het kader van de COVID-19-pandemie te verlichten, moet de medefinancieringsregel niet worden toegepast op de bijdrage van de Unie voor de uitgaven die zijn gedaan en betaald zoals vermeld in de jaarrekeningen van het programma voor het boekjaar dat begint op 1 juli 2020 en eindigt op 30 juni 2021.

  4. Vanwege de opeenstapeling van vertragingen aan het begin van de programmeringsperiode en de verdere vertraging bij de uitvoering van projecten vanwege de COVID-19-pandemie, moet de uiterste datum van 31 december 2021 voor de ondertekening van alle contracten, met uitzondering van de reeds afgesloten grote infrastructuurprojecten, met een jaar worden verlengd tot en met 31 december 2022. Om dezelfde redenen kan niet worden verwacht dat de door de programma’s gefinancierde projectactiviteiten op 31 december 2022 zullen aflopen. Die termijn moet derhalve met nog een jaar worden verlengd tot en met 31 december 2023.

  5. Vanwege de verschillende indammingsmaatregelen in de deelnemende landen kan het voor de auditautoriteiten moeilijk of zelfs onmogelijk zijn audits ter plaatse uit te voeren en gedurende een bepaalde periode een statistische steekproefmethode toe te passen. Daarom moeten de auditautoriteiten voor het boekjaar dat loopt van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 gebruik kunnen maken van een niet-statistische steekproefmethode.

  6. De projecten kunnen in uitzonderlijke gevallen worden geselecteerd zonder oproep tot het indienen van voorstellen en op basis van een goede motivering in het licht van de COVID-19-pandemie. De door de Commissie te nemen procedurele stappen moeten worden ingekort door voor de beoordeling van het project niet te verlangen dat de volledige projectaanvraag bij de Commissie wordt ingediend.

  7. In Uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 wordt de term “eindverslagen” in twee verschillende contexten gebruikt. In die uitvoeringsverordening moet derhalve een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de eindverslagen over het programma en anderzijds de eindverslagen die betrekking hebben op de uitvoering van een specifiek project.

  8. De uitgaven ter versterking van de crisisresponscapaciteit in het kader van de COVID-19-pandemie moeten bij wijze van uitzondering vanaf 1 februari 2020 subsidiabel kunnen zijn.

  9. In tegenstelling tot artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad(6), waarin 31 december 2023 als uiterste datum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven met betrekking tot in het kader van de ETS-doelstelling gefinancierde programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking wordt vastgesteld, wordt in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 geen dergelijke datum vastgesteld voor uitgaven met betrekking tot programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument, maar worden bepaalde termijnen vastgesteld die verband houden met de projectcyclus en de projectactiviteiten. Om te zorgen voor consistentie tussen de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en die van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 moet de uitvoering van beide soorten programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking zoveel mogelijk in overeenstemming worden gebracht. Omwille van de rechtszekerheid mag de periode gedurende welke activiteiten met betrekking tot de afsluiting van het programma en van de projecten kunnen worden uitgevoerd, namelijk tussen 1 januari 2024 en 30 september 2024, echter niet worden ingekort. Het is derhalve passend te blijven toestaan dat dergelijke activiteiten en de respectieve uitgaven subsidiabel zijn voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 september 2024. Voor die perioden moet de termijn voor de uitvoering van de programma’s met één jaar worden verlengd, namelijk tot en met 31 december 2025.

  10. Om de rechtszekerheid voor de deelnemende landen te waarborgen, is het passend de specifieke regelingen en procedures voor het laatste boekjaar en voor de afsluiting van het programma in overeenstemming te brengen met de bepalingen die van toepassing zijn op programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van de ETS-doelstelling. Bovendien moet ten volle gebruik kunnen worden gemaakt van de bijdrage van de Unie door middel van programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument, om baat te hebben bij de extra flexibiliteit die wordt geboden voor de berekening van de betaling van het eindsaldo aan het einde van de programmeringsperiode.

  11. Gezien de urgentie van de situatie ten gevolge van de COVID-19-pandemie is het passend te voorzien in een snelle toepassing van de maatregelen waarin deze verordening voorziet, die derhalve in werking moet treden op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

  12. Uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  13. De maatregelen waarin deze verordening voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het bij Verordening (EU) nr. 232/2014 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 wordt als volgt gewijzigd:

  1. Aan artikel 12 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

    “4.

    In afwijking van de leden 1 en 2 en overeenkomstig artikel 6, lid 1, is geen medefinanciering van de bijdrage van de Unie vereist voor uitgaven die zijn gedaan en betaald zoals vermeld in de jaarrekeningen van het programma voor het boekjaar van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021.”.

  2. In artikel 15 wordt “31 december 2024” vervangen door “31 december 2025”.

  3. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

    1. in lid 2 wordt “31 december 2021” vervangen door “31 december 2022”;

    2. in lid 3 wordt “31 december 2022” vervangen door “31 december 2023”.

  4. In artikel 19 wordt lid 1 vervangen door:

    “1.

    Alleen activiteiten die verband houden met de afsluiting van projecten door begunstigden overeenkomstig artikel 48, lid 2, onder a), iii), of met de afsluiting van programma’s in het kader van technische bijstand, kunnen tussen 1 januari 2024 en 30 september 2024 worden uitgevoerd.”.

  5. In artikel 28 wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:

    “1 bis.

    Voor de toepassing van lid 1 vormt de COVID-19-pandemie een naar behoren gemotiveerd geval dat de auditautoriteit op basis van haar professionele oordeel kan aanvoeren om voor het boekjaar van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 een niet-statistische steekproefmethode te gebruiken.”.

  6. Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

    1. in lid 1 wordt het volgende punt c) ingevoegd:

      1. het project wordt uitgevoerd om de crisisresponscapaciteit te versterken in de context van de COVID-19-pandemie.”;

    2. het volgende lid 4 bis wordt ingevoegd:

      “4 bis.

      In afwijking van de in lid 4 vastgestelde procedure worden de projecten waarvoor selectie wordt voorgesteld zonder oproep tot het indienen van voorstellen overeenkomstig lid 1, onder c), door de Commissie beoordeeld op basis van een samenvatting van het project. De Commissie deelt haar beoordeling binnen twee maanden na de datum voor indiening van het document mee aan de beheerautoriteit. Deze termijn kan indien nodig worden verlengd. In geval van een negatieve beoordeling deelt de Commissie haar redenen daarvoor mee aan de beheerautoriteit.”.

  7. Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

    1. in lid 2 worden de punten ii) en iii) vervangen door:

      1. gemaakte kosten moeten zijn betaald voordat de eindverslagen van het project worden ingediend. Zij kunnen nadien worden betaald op voorwaarde dat zij, samen met de vermoedelijke betalingsdatum, in het eindverslag worden opgenomen;

      2. een uitzondering wordt gemaakt voor kosten die betrekking hebben op eindverslagen van projecten, waaronder de kostenverificatie, audit en eindbeoordeling van het project, die na de uitvoeringsperiode van het project kunnen worden gemaakt;”;

    2. het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

      “2 bis.

      Niettegenstaande artikel 19, lid 1, komen uitgaven niet in aanmerking voor de bijdrage van de Unie wanneer zij na 31 december 2023 worden betaald.”;

    3. het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd:

      “3 bis.

      In afwijking van lid 3 zijn kosten voor projecten ter versterking van de crisisresponscapaciteit in de context van de COVID-19-pandemie subsidiabel met ingang van 1 februari 2020.”.

  8. Artikel 64 wordt vervangen door:

    1.

    De beheerautoriteit dient het betalingsverzoek voor het eindsaldo in, samen met de documenten bedoeld in artikel 68 en in artikel 77, lid 5.

    2.

    De betaling van het eindsaldo geschiedt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, één maand na de datum waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard.

    3.

    De betaling van het eindsaldo voor het programma in het laatste boekjaar mag maximaal 10 % meer bedragen dan de bijdrage van de Unie voor elke thematische doelstelling zoals vastgesteld in het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma.

    De bijdrage van de Unie via de betaling van het eindsaldo in het laatste boekjaar bedraagt niet meer dan de totale bijdrage van de Unie voor elk programma zoals vastgesteld in het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma.”.

  9. Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

    1. in lid 5 wordt “30 september 2024” vervangen door “15 februari 2025”;

    2. het volgende lid 6 wordt toegevoegd:

      “6.

      De in de leden 1 en 5 bepaalde termijn kan bij wijze van uitzondering door de Commissie worden verlengd tot 1 maart na kennisgeving door de betrokken beheerautoriteit.”.

“ Artikel 64 Betaling van het eindsaldo

1.

De beheerautoriteit dient het betalingsverzoek voor het eindsaldo in, samen met de documenten bedoeld in artikel 68 en in artikel 77, lid 5.

2.

De betaling van het eindsaldo geschiedt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, één maand na de datum waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard.

3.

De betaling van het eindsaldo voor het programma in het laatste boekjaar mag maximaal 10 % meer bedragen dan de bijdrage van de Unie voor elke thematische doelstelling zoals vastgesteld in het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma.

De bijdrage van de Unie via de betaling van het eindsaldo in het laatste boekjaar bedraagt niet meer dan de totale bijdrage van de Unie voor elk programma zoals vastgesteld in het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula von der Leyen