Richtlijn (EU) 2016/798 wordt als volgt gewijzigd:
-
in artikel 3 wordt punt 7 vervangen door:
-
“nationale veiligheidsinstantie”:
-
het nationale orgaan dat belast is met de taken betreffende de veiligheid op het spoor overeenkomstig deze richtlijn;
-
een orgaan dat door verschillende lidstaten met de in punt a) bedoelde taken belast is om te zorgen voor een uniforme veiligheidsregeling;
-
een orgaan dat door een lidstaat en een derde land belast is met de in punt a) bedoelde taken om een uniforme veiligheidsregeling te waarborgen, op voorwaarde dat de Unie daartoe met het betrokken derde land een overeenkomst heeft gesloten of dat een lidstaat een dergelijke overeenkomst heeft gesloten overeenkomstig een daartoe door de Unie verleende machtiging;”;
-
-
-
aan artikel 16 worden de volgende leden toegevoegd:
-
Indien één enkel kunstwerk gedeeltelijk in een derde land en gedeeltelijk in een lidstaat is gelegen, kan die lidstaat, naast de nationale veiligheidsinstantie die anderszins bevoegd is voor zijn grondgebied, en overeenkomstig artikel 3, punt 7, c), en een internationale overeenkomst die door de Unie is gesloten of waarvan deze met de sluiting heeft ingestemd, een veiligheidsinstantie aanwijzen die specifiek bevoegd is voor dat kunstwerk en alle andere onderdelen van de daarmee verbonden spoorweginfrastructuur (“de specifieke veiligheidsinstantie”). In overeenstemming met die internationale overeenkomst kan de nationale veiligheidsinstantie tijdelijk de bevoegdheid op zich nemen voor het gedeelte van het kunstwerk dat zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt.
In het kader van een in de eerste alinea bedoelde internationale overeenkomst, neemt de betrokken lidstaat alle maatregelen waarover hij krachtens die internationale overeenkomst beschikt om te waarborgen dat de specifieke veiligheidsinstantie voldoet aan het Unierecht. Indien dat voor de spoorwegveiligheid noodzakelijk is, maakt de betrokken lidstaat daartoe onverwijld gebruik van het bij die internationale overeenkomst verleende recht, waardoor de nationale veiligheidsinstantie gerechtigd is om de exclusieve bevoegdheid op zich te nemen voor het gedeelte van het kunstwerk dat zich in die lidstaat bevindt.
-
Indien een geschil dat overeenkomstig een internationale overeenkomst aan een scheidsgerecht is voorgelegd, een vraag doet rijzen over de uitlegging van het Unierecht, is het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof van Justitie”) bevoegd om bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over die vraag op verzoek van het scheidsgerecht dat is ingesteld om geschillen uit hoofde van die internationale overeenkomst te beslechten.
De bepalingen van Unierecht inzake de procedures die overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden ingesteld voor het Hof van Justitie zijn van overeenkomstige toepassing op verzoeken om een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie die op grond van de eerste alinea worden ingediend.
Indien het scheidsgerecht zich niet voegt naar een beslissing van het Hof van Justitie die overeenkomstig de eerste alinea is gegeven, maakt de betrokken lidstaat onverwijld gebruik van het bij de internationale overeenkomst verleende recht, waarbij de nationale veiligheidsinstantie gerechtigd is om de exclusieve bevoegdheid op zich te nemen voor het gedeelte van het kunstwerk dat zich in die lidstaat bevindt.”.
-