Voor de toepassing van dit Besluit gelden de in Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17)(4) en Verordening (EU) nr. 1163/2014 (ECB/2014/41) vervatte definities.
Besluit (EU) 2021/490 van de Europese Centrale Bank van 12 maart 2021 betreffende het totaalbedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor 2020 (ECB/2021/8)
Besluit (EU) 2021/490 van de Europese Centrale Bank van 12 maart 2021 betreffende het totaalbedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor 2020 (ECB/2021/8)
De Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen(1), en met name artikel 30,
Overwegende hetgeen volgt:
Met de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2019/2155 van de Europese Centrale Bank (ECB/2019/37)(2), waarbij Verordening (EU) nr. 1163/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/41)(3) werd gewijzigd, verlangt de Europese Centrale Bank (ECB) niet langer een voorschot op de jaarlijkse toezichtvergoedingen, te beginnen met de vergoedingsperiode 2020. De vergoedingen moeten alleen worden aangerekend aan het einde van de betrokken vergoedingsperiode wanneer de jaarlijkse kosten zijn vastgesteld.
Krachtens artikel 5, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1163/2014 (ECB/2014/41) worden de aan de onder toezicht staande entiteiten aan te rekenen jaarlijkse vergoedingen voor toezicht berekend op basis van de jaarlijkse kosten van de ECB. Het bedrag van de jaarlijkse kosten wordt bepaald op basis van het bedrag van de jaarlijkse uitgaven bestaande uit door de ECB in de desbetreffende vergoedingsperiode gedane uitgaven die direct of indirect verband houden met haar toezichthoudende taken.
Ter berekening van de door belangrijke onder toezicht staande entiteiten en belangrijke onder toezicht staande groepen en door minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten en minder belangrijke onder toezicht staande groepen verschuldigde jaarlijkse vergoeding voor toezicht, moeten overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1163/2014 (ECB/2014/41),de jaarlijkse kosten worden uitgesplitst op basis van de uitgaven die zijn toegerekend aan de relevante functies die het directe toezicht uitoefenen op belangrijke onder toezicht staande entiteiten en belangrijke onder toezicht staande groepen, en die het indirecte toezicht uitoefenen op minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten en minder belangrijke onder toezicht staande groepen.
Overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1163/2014 (ECB/2014/41) moet bij de vaststelling van de jaarlijkse kosten eveneens rekening worden gehouden met vorige vergoedingsperiode verband houdende niet-inbare vergoedingsbedragen, met overeenkomstig artikel 14 ontvangen rentebetalingen en met overeenkomstig artikel 7, lid 3, van die verordening ontvangen of terugbetaalde bedragen, naargelang het geval. Overeenkomstig de in artikel 17 bis van Verordening (EU) nr. 1163/2014 (ECB/2014/41) vastgestelde overgangsregeling voor de vergoedingsperiode 2020 wordt bij de vaststelling van de jaarlijkse kosten voor de vergoedingsperiode 2020 rekening gehouden met de overschotten of tekorten van de vergoedingsperiode 2019, die worden vastgesteld door de werkelijke jaarlijkse kosten voor die vergoedingsperiode in mindering te brengen op de geraamde jaarlijkse kosten die voor die vergoedingsperiode worden aangerekend.
In overeenstemming met artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1163/2014 (ECB/2014/41), wordt binnen vier maanden na afloop van iedere vergoedingsperiode het totaalbedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor elke categorie van onder toezicht staande groepen voor die vergoedingsperiode op de website van de ECB bekendgemaakt,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1 Definities
Artikel 2 Totaalbedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor 2020
Het totaalbedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht voor 2020 bedraagt 514 314 706 EUR, zoals berekend overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.
Elke categorie van onder toezicht staande entiteiten en onder toezicht staande groepen betaalt het volgende totaalbedrag van de jaarlijkse vergoeding voor toezicht:
-
belangrijke onder toezicht staande entiteiten en belangrijke onder toezicht staande groepen: 476 526 421 EUR;
-
minder belangrijke onder toezicht staande entiteiten en minder belangrijke onder toezicht staande groepen: 37 788 285 EUR.
Artikel 3 Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de vijfde dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Frankfurt am Main, 12 maart 2021.
De president van de ECB
Christine Lagarde