In dit besluit worden de verantwoordelijkheden vastgesteld die door de Raad en de hoge vertegenwoordiger dienen te worden uitgeoefend:
-
om een bedreiging van de veiligheid van de Unie of van een of meer lidstaten af te wenden of om ernstige schade voor de essentiële belangen van de Unie of van een of meer lidstaten te beperken, wanneer die bedreiging of schade voortvloeit uit de stationering, de exploitatie of het gebruik van de systemen die zijn opgezet en de diensten die worden verleend uit hoofde van de onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie (het “programma”), of
-
ingeval de exploitatie van die systemen of die dienstverlening wordt bedreigd.