Home

Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit

Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Overeenkomstig de artikelen 120 en 121 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moeten de lidstaten hun economisch beleid voeren teneinde bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie en in het kader van de door de Raad vastgestelde globale richtsnoeren. Artikel 148 VWEU bepaalt dat de lidstaten een werkgelegenheidsbeleid moeten uitvoeren dat rekening houdt met de richtsnoeren voor de werkgelegenheid. De coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten is derhalve een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang.

  2. Artikel 175 VWEU bepaalt onder meer dat de lidstaten hun economische beleid moeten coördineren om de in artikel 174 VWEU neergelegde doelstellingen inzake economische, sociale en territoriale samenhang te bereiken.

  3. Artikel 174 VWEU bepaalt dat de Unie haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang moet ontwikkelen en vervolgen, teneinde de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel te bevorderen. Voorts bepaalt dat artikel dat de Unie zich in het bijzonder ten doel moet stellen de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s te verkleinen. De inspanningen om de verschillen te verkleinen moeten met name ten goede komen aan eilanden en ultraperifere gebieden. Bij de uitvoering van het beleid van de Unie moet rekening worden gehouden met de verschillende uitgangspositie en specifieke kenmerken van de regio’s.

  4. Op het niveau van de Unie is het Europees Semester voor economische-beleidscoördinatie (“Europees Semester”), met inbegrip van de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, het kader om nationale hervormingsprioriteiten te bepalen en de uitvoering ervan te monitoren. Naast maatregelen ter versterking van het concurrentievermogen, het groeipotentieel en houdbare overheidsfinanciën zijn ook structurele hervormingen op basis van solidariteit, integratie, sociale rechtvaardigheid, en een eerlijke verdeling van de rijkdom vereist, met als doel hoogwaardige werkgelegenheid en duurzame groei te scheppen, de gelijkheid van en toegang tot kansen en sociale bescherming te waarborgen, kwetsbare groepen te beschermen en de levensstandaard van alle Unieburgers te verbeteren. De lidstaten moeten hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategie ontwikkelen om deze hervormingen te ondersteunen, mede rekening houdend met de Overeenkomst van Parijs, aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering(4) (“de Overeenkomst van Parijs”), de nationale energie- en klimaatplannen die zijn aangenomen in het kader van de governance van de energie-unie en klimaatactie zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad(5), de plannen voor een rechtvaardige transitie en de uitvoeringsplannen voor de jongerengarantie, alsmede de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN. Die strategieën moeten in voorkomend geval worden gepresenteerd in aansluiting met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma’s, als een manier om de prioritaire investeringsprojecten die nationale of Uniefinanciering moeten krijgen, vast te stellen en te coördineren.

  5. De Commissie heeft in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020 en het voorjaars- en zomerpakket 2020 van het Europees Semester uiteengezet dat het Europees Semester moet bijdragen tot de uitvoering van de Europese Green Deal, de Europese pijler van sociale rechten en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN.

  6. De uitbraak van COVID-19 in het begin van 2020 heeft de economische, sociale en budgettaire vooruitzichten in de Unie en in de rest van de wereld veranderd, en vraagt om een snelle en gecoördineerde reactie, zowel op Unie- als op nationaal niveau, om het hoofd te bieden aan de enorme economische en sociale gevolgen en asymmetrische effecten voor de lidstaten. De COVID-19-crisis en de voorafgaande economische en financiële crisis hebben duidelijk gemaakt dat het ontwikkelen van deugdelijke, duurzame en veerkrachtige economieën, alsmede financiële en socialezekerheidsstelsels op basis van sterke economische en maatschappelijke structuren de lidstaten helpt om doeltreffender en op billijke en inclusieve wijze te reageren op schokken en daar sneller van te herstellen. Een gebrek aan veerkracht kan ook leiden tot negatieve overloopeffecten van schokken tussen lidstaten of binnen de Unie als geheel, wat uitdagingen voor convergentie en cohesie in de Unie met zich meebrengt. Bezuinigingen op de uitgaven in sectoren zoals de onderwijssector, de cultuursector en de creatieve sector, en in de gezondheidszorg kunnen een snel herstel in de weg staan. De gevolgen op middellange en lange termijn van de COVID-19-crisis zullen in belangrijke mate afhangen van de vraag hoe snel de economieën en samenlevingen van de lidstaten zich van die crisis zullen herstellen, wat weer afhankelijk is van de budgettaire ruimte waarover de lidstaten beschikken om de sociale en economische gevolgen van de crisis te beperken, en van de veerkracht van hun economieën en maatschappelijke structuren. Daarom zullen duurzame en groeibevorderende hervormingen en investeringen om de structurele zwakke punten van de economieën van de lidstaten aan te pakken, die de veerkracht versterken, de productiviteit vergroten en tot een groter concurrentievermogen van de lidstaten leiden, van essentieel belang zijn om die economieën weer op het juiste pad te brengen en de ongelijkheden en de verschillen in de Unie te verminderen.

  7. Uit eerdere ervaringen is gebleken dat investeringen tijdens crises vaak drastisch worden verminderd. Het is echter van essentieel belang dat investeringen in deze specifieke situatie worden ondersteund om het herstel te versnellen en het groeipotentieel op de lange termijn te versterken. Een goed functionerende interne markt en investeren in groene en digitale technologieën, alsmede in innovatie en onderzoek, inclusief in een kenniseconomie, in de overgang naar schone energie, in het stimuleren van de energie-efficiëntie van woningen en andere belangrijke economische sectoren, zijn van belang om billijke, inclusieve en duurzame groei te realiseren, banen te helpen scheppen en uiterlijk in 2050 EU-klimaatneutraliteit in de te realiseren.

  8. Het is in het kader van de COVID-19-crisis noodzakelijk het huidige kader voor de verstrekking van ondersteuning aan de lidstaten te versterken en de lidstaten directe financiële steun te bieden door middel van een innovatief instrument. Hiertoe moet worden voorzien in een herstel- en veerkrachtfaciliteit (“de faciliteit”) die doeltreffende financiële en significante steun moet verstrekken om de uitvoering van duurzame hervormingen en de bijbehorende overheidsinvesteringen in de lidstaten te versterken. De faciliteit moet een specifiek instrument zijn om de schadelijke effecten en gevolgen van de COVID-19-crisis in de Unie aan te pakken. De faciliteit moet omvattend zijn en moet profiteren van de ervaring die de Commissie en de lidstaten hebben opgedaan met het gebruik van andere instrumenten en programma’s. Particuliere investeringen kunnen ook een impuls krijgen via publieke investeringsregelingen, waaronder financieringsinstrumenten, subsidies en andere instrumenten, mits de staatssteunregels worden nageleefd.

  9. De hervormingen en investeringen in het kader van de faciliteit zouden de Unie ook veerkrachtiger en minder afhankelijk moeten maken door een diversificatie van de belangrijkste toeleveringsketens, zodat de strategische autonomie van de Unie wordt versterkt, in combinatie met een open economie. De hervormingen en investeringen in het kader van de faciliteit zouden ook Europese meerwaarde moeten opleveren.

  10. Het herstel moet worden gerealiseerd en de veerkracht van de Unie en haar lidstaten moet worden vergroot door middel van steun voor maatregelen die betrekking hebben op de beleidsterreinen van Europees belang die gestructureerd zijn in zes pijlers (de “zes pijlers”), namelijk: groene transitie; digitale transformatie; slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van economische cohesie, banen, productiviteit, concurrentievermogen, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en een goed functionerende interne markt met sterke kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s); sociale en territoriale cohesie; gezondheid en economische, sociale en institutionele veerkracht, met het oog op onder meer het vergroten van de crisisparaatheid en het reactievermogen op crisissituaties, en beleid voor de volgende generatie, kinderen en jongeren, zoals onderwijs en vaardigheden.

  11. De groene transitie moet worden ondersteund door hervormingen en investeringen in groene technologieën en capaciteiten, met inbegrip van biodiversiteit, energie-efficiëntie, renovatie van gebouwen en de circulaire economie, en tegelijkertijd bijdragen aan de klimaatdoelstellingen van de Unie, duurzame groei bevorderen, banen scheppen en de energiezekerheid in stand houden.

  12. Hervormingen en investeringen in digitale technologieën, infrastructuur en processen zullen het concurrentievermogen van de Unie op mondiaal niveau vergroten en zullen de Unie ook veerkrachtiger, innovatiever en minder afhankelijk helpen maken door de belangrijkste toeleveringsketens te diversifiëren. De hervormingen en investeringen moeten met name de digitalisering van diensten, de ontwikkeling van digitale en data-infrastructuur, clusters en digitale-innovatiehubs en open digitale oplossingen bevorderen. Die digitale transitie moet ook de digitalisering van kmo’s stimuleren. Bij de investeringen in digitale technologieën moeten de beginselen van interoperabiliteit, energie-efficiëntie en de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen, moet deelname van kmo’s en startende ondernemingen mogelijk worden gemaakt en moet het gebruik van open-source-oplossingen worden bevorderd.

  13. De hervormingen en investeringen in slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van economische cohesie, banen, productiviteit, concurrentievermogen, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en een goed functionerende interne markt met sterke kmo’s moeten erop gericht zijn het groeipotentieel te vergroten en een duurzaam herstel van de economie van de Unie mogelijk te maken. Deze hervormingen en investeringen moeten ook het ondernemerschap, de sociale economie, de ontwikkeling van duurzame infrastructuur en vervoer en industrialisering en herindustrialisering bevorderen, en de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de economie beperken.

  14. De hervormingen en investeringen in sociale en territoriale cohesie moeten ook bijdragen tot de bestrijding van armoede en het aanpakken van de werkloosheid, zodat de lidstaateconomieën zich herstellen zonder dat iemand aan zijn lot wordt overgelaten. Die hervormingen en investeringen moeten leiden tot het scheppen van hoogwaardige en stabiele banen en de inclusie en integratie van kansarme groepen, en moeten het versterken van de sociale dialoog, infrastructuur en diensten, alsmede de sociale bescherming en de socialezekerheidsstelsels mogelijk maken.

  15. De COVID-19-crisis heeft ook duidelijk gemaakt dat het belangrijk is om hervormingen uit te voeren en te investeren in gezondheid en economische, sociale en institutionele veerkracht, met het oog op onder meer het vergroten van de crisisparaatheid en van het reactievermogen op crisissituaties, met name door de continuïteit van bedrijven en publieke diensten en de toegankelijkheid en de capaciteit van de gezondheids- en zorgstelsels te verbeteren en de doeltreffendheid van het openbaar bestuur en de nationale stelsels te vergroten, onder meer door de administratieve lasten tot een minimum te beperken, de doeltreffendheid van de rechtsstelsels te vergroten en de fraudepreventie en het toezicht op de bestrijding van het witwassen van geld te verbeteren.

  16. Hervormingen en investeringen in de volgende generatie, kinderen en jongeren zijn essentieel voor de bevordering van onderwijs en vaardigheden, met inbegrip van digitale vaardigheden, bijscholing, omscholing en herkwalificatie van de actieve beroepsbevolking met aandacht voor specifieke behoeften van de verschillende generaties, het integratieprogramma voor werklozen, beleidsmaatregelen om te investeren in toegang en kansen voor kinderen en jongeren in verband met onderwijs, gezondheid, voeding, banen en huisvesting, en beleidsmaatregelen om de generatiekloof te overbruggen, overeenkomstig de doelstellingen van de jongerengarantie en de kindergarantie. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat de volgende generatie Europeanen niet permanent de gevolgen van de COVID-19-crisis moet dragen en dat de generatiekloof niet verder wordt verdiept.

  17. Momenteel voorziet geen enkel instrument in rechtstreekse financiële steun in verband met de verwezenlijking van resultaten en de uitvoering van hervormingen en overheidsinvesteringen van de lidstaten in antwoord op de uitdagingen die in het kader van het Europees Semester zijn vastgesteld, met inbegrip van de Europese pijler van sociale rechten en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN, en met als doel een blijvend effect te hebben op de productiviteit en de economische, sociale en institutionele veerkracht van de lidstaten.

  18. De soorten financiering en wijzen van uitvoering op grond van deze verordening moeten worden gekozen op basis van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, waarbij met name de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico op niet-naleving in aanmerking moeten worden genomen. De niet-terugbetaalbare financiële steun in het kader van de faciliteit moet de vorm aannemen van een sui generis Uniebijdrage die moet worden bepaald op basis van een maximale financiële bijdrage die voor elke lidstaat wordt berekend en waarbij rekening wordt gehouden met de geraamde totale kosten van het herstel- en veerkrachtplan, en die moet worden betaald afhankelijk van de behaalde resultaten onder verwijzing naar de mijlpalen en streefdoelen van het herstel- en veerkrachtplan. Een dergelijke bijdrage moet derhalve worden bepaald volgens de sectorspecifieke regels van deze verordening, overeenkomstig de vereenvoudigingsregels met betrekking tot financiering die niet gekoppeld is aan kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(6) (het “financieel reglement”). Met betrekking tot de toewijzing, uitvoering en controle van niet-terugbetaalbare financiële steun in het kader van deze verordening moeten in deze verordening daarom specifieke regels en procedures worden vastgesteld, met inachtneming van de algemene beginselen van het begrotingsbeheer in het kader van het financieel reglement. Financiering die niet gekoppeld is aan kosten moet worden gebruikt op het niveau van de betalingen van de Commissie aan de lidstaten als begunstigden, ongeacht de terugbetaling in eender welke vorm van financiële bijdragen van lidstaten aan eindontvangers. De lidstaten moeten alle vormen van financiële bijdragen kunnen gebruiken, vereenvoudigde kostenopties inbegrepen. Onverminderd het recht van de Commissie om actie te ondernemen in geval van fraude, corruptie, belangenconflicten of dubbele financiering uit de faciliteit en andere Unieprogramma's, mogen betalingen niet worden onderworpen aan controles op de daadwerkelijk door de begunstigde gemaakte kosten.

  19. Overeenkomstig Verordening (EU) 2020/2094(7) en binnen de grenzen van de daarin toegewezen middelen, moeten herstel- en veerkrachtmaatregelen in het kader van de faciliteit worden uitgevoerd om de ongekende gevolgen van de COVID-19-crisis aan te pakken. Die extra middelen moeten op zodanige wijze worden gebruikt dat de inachtneming van de in Verordening (EU) 2020/2094 vastgestelde termijnen wordt gewaarborgd.

  20. Met de faciliteit moeten projecten worden ondersteund die het beginsel van additionaliteit van Uniefinanciering eerbiedigen. De faciliteit mag, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, niet in de plaats komen van terugkerende nationale uitgaven.

  21. Het waarborgen van een hoog niveau van cyberbeveiliging en vertrouwen in technologieën is een eerste vereiste voor een succesvolle digitale transformatie in de Unie. De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 1 en 2 oktober 2020 de Unie en de lidstaten ertoe opgeroepen ten volle gebruik te maken van de op 29 januari 2020 aangenomen toolbox voor 5G-cyberbeveiliging, en met name, voor essentiële voorzieningen die in de gecoördineerde Unierisicobeoordelingen zijn aangemerkt als kritiek en gevoelig, de desbetreffende beperkingen toe te passen op aanbieders met een hoog risico. De Europese Raad heeft onderstreept dat alle potentiële 5G-aanbieders moeten worden beoordeeld op basis van gemeenschappelijke objectieve criteria.

  22. Om synergieën tussen de faciliteit, het bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (de “InvestEU-verordening”) vastgestelde InvestEU-programma en het bij Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad(8) vastgestelde instrument voor technische ondersteuning te bevorderen, kunnen de herstel- en veerkrachtplannen, binnen een bepaald maximum, bijdragen omvatten aan de lidstaatcompartimenten in het kader van het InvestEU-programma en aan het instrument voor technische ondersteuning, in overeenstemming met deze verordening.

  23. Gezien de Europese Green Deal als de Europese strategie voor duurzame groei en het belang om klimaatverandering aan te pakken overeenkomstig van de toezeggingen van de Unie tot uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties moet de faciliteit een bijdrage leveren om klimaatactie en milieuduurzaamheid te mainstreamen en het globale streefdoel te bereiken dat 30 % van uitgaven uit de Uniebegroting de klimaatdoelstellingen ondersteunen. Daartoe moeten de door de faciliteit gesteunde en in de herstel- en veerkrachtplannen van de afzonderlijke lidstaten opgenomen maatregelen bijdragen tot de groene transitie, met inbegrip van biodiversiteit, of helpen het hoofd te bieden aan de daaruit voortvloeiende uitdagingen, en moeten zij een bedrag vertegenwoordigen van minstens 37 % van de totale toewijzing van het herstel- en veerkrachtplan, op basis van de methodologie voor het traceren van klimaatuitgaven als omschreven in een bijlage bij deze verordening. Die methodologie moet dienovereenkomstig worden gebruikt voor maatregelen die niet rechtstreeks kunnen worden toegewezen aan een in de bij de bijlage bij deze verordening vermeld steunverleningsgebied. Indien de betrokken lidstaat en de Commissie daarover overeenstemming bereiken, moeten de coëfficiënten voor ondersteuning van de klimaatdoelstellingen verhoogd kunnen worden tot 40 of 100 % voor individuele investeringen, als uiteengezet in het herstel- en veerkrachtplan, om rekening te houden met flankerende hervormingsmaatregelen die het effect ervan op de klimaatdoelstellingen op een geloofwaardige manier bevorderen. Daartoe moeten de coëfficiënten voor ondersteuning van de klimaatdoelstellingen verhoogd kunnen worden tot een totaalbedrag van 3 % van de toewijzing van het herstel- en veerkrachtplanvoor individuele investeringen. De faciliteit moet activiteiten ondersteunen die volledig in overeenstemming zijn met de klimaat- en milieunormen en -prioriteiten van de Unie en het ernstige-afbreukverbodsbeginsel in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad(9) (het “ernstige-afbreukverbodsbeginsel”).

  24. Gezien het belang van het aanpakken van het dramatische verlies aan biodiversiteit, moet deze verordening bijdragen tot de integratie van biodiversiteitsmaatregelen in het Uniebeleid.

  25. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de in hun herstel- en veerkrachtplannen opgenomen maatregelen in overeenstemming zijn met het ernstige-afbreukverbodsbeginsel in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852. De Commissie moet hiervoor technische richtsnoeren verstrekken. De inwerkingtreding van de in artikel 3, punt d), van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde gedelegeerde handelingen moet die richtsnoeren onverlet laten.

  26. De door de faciliteit gesteunde en in de herstel- en veerkrachtplannen van de afzonderlijke lidstaten opgenomen maatregelen moeten een bedrag vertegenwoordigen van ten minste 20 % van de toewijzing van het herstel- en veerkrachtplan wat digitale uitgaven betreft. Daartoe moeten de lidstaten de coëfficiënt voor ondersteuning van de doelstellingen berekenen op basis van een methodologie die weergeeft in welke mate die steun uit hoofde van de faciliteit bijdraagt aan de verwezenlijking van digitale doelstellingen. De coëfficiënten voor de individuele maatregelen moeten bepaald worden op basis van op de in een bijlage bij deze verordening vastgestelde steunverleningstypes. De methodologie moet dienovereenkomstig worden gebruikt voor maatregelen die niet rechtstreeks aan een steunverleningsgebied. Indien de betrokken lidstaat en de Commissie daarover overeenstemming bereiken, moeten die coëfficiënten verhoogd kunnen worden tot 40 of 100 % voor individuele investeringen om rekening te houden met flankerende hervormingen die het effect van de maatregelen op digitale doelstellingen bevorderen.

  27. Voor de bepaling van de bijdrage van de relevante maatregelen uit hoofde van de herstel- en veerkrachtplannen aan de klimaat- en digitale doelstellingen, moeten deze maatregelen opgenomen kunnen worden in beide doelstellingen, volgens hun respectieve methodologieën.

  28. Vrouwen zijn bijzonder getroffen door de COVID-19-crisis, doordat de meeste gezondheidswerkers in de Unie vrouw zijn en doordat zij onbetaalde zorgtaken combineren met de verantwoordelijkheden op hun werk. De situatie is met name moeilijk voor alleenstaande ouders, van wie 85 % vrouw is. Bij het opstellen en uitvoeren van de krachtens deze verordening ingediende herstel- en veerkrachtplannen moeten gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen evenals de mainstreaming van die doelstellingen in aanmerking worden genomen en bevorderd. Investeren in een degelijke zorginfrastructuur is ook van essentieel belang om gendergelijkheid te waarborgen, de economische empowerment van vrouwen te bevorderen, om veerkrachtige samenlevingen tot stand te brengen, slechte omstandigheden in een sector waar overheersend vrouwen werkzaam zijn te bestrijden, de werkgelegenheid te bevorderen, en armoede en sociale uitsluiting te voorkomen, en om een positief effect te hebben op het bruto binnenlands product (bbp), aangezien er dan meer vrouwen betaald werk kunnen verrichten.

  29. Er moet een mechanisme worden ingesteld om het verband tussen de faciliteit en gezond economisch bestuur te waarborgen, zodat de Commissie bij de Raad een voorstel kan indienen om de vastleggingen of betalingen in het kader van de faciliteit geheel of gedeeltelijk op te schorten. De verplichting van de Commissie om een opschorting voor te stellen moet worden opgeschort wanneer en zolang de zogenoemde algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact geactiveerd is. Teneinde te zorgen voor een uniforme uitvoering en gezien het feit dat de opgelegde maatregelen verstrekkende financiële gevolgen hebben, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Raad, die moet optreden op basis van een voorstel van de Commissie. Om de vaststelling van besluiten te vergemakkelijken die nodig zijn om een doeltreffend optreden in het kader van het economisch bestuur te garanderen, moet voor de opschorting van vastleggingen gebruik worden gemaakt van stemming bij omgekeerde gekwalificeerde meerderheid. De bevoegde commissie van het Europees Parlement moet de Commissie kunnen uitnodigen om de toepassing van dat mechanisme te bespreken in het kader van een gestructureerde dialoog teneinde het Europees Parlement in de gelegenheid te stellen zijn standpunten kenbaar te maken. Opdat de Commissie terdege rekening kan houden met de standpunten van het Europees Parlement, moet de gestructureerde dialoog plaatsvinden binnen vier weken nadat de Commissie het Europees Parlement op de hoogte heeft gebracht van de toepassing van dat mechanisme.

  30. De specifieke doelstelling van de faciliteit moet bestaan in het verstrekken van financiële steun om de mijlpalen en streefdoelen van de hervormingen en investeringen zoals vastgelegd in herstel- en veerkrachtplannen te bereiken. Deze doelstelling moet worden nagestreefd in nauwe samenwerking met de betrokken lidstaten.

  31. Uiterlijk 31 juli 2022 moet de Commissie een evaluatieverslag over de uitvoering van de faciliteit indienen bij het Europees Parlement en bij de Raad. Daartoe moet de Commissie rekening houden met de gemeenschappelijke indicatoren en het scorebord voor herstel en veerkracht waarin deze verordening voorziet, alsmede met alle andere relevante informatie. De bevoegde commissie van het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken de belangrijkste vaststellingen van zijn evaluatieverslag te presenteren in het kader van de op grond van deze verordening ingestelde herstel- en veerkrachtdialoog.

  32. Om te zorgen voor hun bijdrage aan de doelstellingen van de faciliteit, moeten de herstel- en veerkrachtplannen maatregelen omvatten voor de uitvoering van hervormingen en openbare investeringsprojecten door middel van een coherent pakket. Maatregelen die met ingang van 1 februari 2020 van start zijn gegaan, moeten in aanmerking komen. Herstel- en veerkrachtplannen moeten in overeenstemming zijn met de desbetreffende landspecifieke uitdagingen en prioriteiten die in het kader van het Europees Semester zijn vastgesteld, alsmede met de uitdagingen en prioriteiten die zijn vastgesteld in de meest recente aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone voor die lidstaten die de euro als munt hebben. De herstel- en veerkrachtplannen moetenmoet ook in overeenstemming zijn met nationale hervormingsprogramma’s, nationale energie- en klimaatplannen, rechtvaardige overgangsplannen, de uitvoeringsplannen voor de jongerengarantie en de in het kader van de Uniefondsen vastgestelde partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s. Om acties te stimuleren die binnen de prioriteiten van de Europese Groene Deal en de Digitale Agenda vallen, moet de herstel- en veerkrachtplannen ook maatregelen bevatten die relevant zijn voor de groene en de digitale transitie. Zulke maatregelen moeten een snelle verwezenlijking van de in de nationale energie- en klimaatplannen en de actualiseringen daarvan vastgestelde streefcijfers, doelstellingen en bijdragen mogelijk maken. Alle ondersteunde activiteiten moeten worden voortgezet met volledige inachtneming van de klimaat- en milieunormen en -prioriteiten van de Unie. In de herstel- en veerkrachtplannen moeten ook de horizontale beginselen van de faciliteit in acht worden genomen.

  33. De herstel- en veerkrachtplannen mogen geen afbreuk doen aan het recht om collectieve overeenkomsten te sluiten of af te dwingen, of om collectieve actie te ondernemen, in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, alsook Unie- nationale recht en de Unie- en nationale praktijken.

  34. Regionale en lokale overheden kunnen worden beschouwd als belangrijke partners bij de uitvoering van hervormingen en investeringen. In dit verband moeten zij naar behoren worden geraadpleegd en betrokken, overeenkomstig het nationale rechtskader.

  35. Indien een lidstaat op grond van artikel 12 van Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad(10) is vrijgesteld van het toezicht op en de beoordeling in het kader van het Europees Semester, of onderworpen is aan toezicht uit hoofde van Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad(11), moet het mogelijk zijn deze verordening op de betrokken lidstaat toe te passen met betrekking tot de in die verordeningen vastgestelde uitdagingen en prioriteiten.

  36. Om de voorbereiding en de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen door de lidstaten mogelijk te maken, moet de Raad in staat zijn om het kader van het Europees Semester de stand van de capaciteit voor herstel, veerkracht en aanpassing in de Unie te bespreken. Deze bespreking moet worden gebaseerd op de in het kader van het Europees Semester aan de Commissie ter beschikking staande strategische en analytische informatie en, indien beschikbaar, op de informatie over de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen in de voorgaande jaren.

  37. Om te zorgen voor een zinvolle financiële bijdrage die in verhouding staat tot de daadwerkelijke behoeften van de lidstaten om de in het herstel- en veerkrachtplan opgenomen hervormingen en investeringen uit te voeren en te voltooien, is het passend om een maximale financiële bijdrage vast te stellen die hun uit hoofde van de faciliteit ter beschikking staat als niet-terugbetaalbare financiële steun. 70 % van die maximale bijdrage moet worden berekend op basis van de bevolkingsomvang, het inverse van het bbp per hoofd van de bevolking en het relatieve werkloosheidspercentage van elke lidstaat. 30 % van die maximale financiële bijdrage moet worden berekend op basis van de bevolkingsomvang, het inverse van het bbp per hoofd van de bevolking en, in gelijke mate, de verandering in het reële bbp in 2020 en de geaggregeerde verandering in het reële bbp gedurende de periode van 2020-2021 op basis van de najaarsprognoses 2020 van de Commissie voor de gegevens die op het moment van berekening nog niet beschikbaar waren en die uiterlijk 30 juni 2022 moeten worden geactualiseerd met de werkelijke gegevens.

  38. Er moet worden voorzien in een procedure voor de indiening van herstel- en veerkrachtplannen door de lidstaten, en de inhoud daarvan. De lidstaten moeten hun herstel- en veerkrachtplannen in principe uiterlijk 30 april officieel indienen, hetgeen zij in één geïntegreerd document samen met hun nationale hervormingsprogramma kunnen doen. Met het oog op een snelle uitvoering van de faciliteit moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen om vanaf 15 oktober van het voorgaande jaar een ontwerpherstel- en veerkrachtplan in te dienen.

  39. Om de nationale zeggenschap over en concentratie op relevante hervormingen en investeringen te garanderen, moeten lidstaten die steun wensen te ontvangen, bij de Commissie een naar behoren gemotiveerd en onderbouwd herstel- en veerkrachtplan indienen. Dat plan moet nader aangeven hoe het, met inachtneming van de daarin vervatte maatregelen, een alomvattend en evenwichtig antwoord vormt op de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat en op passende wijze bijdraagt tot de zes pijlers, rekening houdend met de specifieke uitdagingen van de betrokken lidstaat. Het herstel- en veerkrachtplan moet de gedetailleerde reeks maatregelen voor het toezicht erop en de uitvoering ervan omvatten, met inbegrip van doelstellingen en mijlpalen en de geraamde kosten, alsmede het verwachte effect van het herstel- en veerkrachtplan op het groeipotentieel, de jobcreatie en de economische, sociale en institutionele veerkracht, onder meer door het bevorderen van beleidsmaatregelen voor kinderen en jongeren, en op het beperken van de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis, terwijl wordt bijgedragen aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, zodat de economische, sociale en territoriale cohesie en de convergentie binnen de Unie worden versterkt. Ook moet het maatregelen omvatten die relevant zijn voor de groene transitie, inclusief biodiversiteit, en de digitale transitie. Het moet ook een toelichting omvatten over de manier waarop het bijdraagt tot een effectieve aanpak van de relevante landspecifieke uitdagingen en prioriteiten die zijn vastgesteld in het kader van het Europees Semester, met inbegrip van de fiscale aspecten en de aanbevelingen die zijn geformuleerd op grond van artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad(12). Ook moet het een toelichting omvatten over de manier waarop dat plan waarborgt dat geen enkele in het herstel- en veerkrachtplan opgenomen maatregel voor de uitvoering van hervormingen en investeringsprojecten ernstig afbreuk doet aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 (het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”). Het herstel- en veerkrachtplan moet de verwachte bijdrage aan gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen bevatten, alsmede een samenvatting van het gevoerde raadplegingsproces met relevante nationale belanghebbenden.

    Het herstel- en veerkrachtplan moet een toelichting omvatten bij de plannen, systemen en concrete maatregelen van de lidstaten om belangenconflicten, corruptie en fraude te voorkomen, op te sporen en recht te zetten en om dubbele financiering uit de faciliteit en uit andere Unieprogramma’s te voorkomen. Het herstel- en veerkrachtplan kan ook grensoverschrijdende of meerlandenprojecten omvatten. De Commissie en de lidstaten moeten tijdens het hele proces streven naar een nauwe samenwerking.

  40. De faciliteit moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer, met inbegrip van de effectieve preventie en vervolging van fraude, inclusief belastingfraude, belastingontduiking, corruptie en belangenconflicten.

  41. De Commissie moet de door elke lidstaat voorgestelde herstel- en veerkrachtplan beoordelen en daarbij nauw samenwerken met de betrokken lidstaat. De Commissie moet de nationale zeggenschap over het plan volledig respecteren en moet daarom rekening houden met de door de betrokken lidstaat verstrekte motiveringen en elementen. De Commissie moet de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van het herstel- en veerkrachtplan beoordelen op basis van de in deze Verordening uiteengezette lijst van criteria. De Commissie moet de voorgestelde herstel- en veerkrachtplannen en, indien van toepassing, de actualiseringen ervan beoordelen binnen twee maanden na de officiële indiening van de herstel- en veerkrachtplannen. De betrokken lidstaat en de Commissie moeten kunnen overeenkomen die termijn zo nodig met een redelijke periode te verlengen.

  42. Er moeten passende richtsnoeren worden uiteengezet in een bijlage bij deze verordening aan de hand waarvan de Commissie op transparante en billijke wijze de herstel- en veerkrachtplannen kan beoordelen, en de financiële bijdrage kan bepalen overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde doelstellingen en andere relevante vereisten. Met het oog op transparantie en efficiëntie moet een waarderingssysteem voor de beoordeling van de voorstellen voor herstel- en veerkrachtplannen worden ingevoerd. Voor de criteria betreffende de landspecifieke aanbevelingen en het versterken van het groeipotentieel, de jobcreatie en de economische, sociale en institutionele veerkracht, en teneinde bij te dragen aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, moet bij de beoordeling het hoogste puntenaantal worden behaald. Een effectieve bijdrage aan de groene en de digitale transities moet eveneens een voorwaarde zijn voor een positieve beoordeling.

  43. Om ertoe bij te dragen dat kwaliteitsvolle herstel- en veerkrachtplannen worden opgesteld en om de Commissie bij te staan bij de beoordeling van de door de lidstaten ingediende herstel- en veerkrachtplannen en bij de beoordeling van de mate waarin deze zijn verwezenlijkt, moet worden voorzien in het gebruik van deskundigenadvies en, op verzoek van de betrokken lidstaat, collegiaal advies en technische ondersteuning. De lidstaten kunnen ook verzoeken om ondersteuning in het kader van het instrument voor technische ondersteuning. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om synergieën te bevorderen met de herstel- en veerkrachtplannen van andere lidstaten.

  44. Voor de eenvoud moet de vaststelling van de financiële bijdrage gebeuren aan de hand van eenvoudige criteria. De financiële bijdrage moet worden vastgesteld op basis van de geraamde totale kosten van het door de betrokken lidstaat voorgestelde herstel- en veerkrachtplan.

  45. De Raad moet de beoordeling van de herstel- en veerkrachtplannen goedkeuren door middel van een uitvoeringsbesluit op basis van een voorstel van de Commissie en ernaar streven dit binnen vier weken na de goedkeuring van dat voorstel vast te stellen. Mits het herstel- en veerkrachtplan op afdoende wijze aan de beoordelingscriteria voldoet, moet aan de betrokken lidstaat de maximale financiële bijdrage worden toegewezen indien de geraamde totale kosten van het pakket, verminderd met de nationale cofinanciering, gelijk zijn aan of hoger zijn dan het bedrag van de maximale financiële bijdrage zelf. Aan de betrokken lidstaat moet daarentegen een bedrag worden toegewezen dat gelijk is aan de geraamde totale kosten van het herstel- en veerkrachtplan, indien die geraamde totale kosten lager zijn dan de maximale financiële bijdrage zelf. Er mag aan de lidstaat geen enkele financiële bijdrage worden toegekend indien het herstel- en veerkrachtplan onvoldoende beantwoordt aan de beoordelingscriteria. Het uitvoeringsbesluit van de Raad moet op voorstel van de Commissie worden gewijzigd om de maximale financiële bijdrage bij te werken op basis van de werkelijke gegevens in juni 2022. De Raad moet het desbetreffende wijzigingsbesluit zonder onnodige vertraging vaststellen.

  46. Om te zorgen dat de financiële steun in de eerste jaren na de COVID-19-crisis vervroegd beschikbaar wordt gesteld, en dat deze steun verenigbaar is met de beschikbare financiering voor de faciliteit, moeten de middelen vóór 31 december 2023 ter beschikking worden gesteld. Daartoe moet het mogelijk zijn om voor 70 % van het bedrag dat beschikbaar is voor niet-terugbetaalbare financiële steun de juridische verbintenissen uiterlijk 31 december 2022 en voor 30 % van 1 januari 2023 tot 31 december 2023 aan te gaan wettelijk zijn vastgelegd. Uiterlijk 31 december 2021 kan een lidstaat bij de indiening van het herstel- en veerkrachtplan verzoeken om betaling van een bedrag van maximaal 13 % van de financiële bijdrage en, waar van toepassing, van maximaal 13 % van de leningen aan de betrokken lidstaat in de vorm van een voorfinanciering binnen - voor zover mogelijk - twee maanden na de goedkeuring van de juridische verbintenissen door de Commissie.

  47. Financiële steun voor een herstel- en veerkrachtplan van een lidstaat moet mogelijk zijn in de vorm van een lening, onder voorbehoud van het sluiten van een leningsovereenkomst met de Commissie, op basis van een naar behoren met redenen omkleed verzoek van de betrokken lidstaat. Leningen ter ondersteuning van de uitvoering van nationale herstel- en veerkrachtplannen moeten worden verstrekt tot en met 31 december 2023 en moeten worden verstrekt op looptijden die een weerspiegeling vormen van het langetermijnkarakter van dergelijke uitgaven. Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad(13)moeten terugbetalingen, overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer, gebeuren op een zodanige wijze dat de verplichtingen gestaag en voorspelbaar verminderen. Deze looptijden mogen afwijken van de looptijden van de middelen die de Unie leent op de kapitaalmarkten om de leningen te financieren. Daarom moet worden voorzien in de mogelijkheid om af te wijken van het in artikel 220, lid 2, van het financieel reglement vastgelegde beginsel dat de looptijden van leningen voor financiële bijstand niet mogen worden getransformeerd.

  48. Het verzoek om steun via leningen moet worden gerechtvaardigd door de hogere financiële behoeften in verband met aanvullende hervormingen en investeringen in het herstel- en veerkrachtplan, die met name relevant zijn voor de groene en de digitale transitie, en met hogere kosten van het herstel- en veerkrachtplan dan de maximale financiële bijdrage die via de niet-terugbetaalbare bijdrage wordt toegekend. Het moet mogelijk zijn het verzoek om steun via leningen tegelijk met de indiening van het herstel- en veerkrachtplan in te dienen. Indien het verzoek om steun via leningen op een ander tijdstip wordt ingediend, moet het vergezeld gaan van een herzien herstel- en veerkrachtplan met aanvullende mijlpalen en streefdoelen. Om te zorgen dat de middelen vervroegd beschikbaar worden gesteld, moeten de lidstaten een verzoek om steun via leningen uiterlijk 31 augustus 2023 indienen. Met het oog op een goed financieel beheer moet het totale bedrag van alle in het kader van deze verordening verstrekte steun via leningen geplafonneerd zijn. Bovendien mag het maximumvolume van de lening voor elke lidstaat niet meer bedragen dan 6,8 % van het bruto nationaal inkomen (bni) van 2019 van die lidstaat volgens de gegevens van Eurostat met afsluitdatum mei 2020. Een verhoging van het plafondbedrag moet in uitzonderlijke omstandigheden, afhankelijk van de beschikbare middelen, mogelijk zijn. Om dezelfde redenen moet het mogelijk zijn de lening in schijven te betalen aan de hand van het bereiken van de resultaten. De Commissie moet het verzoek om steun via leningen binnen twee maanden beoordelen. De Raad moet die beoordeling met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie kunnen goedkeuren door middel van een uitvoeringsbesluit, en moet ernaar streven dit binnen vier weken na de goedkeuring van dat Commissievoorstel vast te stellen.

  49. Een lidstaat moet de mogelijkheid hebben om binnen de uitvoeringsperiode een gemotiveerd verzoek tot wijziging van het herstel- en veerkrachtplan in te dienen indien deze handelwijze door objectieve omstandigheden gerechtvaardigd is. Indien de Commissie van mening is dat de redenen die zijn aangedragen door de betrokken lidstaat een dergelijke wijziging rechtvaardigen, moet zij het nieuwe herstel- en veerkrachtplan binnen twee maanden beoordelen. De betrokken lidstaat en de Commissie moeten kunnen overeenkomen die termijn zo nodig met een redelijke termijn te verlengen. De Raad moet de beoordeling van het nieuwe herstel- en veerkrachtplan goedkeuren door middel van een uitvoeringsbesluit op basis van een voorstel van de Commissie, en moet ernaar streven dit binnen vier weken na goedkeuring van het voorstel vast te stellen.

  50. De instellingen van de Unie moeten alles in het werk stellen om de verwerkingstijd te verkorten met het oog op een vlotte en snelle uitvoering van de faciliteit.

  51. Met het oog op de efficiëntie en de eenvoud van het financieel beheer van de faciliteit moet financiële steun van de Unie voor herstel- en veerkrachtplannen de vorm aannemen van financiering op basis van behaalde resultaten, die worden afgemeten aan in de goedgekeurde herstel- en veerkrachtplannen vermelde mijlpalen en streefdoelen. Daartoe moet aanvullende steun via leningen worden gekoppeld aan de aanvullende mijlpalen en streefdoelen in vergelijking met die welke relevant zijn voor de financiële steun (zijnde niet-terugbetaalbare financiële steun).

  52. De vrijgave van middelen uit hoofde van de faciliteit hangt af van de bevredigende verwezenlijking door de lidstaten van de relevante mijlpalen en streefdoelen, zoals uiteengezet in de herstel- en veerkrachtplannen, nadat deze plannen door de Raad zijn goedgekeurd. Voordat de Commissie een besluit tot toelating van betaling van de financiële bijdrage en, waar van toepassing, van de leningen vaststelt, moet zij het Economisch en Financieel Comité om advies vragen over de bevredigende verwezenlijking van de relevante mijlpalen en streefdoelen door de lidstaten, en dit op basis van een voorlopige beoordeling door de Commissie. Opdat de Commissie het advies van het Economisch en Financieel Comité in aanmerking neemt voor haar beoordeling, moet het binnen vier weken na ontvangst van de voorlopige beoordeling door de Commissie worden verstrekt. Het Economisch en Financieel Comité moet in zijn beraadslagingen streven naar het bereiken van een consensus. Indien bij wijze van uitzondering een of meer lidstaten van oordeel zijn dat er ernstige afwijkingen zijn wat betreft de bevredigende verwezenlijking van de betrokken mijlpalen en streefdoelen, kunnen zij de voorzitter van de Europese Raad verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan de volgende Europese Raad. De respectieve lidstaten moeten de kwestie ook onverwijld ter kennis brengen van de Raad, en de Raad moet op zijn beurt onverwijld het Europees Parlement op de hoogte moet brengen. In dergelijke uitzonderlijke omstandigheden mag geen besluit tot toelating van de betaling van de financiële bijdrage en, in voorkomend geval, van de steun via leningen worden genomen totdat de volgende Europese Raad de kwestie uitputtend heeft besproken. Die procedure mag in de regel niet langer duren dan drie maanden nadat de Commissie het Economisch en Financieel Comité om advies heeft verzocht.

  53. Voor een deugdelijk financieel beheer – met inachtneming van de resultaatgerichte aard van de faciliteit – moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de vastleggingen in de begroting, betalingen, en de opschorting en invordering van middelen, alsmede de beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun. Met het oog op de voorspelbaarheid moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om twee keer per jaar betalingsverzoeken in te dienen. De betalingen dienen in termijnen te worden verricht en moeten worden gebaseerd op een positieve beoordeling door de Commissie van de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan door de betrokken lidstaat. De lidstaten moet passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het gebruik van middelen voor door de faciliteit gesteunde maatregelen voldoet aan het toepasselijke Unierecht en nationaal recht. Meer bepaald moeten zij ervoor zorgen dat fraude, corruptie en belangenconflicten worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd en dat dubbele financiering uit de faciliteit en andere Unieprogramma’s wordt voorkomen. Opschorting en beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun alsook vermindering en terugvordering van de financiële bijdrage moeten mogelijk zijn wanneer het herstel- en veerkrachtplan niet op bevredigende wijze is uitgevoerd door de betrokken lidstaat, of in het geval van ernstige onregelmatigheden, te weten fraude, corruptie en belangenconflicten in verband met de door de faciliteit gesteunde maatregelen, of een ernstige niet-nakoming van een verplichting uit overeenkomsten die verband houden met financiële steun. De terugvordering moet waar mogelijk worden gewaarborgd door verrekening met uitstaande betalingen in het kader van de faciliteit. Passende procedures op tegenspraak moeten worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat het besluit van de Commissie over de opschorting en invordering van betaalde bedragen, alsmede de beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun het recht van de lidstaten vrijwaart om opmerkingen in te dienen. Alle betalingen van financiële bijdragen aan de lidstaten moeten uiterlijk 31 december 2026 plaatsvinden, met uitzondering van de in artikel 1, lid 3, tweede zin, van Verordening (EU) 2020/2094 bedoelde maatregelen en van gevallen waarin, hoewel de juridische verbintenis is aangegaan of het besluit is vastgesteld met inachtneming van de in artikel 3 van die verordening bedoelde termijnen, de Unie haar verplichtingen jegens de lidstaten moet kunnen nakomen, onder meer als gevolg van een definitief arrest tegen de Unie.

  54. De Commissie moet ervoor zorgen dat de financiële belangen van de Unie effectief beschermd worden. Hoewel het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de lidstaat zelf is ervoor te zorgen dat de faciliteit in overeenstemming met het relevante Unie- en nationaal recht ten uitvoer wordt gelegd, moet de Commissie in dat verband voldoende waarborgen van de lidstaten kunnen krijgen. Daartoe moeten de lidstaten bij de uitvoering van de faciliteit voor een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem zorgen en moeten zij ten onrechte betaalde of verkeerd gebruikte bedragen terugvorderen. In dat verband moeten de lidstaten een beroep kunnen doen op hun gewone nationale begrotingsbeheersystemen. De lidstaten moeten gegevens en informatie in gestandaardiseerde categorieën verzamelen om ernstige onregelmatigheden, dat wil zeggen fraude, corruptie en belangenconflicten met betrekking tot de door de faciliteit ondersteunde maatregelen te voorkomen, op te sporen en recht te zetten. De Commissie moet een informatie- en monitoringsysteem beschikbaar stellen, met inbegrip van één instrument voor datamining en risicoscores, om toegang te krijgen tot deze gegevens en informatie en deze te analyseren, met het oog op een algemene toepassing door de lidstaten.

  55. De Commissie, het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), de Rekenkamer en, indien van toepassing, het Europees Openbaar Ministerie (EOM) moeten het informatie- en monitoringsysteem kunnen gebruiken binnen hun bevoegdheden en rechten.

  56. Om de uitvoering van de regelingen van de lidstaten ter voorkoming van dubbele financiering uit de faciliteit en andere programma’s van de Unie te vergemakkelijken, moet de Commissie informatie beschikbaar stellen over de ontvangers van uit de Uniebegroting gefinancierde middelen, overeenkomstig artikel 38, lid 1, van het financieel reglement.

  57. De lidstaten en de Commissie moeten de mogelijkheid krijgen om persoonsgegevens te verwerken, doch alleen indien noodzakelijk om te zorgen voor kwijting, audits en controles met betrekking tot het gebruik van middelen in verband met maatregelen voor de uitvoering van hervormingen en investeringsprojecten in het kader van het herstel- en veerkrachtplan. De persoonsgegevens moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679(14) of Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad(15), naargelang welke van de twee verordeningen toepasselijk is.

  58. Voor het doeltreffende toezicht op de uitvoering moeten de lidstaten in het kader van het Europees Semester tweemaal per jaar verslag uitbrengen over de stand van zaken bij de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan. Dergelijke door de betrokken lidstaten opgestelde verslagen moeten op passende wijze worden weergegeven in de nationale hervormingsprogramma’s, die moeten worden gebruikt als instrument om verslag uit te brengen over de vorderingen bij de voltooiing van de herstel- en veerkrachtplannen.

  59. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om het advies in te winnen van hun nationale comités voor de productiviteit en onafhankelijke begrotingsinstellingen over hun herstel- en veerkrachtplannen, met inbegrip van de eventuele validering van elementen van hun herstel- en veerkrachtplan.

  60. Om transparantie en verantwoordingsplicht bij de uitvoering van de faciliteit te waarborgen, moet de Commissie, onder voorbehoud van de goedkeuring van gevoelige of vertrouwelijke informatie of, indien nodig, passende vertrouwelijkheidsregelingen, relevante documenten en informatie gelijktijdig en op voet van gelijkheid toezenden aan het Europees Parlement en aan de Raad, bijvoorbeeld de door de lidstaten ingediende herstel- en veerkrachtplannen of de wijzigingen daarvan en de door de Commissie openbaar gemaakte voorstellen voor uitvoeringsbesluiten van de Raad.

  61. De bevoegde commissies van het Europees Parlement kunnen de Commissie om de twee maanden uitnodigen om in het kader van een herstel- en veerkrachtdialoog kwesties te bespreken die betrekking hebben op de uitvoering van de faciliteit, zoals de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten, de beoordeling door de Commissie, de belangrijkste vaststellingen in het evaluatieverslag,; de mate van verwezenlijking van de mijlpalen en streefdoelen, procedures in verband met betaling en opschorting, en alle overige relevante informatie en documentatie over de uitvoering van de faciliteit die door de Commissie wordt verstrekt. De Commissie moet rekening houden met de elementen die naar voren komen in de door middel van de herstel- en veerkrachtdialoog kenbaar gemaakte standpunten, waaronder eventuele resoluties van het Europees Parlement.

  62. Met het oog op een efficiënte en coherente toewijzing van de begrotingsmiddelen en de inachtneming van het beginsel van deugdelijk financieel beheer moeten maatregelen in het kader van deze verordening verenigbaar en complementair zijn met de lopende Unieprogramma’s, waarbij dubbele financiering van dezelfde uitgaven uit de faciliteit en uit andere Unieprogramma’s moet worden vermeden. De Commissie en de lidstaat moeten in alle fasen van het proces zorgen voor doeltreffende coördinatie om de consistentie, de coherentie, de complementariteit en de synergie tussen de financieringsbronnen te waarborgen. Daartoe moeten de lidstaten verplicht worden om, wanneer zij hun herstel- en veerkrachtplannen bij de Commissie indienen, de relevante informatie over bestaande of geplande Uniefinanciering te presenteren. Financiële steun in het kader van de faciliteit moet een aanvulling vormen op de steun uit hoofde van andere programma’s en instrumenten van de Unie, waaronder het InvestEU-programma, en de in het kader van de faciliteit gefinancierde hervormingen en investeringsprojecten moeten in aanmerking kunnen komen voor financiering uit andere programma’s en instrumenten van de Unie, mits die steun niet dezelfde kosten dekt.

  63. De Commissie moet de uitvoering van de faciliteit monitoren en de verwezenlijking van de in deze verordening opgenomen doelstellingen op gerichte en evenredige wijze meten. Bij de monitoring van de uitvoering van de faciliteit moet de Commissie garanderen dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering van de activiteiten en de resultaten op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe moeten evenredige verslagleggingsvereisten worden opgelegd aan de ontvangers van Uniemiddelen. Door middel van gedelegeerde handelingen moet de Commissie de gemeenschappelijke indicatoren vaststellen die moeten worden gebruikt voor de verslaglegging over de voortgang en voor de monitoring en de evaluatie van de faciliteit, en een methode vaststellen voor het rapporteren van sociale uitgaven, onder meer met betrekking tot kinderen en jongeren, in het kader van de faciliteit.

  64. Op grond van de alinea’s 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(16) moet deze faciliteit worden geëvalueerd op basis van informatie die op grond van specifieke monitoringvoorschriften is verzameld, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering worden vermeden. Die voorschriften moeten, als basis voor de evaluatie van de effecten van de faciliteit in de praktijk, waar nodig meetbare indicatoren omvatten.

  65. Bij een gedelegeerde handeling moet een specifiek scorebord worden ingesteld om de voortgang van de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten in elk van de zes pijlers, en de voorgang die is gemaakt ten aanzien van de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen met betrekking tot de gemeenschappelijke indicatoren van de faciliteit, weer te geven. Het scorebord moet uiterlijk in december 2021 operationeel zijn en moet tweemaal per jaar door de Commissie worden bijgewerkt.

  66. Teneinde te zorgen voor passende prestatieverslaglegging en monitoring van de uitvoering met betrekking tot de faciliteit, inclusief wat sociale uitgaven betreft, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van het specifieke scorebord dat de voortgang van de uitvoering en de te gebruiken gemeenschappelijke indicatoren weergeeft, alsmede de methodologie voor het rapporteren van sociale uitgaven, onder meer met betrekking tot kinderen en jongeren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

  67. De Commissie moet een jaarlijks verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en aan de Raad over de uitvoering van de faciliteit. Dat verslag moet informatie bevatten over de voortgang die de lidstaten hebben bereikt in het kader van de goedgekeurde herstel- en veerkrachtplannen. Het moet ook informatie bevatten over de uitvoering van de mijlpalen en streefdoelen, over betalingen en opschortingen en over de bijdrage van de faciliteit aan de klimaat- en digitale doelstellingen, de gemeenschappelijke indicatoren en de in het kader van de zes pijlers gefinancierde uitgaven.

  68. De verwezenlijking van de doelstellingen van de faciliteit, de efficiëntie van het gebruik van de middelen en de toegevoegde waarde ervan moeten onafhankelijk worden geëvalueerd. De evaluatie gaat in voorkomend geval vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening. In een onafhankelijke ex-postevaluatie moet bovendien het langetermijneffect van de faciliteit worden onderzocht.

  69. De beoordeling van de door de lidstaten uit te voeren herstel- en veerkrachtplannen en de overeenkomstige financiële ondersteuning moet door de Raad bij uitvoeringsbesluit worden vastgesteld, op basis van een voorstel van de Commissie. Daartoe en teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de betaling van de financiële steun bij vervulling van de relevante mijlpalen en streefdoelen moeten worden toegekend aan en uitgeoefend door de Commissie overeenkomstig de onderzoeksprocedure van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(17). Aangezien het mogelijk is dat financiële steun in het kader van de faciliteit onmiddellijk moet worden uitbetaald overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 182/2011, moet de voorzitter van het comité voor elke ontwerpuitvoeringshandeling acht slaan op de mogelijkheid om de termijn voor het bijeenroepen van het comité en de termijn voor het comité in de zin van die verordening om zijn advies te verstrekken in te korten.

  70. Na de vaststelling van een uitvoeringsbesluit moet het voor de betrokken lidstaat en de Commissie mogelijk zijn om met betrekking tot bepaalde operationele regelingen van technische aard overeenstemming te bereiken en daarbij nader in te gaan op aspecten van de uitvoering met betrekking tot de termijnen, de indicatoren voor de mijlpalen en streefdoelen, en de toegang tot de onderliggende gegevens. Om te zorgen voor de voortdurende relevantie van de operationele regelingen met betrekking tot de heersende omstandigheden tijdens de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan, moet het mogelijk zijn dat de onderdelen van dergelijke operationele regelingen met wederzijdse instemming worden gewijzigd.

  71. De horizontale regels die door het Europees Parlement en de Raad zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 322 VWEU op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het financieel reglement en bepalen met name de procedure om het budget vast te stellen en uit te voeren door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles van de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten eveneens een algemeen conditionaliteitsstelsel ter bescherming van de begroting van de Unie.

  72. Overeenkomstig het financieel reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(18), Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(19), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(20) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad(21) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, daaronder begrepen maatregelen ter voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van fraude, corruptie en belangenconflicten, alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder heeft OLAF overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid om administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie, belangenconflicten of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het EOM is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(22). Personen of entiteiten die fondsen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het financieel reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Europese Rekenkamer, en, ten aanzien van de lidstaten die overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 deelnemen aan de nauwere samenwerking, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van fondsen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

  73. Het moet voor de Commissie mogelijk zijn om communicatieactiviteiten te ontplooien om te zorgen voor de zichtbaarheid van de Uniefinanciering en, in voorkomend geval, om ervoor te zorgen dat door middel van een financieringsverklaring wordt meegedeeld en erkend dat sprake is van steun in het kader van de faciliteit.

  74. Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VWEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

  75. Om de in deze verordening opgenomen maatregelen snel te kunnen uitvoeren, moet zij in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN EN FINANCIERING

Bij deze verordening wordt de herstel- en veerkrachtfaciliteit (“de faciliteit”) ingesteld.

Deze verordening voorziet in de doelstellingen van de faciliteit, de financiering ervan, de vormen van Uniefinanciering op grond van de faciliteit en de regels voor de verstrekking van die financiering.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. “fondsen van de Unie”: de fondsen die vallen onder een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het rechtvaardige-transitiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027”);

  2. “financiële bijdrage”: niet-terugbetaalbare financiële steun op grond van de faciliteit die aan een lidstaat is of kan worden toegewezen;

  3. “Europees Semester”: het in artikel 2 bis van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad(23) uiteengezette proces;

  4. “mijlpalen en streefdoelen”: metingen van de vorderingen in de richting van de verwezenlijking van een hervorming of een investering, waarbij mijlpalen kwalitatieve verwezenlijkingen zijn en streefdoelen kwantitatieve verwezenlijkingen;

  5. “veerkracht”: het vermogen om op een eerlijke, duurzame en inclusieve wijze economische, sociale en ecologische schokken of aanhoudende structurele veranderingen het hoofd te bieden, en

  6. “geen ernstige afbreuk doen”: het niet ondersteunen of uitvoeren van economische activiteiten die ernstig afbreuk doen aan in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852 uiteengezette milieudoelstellingen, indien van toepassing, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852.

Het toepassingsgebied van de faciliteit bestrijkt beleidsgebieden die van Europees belang zijn en die in zes pijlers zijn ondergebracht:

  1. groene transitie;

  2. digitale transformatie;

  3. slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van economische cohesie, banen, productiviteit, concurrentievermogen, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en een goed functionerende interne markt met sterke kmo’s;

  4. sociale en territoriale cohesie;

  5. gezondheid en economische, sociale en institutionele veerkracht, met het oog op onder andere het vergroten van crisisparaatheid en van het reactievermogen bij crisissituaties, en

  6. beleid voor de volgende generatie, kinderen en jongeren, zoals onderwijs en vaardigheden.

1.

Overeenkomstig de in artikel 3 van deze verordening bedoelde zes pijlers en de coherentie en synergie die zij opleveren en in de context van de COVID-19-crisis is de algemene doelstelling van de faciliteit de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie te verbeteren door de veerkracht, de crisisparaatheid, het aanpassingsvermogen en het groeipotentieel van de lidstaten te verbeteren, door de sociale en economische gevolgen van de crisis met name voor vrouwen te verzachten, door een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, door de groene transitie te ondersteunen door een bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de 2030-streefcijfers voor klimaat van de Unie als uiteengezet in artikel 2, punt 11, van Verordening (EU) 2018/1999, alsook door de doelstelling van klimaatneutraliteit van de Unie in 2050 en van de digitale transitie na te leven, en aldus bij te dragen tot de opwaartse economische en sociale convergentie, het herstellen en stimuleren van duurzame groei en de integratie van de economieën van de Unie, en het bevorderen van de schepping van kwalitatief hoogstaande banen, alsmede bij te dragen tot de strategische autonomie van de Unie, in combinatie met een open economie en het creëren van Europese meerwaarde.

2.

Met het oog op die algemene doelstelling is de specifieke doelstelling van de faciliteit de lidstaten financiële steun te verstrekken ter verwezenlijking van de in hun herstel- en veerkrachtplannen vastgelegde mijlpalen en streefdoelen van de hervormingen en investeringen. Deze specifieke doelstelling wordt nagestreefd in nauwe en transparante samenwerking met de betrokken lidstaten.

1.

De steun uit de faciliteit komt, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, niet in de plaats van terugkerende nationale begrotingsuitgaven en is in overeenstemming met het in artikel 9 bedoelde beginsel van additionaliteit van Uniefinanciering.

2.

De faciliteit ondersteunt alleen maatregelen die het ernstige-afbreukverbodsbeginsel eerbiedigen.

1.

De in artikel 1 van Verordening (EU) 2020/2094 bedoelde maatregelen worden in het kader van de faciliteit uitgevoerd:

  1. met een bedrag van maximaal 312 500 000 000 EUR als bedoeld in artikel 2, lid 2, punt a), punt ii), van Verordening (EU) 2020/2094 in prijzen van 2018, beschikbaar voor niet-terugbetaalbare financiële steun, onder voorbehoud van artikel 3, leden 4 en 7, van Verordening (EU) 2020/2094;

    Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2020/2094 vormen deze bedragen externe bestemmingsontvangsten voor de toepassing van artikel 21, lid 5, van het financieel reglement;

  2. met een bedrag van maximaal 360 000 000 000 EUR als bedoeld in artikel 2, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2020/2094 in prijzen van 2018, beschikbaar voor steun via leningen voor de lidstaten overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van deze verordening, onder voorbehoud van artikel 3, lid 5, van Verordening(EU) 2020/2094.

2.

De in lid 1, punt a), bedoelde bedragen kunnen ook uitgaven dekken in verband met voorbereidende, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten die nodig zijn voor het beheer van de faciliteit en de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, met name voor studies, vergaderingen van deskundigen, raadpleging van belanghebbenden, informatie- en communicatiemaatregelen, waaronder inclusieve bewustmakingsacties, en institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de doelstellingen van deze verordening, uitgaven in verband met IT-netwerken voor informatieverwerking en -uitwisseling, institutionele informatietechnologie-instrumenten alsmede alle overige uitgaven voor technische en administratieve bijstand die de Commissie doet voor het beheer van de faciliteit. De uitgaven kunnen ook de kosten van andere ondersteunende activiteiten zoals kwaliteitscontrole en monitoring van projecten ter plaatse alsmede de kosten van collegiale advisering en van deskundigen voor de evaluatie en de uitvoering van hervormingen en investeringen omvatten.

1.

De aan de lidstaten in gedeeld beheer toegewezen middelen kunnen op verzoek van de betrokken lidstaat naar de faciliteit worden overgeschreven onder de in de relevante bepalingen van de verordening gemeenschappelijke bepalingen uiteengezette voorwaarden. De Commissie wendt die middelen op directe wijze aan in overeenstemming met artikel 62, lid 1, punt a), van het Financieel Reglement. Die middelen worden uitsluitend gebruikt ten gunste van de betrokken lidstaat.

2.

De lidstaten kunnen voorstellen om in hun herstel- en veerkrachtplan, als geraamde kosten, de betalingen voor aanvullende technische ondersteuning overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) 2021/240 op te nemen, evenals het bedrag van de geldelijke bijdrage voor het lidstaatcompartiment overeenkomstig de relevante bepalingen van de InvestEU-verordening. Die kosten bedragen niet meer dan 4 % van de totale financiële toewijzing van het herstel- en veerkrachtplan en de desbetreffende maatregelen, zoals uiteengezet in het herstel- en veerkrachtplan, en voldoen aan de vereisten van deze verordening.

De faciliteit wordt door de Commissie uitgevoerd in direct beheer overeenkomstig de toepasselijke regelgeving die is vastgesteld krachtens artikel 322 VWEU, in het bijzonder het Financieel Reglement en Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad(24).

De steun in het kader van de faciliteit vormt een aanvulling op de in het kader van andere programma’s en instrumenten van de Unie verstrekte steun. Voor hervormings- en investeringsprojecten kan steun uit andere programma’s en instrumenten van de Unie worden ontvangen, voor zover deze steun niet dezelfde kosten dekt.

1.

De Commissie doet een voorstel aan de Raad tot opschorting van alle of een deel van de vastleggingen of betalingen indien de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8 of lid 11, VWEU besluit dat een lidstaat niet doeltreffend heeft opgetreden om zijn buitensporige tekort te corrigeren, tenzij de Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige economische neergang voor de Unie in haar geheel in de zin van artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad(25).

2.

De Commissie kan in de volgende gevallen een voorstel doen aan de Raad tot opschorting van alle of een deel van de vastleggingen of betalingen:

  1. indien de Raad twee opeenvolgende aanbevelingen goedkeurt in dezelfde procedure bij buitensporige onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1176/2011, op grond dat de lidstaat een ontoereikend plan met corrigerende maatregelen heeft ingediend;

  2. indien de Raad twee opeenvolgende besluiten goedkeurt in dezelfde procedure bij buitensporige onevenwichtigheden, overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 tot vaststelling van niet-naleving door een lidstaat, op grond dat deze de aanbevolen corrigerende maatregelen niet heeft genomen;

  3. indien de Commissie vaststelt dat een lidstaat geen in Verordening (EG) nr. 332/2002 bedoelde maatregelen heeft genomen en bijgevolg besluit de betaling van de aan die lidstaat toegekende financiële bijstand niet goed te keuren;

  4. indien de Raad besluit dat een lidstaat het in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 bedoelde macro-economisch of de maatregelen waarom in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld besluit van de Raad is verzocht, niet naleeft.

Er wordt prioriteit gegeven aan het opschorten van vastleggingen; betalingen worden alleen opgeschort wanneer het de bedoeling is onmiddellijk op te treden en in het geval van significante niet-naleving.

Het besluit tot opschorting van de betalingen is van toepassing op betalingsaanvragen die na de datum van het besluit tot opschorting worden ingediend.

3.

Een voorstel van de Commissie met betrekking tot een besluit tot opschorting van vastleggingen wordt geacht te zijn aangenomen door de Raad, tenzij de Raad door middel van een uitvoeringshandeling besluit het voorstel met gekwalificeerde meerderheid te verwerpen binnen één maand na de indiening van het voorstel van de Commissie.

De opschorting van de vastleggingen is op de vastleggingen van toepassing met ingang van 1 januari van het jaar dat volgt op de vaststelling van het besluit tot opschorting.

De Raad stelt op basis van een in de leden 1 en 2 bedoeld voorstel van de Commissie, door middel van een uitvoeringshandeling een besluit over de opschorting van betalingen vast.

4.

De omvang en het niveau van de op te leggen opschorting van vastleggingen of betalingen is evenredig, eerbiedigt de gelijke behandeling van de lidstaten en houdt rekening met de sociaal-economische omstandigheden van de betrokken lidstaat, in het bijzonder het werkloosheidspeil, het armoedepeil en het niveau van sociale uitsluiting van de betrokken lidstaat in vergelijking met het gemiddelde van de Unie, alsook het effect van de opschorting op de economie van de betrokken lidstaat.

5.

De opschorting van vastleggingen is in de volgende gevallen onderworpen aan een maximum van 25 % van de vastleggingen of 0,25 % van het nominale bbp, als dat lager is:

  1. bij de eerste niet-naleving van een procedure bij buitensporige tekorten als bedoeld in lid 1;

  2. bij de eerste niet-naleving in verband met een plan met corrigerende maatregelen in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 2, punt a);

  3. bij niet-naleving van de aanbevolen corrigerende maatregel in het kader van een procedure bij buitensporige onevenwichtigheden als bedoeld in lid 2, punt b);

  4. bij de eerste niet-naleving als bedoeld in lid 2, punten c) en d).

In het geval van voortdurende niet-naleving kan het percentage van opgeschorte vastleggingen hoger liggen dan de in de eerste alinea bedoelde maximumpercentages.

6.

De Raad heft de opschorting van vastleggingen op voorstel van de Commissie overeenkomstig de in lid 3, eerste alinea, van dit artikel beschreven procedure op in de volgende gevallen:

  1. indien de procedure bij buitensporige tekorten overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1467/97 is opgeschort of de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 12, VWEU heeft besloten het besluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in te trekken;

  2. indien de Raad het door de betrokken lidstaat ingediende plan met corrigerende maatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1176/2011 heeft onderschreven of de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 10, lid 5, van die verordening is opgeschort, of indien de Raad de procedure bij buitensporige onevenwichtigheden overeenkomstig artikel 11 van die verordening heeft afgesloten;

  3. indien de Commissie heeft geconcludeerd dat een lidstaat de in Verordening (EG) nr. 332/2002 bedoelde passende maatregelen heeft genomen;

  4. indien de Commissie heeft besloten dat de betrokken lidstaat passende maatregelen heeft genomen om het in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 472/2013 bedoelde macro-economisch aanpassingsprogramma uit te voeren of de maatregelen heeft genomen waarom in een overeenkomstig artikel 136, lid 1, VWEU vastgesteld besluit van de Raad is verzocht.

Zodra de opschorting van vastleggingen door de Raad is opgeheven, kan de Commissie opnieuw overgaan tot eerder opgeschorte vastleggingen, onverminderd artikel 3, leden 4, 7 en 9, van Verordening (EU) 2020/2094.

De Raad neemt op voorstel van de Commissie een besluit over de opheffing van de opschorting van betalingen overeenkomstig de in de derde alinea van lid 3 beschreven procedure, indien aan de toepasselijke voorwaarden van de eerste alinea van dit lid is voldaan.

7.

De Commissie houdt het Europees Parlement op de hoogte van de uitvoering van dit artikel. Meer bepaald informeert de Commissie, wanneer zij een voorstel doet op grond van lid 1 of lid 2, het Europees Parlement onverwijld en verstrekt zij gedetailleerde gegevens over vastleggingen en betalingen waarvoor tot opschorting kan worden besloten.

De bevoegde commissie van het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken de toepassing van dit artikel te bespreken in het kader van een gestructureerde dialoog om het Parlement de gelegenheid te geven zijn standpunten kenbaar te maken. De Commissie houdt terdege rekening met de standpunten van het Europees Parlement.

De Commissie doet het voorstel tot opschorting dan wel het voorstel tot opheffing van deze opschorting, onverwijld na de goedkeuring toekomen het Europees Parlement en de Raad. Het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken de redenen voor haar voorstel toe te lichten.

8.

Uiterlijk 31 december 2024 voert de Commissie een evaluatie uit van de toepassing van dit artikel. Daartoe stelt zij een verslag op, dat zij aan het Europees Parlement en de Raad doet toekomen, en dat indien nodig vergezeld gaat van een wetgevingsvoorstel.

9.

Indien er grote veranderingen plaatsvinden in de sociale en economische situatie in de Unie, kan de Commissie een voorstel indienen voor een evaluatie van de toepassing van dit artikel, of kan het Europees Parlement of de Raad, handelend overeenkomstig artikel 225 respectievelijk 241 VWEU, de Commissie verzoeken een dergelijk voorstel in te dienen.

Artikel 1 Voorwerp

Bij deze verordening wordt de herstel- en veerkrachtfaciliteit (“de faciliteit”) ingesteld.

Deze verordening voorziet in de doelstellingen van de faciliteit, de financiering ervan, de vormen van Uniefinanciering op grond van de faciliteit en de regels voor de verstrekking van die financiering.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. “fondsen van de Unie”: de fondsen die vallen onder een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het rechtvaardige-transitiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027”);

  2. “financiële bijdrage”: niet-terugbetaalbare financiële steun op grond van de faciliteit die aan een lidstaat is of kan worden toegewezen;

  3. “Europees Semester”: het in artikel 2 bis van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad(23) uiteengezette proces;

  4. “mijlpalen en streefdoelen”: metingen van de vorderingen in de richting van de verwezenlijking van een hervorming of een investering, waarbij mijlpalen kwalitatieve verwezenlijkingen zijn en streefdoelen kwantitatieve verwezenlijkingen;

  5. “veerkracht”: het vermogen om op een eerlijke, duurzame en inclusieve wijze economische, sociale en ecologische schokken of aanhoudende structurele veranderingen het hoofd te bieden, en

  6. “geen ernstige afbreuk doen”: het niet ondersteunen of uitvoeren van economische activiteiten die ernstig afbreuk doen aan in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852 uiteengezette milieudoelstellingen, indien van toepassing, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852.

Artikel 3 Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied van de faciliteit bestrijkt beleidsgebieden die van Europees belang zijn en die in zes pijlers zijn ondergebracht:

  1. groene transitie;

  2. digitale transformatie;

  3. slimme, duurzame en inclusieve groei, met inbegrip van economische cohesie, banen, productiviteit, concurrentievermogen, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en een goed functionerende interne markt met sterke kmo’s;

  4. sociale en territoriale cohesie;

  5. gezondheid en economische, sociale en institutionele veerkracht, met het oog op onder andere het vergroten van crisisparaatheid en van het reactievermogen bij crisissituaties, en

  6. beleid voor de volgende generatie, kinderen en jongeren, zoals onderwijs en vaardigheden.

Artikel 4 Algemene en specifieke doelstellingen

Artikel 5 Horizontale beginselen

Artikel 6 Middelen uit het herstelinstrument voor de Europese Unie

Artikel 7 Middelen uit programma’s in gedeeld beheer en gebruik van middelen

Artikel 8 Uitvoering

Artikel 9 Additionaliteit en aanvullende financiering

Artikel 10 Maatregelen om de faciliteit te koppelen aan gezonde economische governance

HOOFDSTUK II FINANCIËLE BIJDRAGE, PROCEDURE VOOR TOEWIJZING EN LENINGEN, EN EVALUATIE

Artikel 11 Maximale financiële bijdrage

Artikel 12 Toewijzing van financiële bijdrage

Artikel 13 Voorfinanciering

Artikel 14 Leningen

Artikel 15 Leningsovereenkomst

Artikel 16 Evaluatieverslag

HOOFDSTUK III HERSTEL- EN VEERKRACHTPLANNEN

Artikel 17 Voor financiering in aanmerking komende plannen

Artikel 18 Herstel- en veerkrachtplan

Artikel 19 Beoordeling door de Commissie

Artikel 20 Voorstel van de Commissie en uitvoeringsbesluit van de Raad

Artikel 21 Wijziging van het plan van de lidstaat voor herstel en veerkracht

HOOFDSTUK IV FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 22 Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Artikel 23 Vastlegging van de financiële bijdrage

Artikel 24 Regels inzake betaling, opschorting en beëindiging van overeenkomsten in verband met financiële bijdragen en van leningen

HOOFDSTUK V INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Artikel 25 Transparantie

Artikel 26 Herstel- en veerkrachtdialoog

HOOFDSTUK VI VERSLAGLEGGING

Artikel 27 Verslaglegging door de lidstaat in het kader van het Europees Semester

HOOFDSTUK VII COMPLEMENTARITEIT, MONITORING EN EVALUATIE

Artikel 28 Coördinatie en complementariteit

Artikel 29 Monitoring van de uitvoering

Artikel 30 Scorebord voor herstel en veerkracht

Artikel 31 Jaarverslag

Artikel 32 Evaluatie en ex-postevaluatie van de faciliteit

Artikel 33 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

HOOFDSTUK VIII COMMUNICATIE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 34 Informatie, communicatie en publiciteit

Artikel 35 Comitéprocedure

Artikel 36 Inwerkingtreding

BIJLAGE IMethode voor de berekening van de maximale financiële bijdrage per lidstaat in het kader van de faciliteit

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE VBeoordelingsrichtsnoeren voor de faciliteit

BIJLAGE VIMethodologie voor het traceren van klimaatuitgaven

BIJLAGE VIIMethodologie voor digitale tagging uit hoofde van de faciliteit