Home

Verordening (EU) 2021/406 van de Raad van 5 maart 2021 tot wijziging van Verordeningen (EU) 2021/91 en (EU) 2021/92 wat betreft bepaalde voorlopige vangstmogelijkheden voor 2021 in Uniewateren en niet-Uniewateren

Verordening (EU) 2021/406 van de Raad van 5 maart 2021 tot wijziging van Verordeningen (EU) 2021/91 en (EU) 2021/92 wat betreft bepaalde voorlopige vangstmogelijkheden voor 2021 in Uniewateren en niet-Uniewateren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Op grond van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad(1) moeten instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld met inachtneming van het beschikbare wetenschappelijke, technische en economische advies, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) en van andere adviesinstanties, alsmede adviezen die zijn ontvangen van de adviesraden.

  2. De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen, inclusief, waar passend, bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. Op grond van artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, van die verordening genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Voor bestanden waarvoor specifieke meerjarenplannen gelden, moeten de TAC’s worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van die plannen. Op grond van artikel 16, lid 1, van die verordening moeten de vangstmogelijkheden die aan de lidstaten worden toegewezen de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van elke lidstaat voor elk visbestand of elke visserij waarborgen.

  3. De totale toegestane vangsten (total allowable catches — TAC’s) moeten daarom in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden vastgesteld op basis van het beschikbare wetenschappelijke advies, met inachtneming van zowel de biologische en sociaal-economische aspecten als de verplichting tot gelijke behandeling van de visserijsectoren, en in het licht van de standpunten die kenbaar worden gemaakt tijdens de raadpleging van de belanghebbenden, met name op de bijeenkomsten van de betrokken adviesraden.

  4. Vanwege het vertrek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Unie zijn veel bestanden gedeelde bestanden geworden. De Commissie zal bilateraal overleg met het Verenigd Koninkrijk, bilateraal overleg met Noorwegen en trilateraal overleg met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen plegen op basis van het door de Raad te bekrachtigen ontwerpstandpunt van de Unie. Aangezien dat overleg nog niet is afgerond, moet de Raad, met volledige inachtneming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) en de rechten en verplichtingen van de kuststaten, alsook hun soevereiniteit en rechtsmacht, voorlopige TAC’s vaststellen voor de Uniewateren en de internationale wateren, en de wateren waartoe de vissersvaartuigen van de Unie toegang krijgen van derde landen.

  5. Op 15 en 16 december 2020 heeft de Raad een politiek akkoord bereikt over de vangstmogelijkheden voor 2021. Volgens dat akkoord moeten voor bestanden die met derde landen worden gedeeld, voorlopige TAC’s worden vastgesteld totdat het overleg daarover is afgerond overeenkomstig het juridisch kader en de internationale verplichtingen van de Unie of, indien dat niet mogelijk is, totdat de Raad in 2021 unilaterale Unie-TAC’s vaststelt.

  6. Met de voorlopige TAC’s van Verordeningen (EU) 2021/91(2) en (EU) 2021/92(3) van de Raad, die voortvloeien uit het in de Raad bereikte politieke akkoord, wordt ervoor gezorgd dat de duurzame visserijactiviteiten van de Unie kunnen worden voortgezet. In geen geval mogen die voorlopige vangstmogelijkheden de vaststelling van definitieve vangstmogelijkheden in overeenstemming met internationale overeenkomsten en de resultaten van overleg, het juridisch kader van de Unie en het wetenschappelijk advies in de weg staan. Als algemene regel geldt dat die niveaus overeen moeten komen met 25 % van het Unieaandeel van de voor 2020 vastgestelde vangstmogelijkheden. In een zeer beperkt aantal gevallen moet echter een ander percentage worden gebruikt, met name indien de bestanden voornamelijk aan het begin van het jaar worden bevist. Deze aanpak laat de in de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk(4) (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”) vastgelegde en voor de vaststelling van de definitieve TAC’s te gebruiken Unieaandelen onverlet.

  7. De lijst van bestanden waarvoor een hoger percentage dan 25 % mag gelden, moet berusten op de analyse van de benutting van de quota in het eerste kwartaal van de afgelopen drie jaar (2018, 2019 en 2020) door de lidstaten die om een hogere voorlopige TAC hebben verzocht. De voorlopige TAC’s mogen niet hoger zijn dan de potentiële definitieve TAC’s die, zonder vooruit te lopen op het aanstaande overleg met de derde landen, zijn getoetst aan het wetenschappelijke advies en aan de in de handels- en samenwerkingsovereenkomst vastgelegde Unieaandelen. Die verhogingen van de voorlopige TAC’s zijn in overeenstemming met het ICES-advies, het toepasselijke juridisch kader van de Unie en de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Daarmee kunnen de vissersvaartuigen van de Unie de vangstmogelijkheden benutten waarop zij recht hebben en die zij anders mis zouden lopen vanwege de seizoensgebondenheid van de visserij op de betrokken bestanden.

  8. Uit de maandelijkse vangstgegevens van de afgelopen jaren zoals die aan de Commissie worden gemeld, blijkt dat sommige andere pelagische en demersale bestanden voornamelijk aan het begin van het jaar worden bevist. Daarom moet voor de desbetreffende TAC’s op basis van die vangstgegevens en in overeenstemming met het wetenschappelijke advies een hoger percentage voor het Unieaandeel in de vangstmogelijkheden van 2021 worden vastgesteld, zonder vooruit te lopen op de aanpak die in toekomstige internationale overeenkomsten en/of toekomstig internationaal overleg kan worden gevolgd.

  9. Verordeningen (EU) 2021/91 en (EU) 2021/92 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  10. De in Verordeningen (EU) 2021/91 en (EU) 2021/92 bepaalde vangstbeperkingen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2021. De bepalingen van deze verordening inzake de vangstbeperkingen moeten daarom zo spoedig mogelijk in werking treden en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021. Een dergelijke toepassing met terugwerkende kracht doet geen afbreuk aan de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen aangezien de betrokken vangstmogelijkheden worden verhoogd en nog niet zijn opgebruikt. Gezien de urgentie moet deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Wijziging van Verordening (EU) 2021/91

De bijlage bij Verordening (EU) 2021/91 wordt gewijzigd overeenkomstig deel A van de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2 Wijziging van Verordening (EU) 2021/92

Verordening (EU) 2021/92 wordt als volgt gewijzigd:

  1. Bijlage IA wordt gewijzigd overeenkomstig deel B van de bijlage bij deze verordening.

  2. Bijlage IB wordt gewijzigd overeenkomstig deel C van de bijlage bij deze verordening.

Artikel 3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 5 maart 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. Zacarias

BIJLAGE