Home

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 (Voor de EER relevante tekst)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 (Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012(1), en met name artikel 415, lid 3, eerste alinea, artikel 415, lid 3 bis, eerste alinea, artikel 430, lid 7, eerste alinea, en artikel 430, lid 9, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Onverminderd de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten uit hoofde van artikel 104, lid 1, onder j), van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(2), stelt Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie(3) op grond van artikel 430 van Verordening (EU) nr. 575/2013 een coherent rapportagekader vast. Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 is verscheidene keren gewijzigd naar aanleiding van de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 die zijn vastgesteld om prudentiële elementen in te voeren, verder te ontwikkelen of aan te passen.

  2. De bepalingen van deze verordening houden nauw verband met elkaar, aangezien zij betrekking hebben op de rapportageverplichtingen van instellingen. Om de samenhang tussen die bepalingen, die gelijktijdig in werking moeten treden, te waarborgen en om de personen die aan deze verplichtingen onderworpen zijn, een volledig beeld van en een compacte toegang tot deze bepalingen te bieden, is het wenselijk alle bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vereiste technische uitvoeringsnormen in één enkele verordening op te nemen.

  3. Rekening houdend met de internationale normen van het Bazels Comité voor bankentoezicht heeft Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad(4) een aantal aspecten van Verordening (EU) nr. 575/2013 gewijzigd, zoals de hefboomratio, het nettostabielefinancieringsvereiste, vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen en rapportage- en openbaarmakingsvereisten. Het in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 vastgestelde rapportagekader moet daarom worden herzien en de reeks templates voor het verzamelen van informatie ten behoeve van de toezichtrapportage moet worden geactualiseerd.

  4. Verordening (EU) 2019/876 heeft in Verordening (EU) nr. 575/2013 een op 3 % geijkt hefboomratiovereiste voor tier 1-kapitaal ingevoerd, een reeks aanpassingen aan de berekening van de blootstelling aan de hefboomratio en een hefboomratiobuffervereiste voor instellingen die overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU als mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI’s) zijn aangemerkt. De rapportage over de hefboomratio moet daarom worden geactualiseerd om met die vereisten en aanpassingen in de berekening van de blootstelling rekening te houden.

  5. Verordening (EU) 2019/876 heeft in Verordening (EU) nr. 575/2013 rapportagevereisten voor de nettostabielefinancieringsratio ingevoerd, met inbegrip van vereenvoudigde vereisten. Daarom moet een nieuwe reeks rapportagetemplates en instructies worden vastgesteld.

  6. Verordening (EU) 2019/876 heeft in Verordening (EU) nr. 575/2013 een nieuwe ondersteuningsfactor ingevoerd die moet worden toegepast op blootstellingen aan infrastructuurprojecten, en geactualiseerde benaderingen voor de berekening van risicogewogen posten voor instellingen voor collectieve belegging. Daarom moeten, mede in overeenstemming met het openbaarmakingskader, nieuwe templates en instructies voor de rapportage over kredietrisico worden vastgesteld en moeten de huidige instructies worden geactualiseerd.

  7. Verordening (EU) 2019/876 heeft in Verordening (EU) nr. 575/2013 de standaardbenadering vervangen door een risicogevoeligere standaardbenadering voor tegenpartijkredietrisico (SB-TKR) en een vereenvoudigde versie (de vereenvoudigde SB-TKR) voor instellingen die voldoen aan vooraf bepaalde toelaatbaarheidscriteria. De oorspronkelijkeblootstellingsmethode blijft, hoewel herzien, beschikbaar voor instellingen die voldoen aan vooraf bepaalde criteria. Daarom moeten nieuwe templates en instructies voor de rapportage over tegenpartijrisico worden vastgesteld en moeten de huidige instructies worden geactualiseerd.

  8. Verordening (EU) 2019/876 heeft in Verordening (EU) nr. 575/2013 de verwijzingen naar “in aanmerking komend kapitaal” bij de berekening van grote blootstellingen vervangen door verwijzingen naar “tier 1-kapitaal” en een andere drempel ingevoerd voor de rapportage van grote blootstellingen op geconsolideerde basis. De rapportage over grote blootstellingen moet daarom worden geactualiseerd.

  9. Verordening (EU) 2019/630 van het Europees Parlement en de Raad(5) heeft in Verordening (EU) nr. 575/2013 een prudentiële achtervang voor niet-renderende blootstellingen (NPE’s) ingevoerd waarbij een aftrekking van het eigen vermogen van instellingen wordt opgelegd wanneer NPE’s onvoldoende gedekt zijn door voorzieningen of andere aanpassingen, volgens een vooraf bepaald tijdschema om mettertijd een volledige dekking op te bouwen. Die prudentiële achtervang is gebaseerd op de definities van “niet-renderende blootstelling” en “respijtmaatregelen” in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014. Daarom moeten templates en instructies worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat er één definitie is van “niet-renderende blootstelling” en “respijtmaatregelen” voor zowel de rapportage als de prudentiële achtervang. Er zijn ook nieuwe templates nodig voor het verzamelen van informatie voor de berekening van de achtervang.

  10. Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad(6) trekt met ingang van 26 juni 2026 in hoofdstuk 1 van titel I van deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013 afdeling 2 (artikelen 95 tot en met 98) in. Daarom moeten de bepalingen inzake rapportage voor groepen die alleen bestaan uit beleggingsondernemingen die op individuele basis of op geconsolideerde basis onder de artikelen 95 en 96 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, op 26 juni 2026 niet langer van toepassing zijn.

  11. Gezien de omvang van die wijzigingen en ter wille van de duidelijkheid moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen.

  12. Verordening (EU) 2020/873 van het Europees Parlement en de Raad(7) maakt deel uit van een reeks maatregelen om de impact van de COVID-19-pandemie voor instellingen overal in de Unie te beperken. Die verordening heeft bepaalde wijzigingen van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 ingevoerd die gevolgen hebben voor de toezichtrapportage. Daarom moet in het rapportagekader met die wijzigingen rekening worden gehouden.

  13. Instellingen moeten aan het einde van het tweede kwartaal van 2021 beginnen met de toezichtrapportage. De rapportage over de hefboomratiobuffer moet echter vanaf januari 2023 beginnen, aangezien de toepassing van de hefboombuffervereisten bij Verordening (EU) 2020/873 tot januari 2023 is uitgesteld.

  14. Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Bankautoriteit (EBA) aan de Commissie heeft voorgelegd.

  15. De EBA heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke desbetreffende kosten en baten geanalyseerd en het advies van de in overeenstemming met artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(8) opgerichte Stakeholdergroep Bankwezen ingewonnen, met uitzondering van de bepalingen waarmee rekening is gehouden met de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 bij Verordening (EU) 2020/873. De EBA heeft besloten dat het bijzonder buitensporig zou zijn om over die bepalingen openbare raadplegingen te houden of daarvan een kosten-batenanalyse uit te voeren, aangezien zij betrekking hebben op zeer weinig rijen in de rapportagetemplates inzake solvabiliteit en hefboomratio’s en waarschijnlijk geen wezenlijke gevolgen zullen hebben voor de kosten van de rapportage. Bovendien zou een dergelijke openbare raadpleging of een kosten-batenanalyse de toezichthouders beletten tijdig, coherent en op regelmatige basis relevante gegevens te verzamelen.

  16. Om instellingen voldoende tijd te geven om de rapportage overeenkomstig deze verordening voor te bereiden, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening stelt uniforme rapportageformats en -templates vast, de instructies en de methodiek voor het gebruik van die templates, de frequentie en de data van de rapportage, de definities en de IT-oplossingen voor de rapportage van instellingen aan hun bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 415, leden 3 en 3 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 430, leden 1 tot en met 4, en artikel 430, leden 7 en 9, van die verordening.

Artikel 2 Rapportagereferentiedata

1.

Instellingen dienen bij de bevoegde autoriteiten informatie in zoals die informatie op de volgende rapportagereferentiedata beschikbaar is:

  1. maandelijkse rapportage: op de laatste dag van elke maand;

  2. kwartaalrapportage: 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december;

  3. halfjaarlijkse rapportage: 30 juni en 31 december;

  4. jaarlijkse rapportage: 31 december.

2.

Informatie over een bepaalde periode die volgens de templates in de bijlagen III en IV en overeenkomstig de instructies in bijlage V wordt verstrekt, wordt cumulatief gerapporteerd vanaf de eerste dag van het boekjaar tot de referentiedatum.

3.

Voor instellingen die krachtens de nationale wetgeving financiële informatie mogen rapporteren op basis van het einde van een boekjaar dat afwijkt van het kalenderjaar, mogen de rapportagereferentiedata zodanig worden aangepast dat zij hun financiële informatie en de informatie om mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI’s) te identificeren en MSI-bufferpercentages toe te kennen, respectievelijk om de drie, zes of twaalf maanden na het einde van hun boekjaar rapporteren.

Artikel 3 Inzenddata voor de rapportage

1.

Instellingen verstrekken op de volgende inzenddata bij de bevoegde autoriteiten informatie aan het eind van de werkdag:

  1. maandelijkse rapportage: vijftiende kalenderdag na de rapportagereferentiedatum;

  2. kwartaalrapportage: 12 mei, 11 augustus, 11 november en 11 februari;

  3. halfjaarlijkse rapportage: 11 augustus en 11 februari;

  4. jaarlijkse rapportage: 11 februari.

2.

Wanneer de inleverdag in de lidstaat van de bevoegde autoriteit waarbij de rapportage moet worden ingediend, op een feestdag of op een zaterdag of zondag valt, worden de gegevens op de eerstvolgende werkdag ingediend.

3.

Voor instellingen die hun financiële informatie of de informatie om mondiaal systeemrelevante instellingen te identificeren en MSI-bufferpercentages toe te kennen, rapporteren op rapportagereferentiedata die zijn aangepast op basis van het einde van hun boekjaar zoals beschreven in artikel 3, lid 2, mogen de inzenddata eveneens dienovereenkomstig worden aangepast, zodat vanaf de aangepaste rapportagereferentiedatum dezelfde periode voor de indiening van de informatie wordt gehandhaafd.

4.

Instellingen mogen ongecontroleerde cijfers indienen. Wanneer gecontroleerde cijfers afwijken van ingediende ongecontroleerde cijfers, worden de herziene, gecontroleerde cijfers onverwijld ingediend. Ongecontroleerde cijfers zijn cijfers waarvoor geen verklaring is afgegeven door een externe accountant; gecontroleerde cijfers zijn cijfers die zijn gecontroleerd door een externe accountant die daarbij een verklaring heeft afgegeven.

5.

Andere correcties van de ingediende rapportage worden eveneens onverwijld bij de bevoegde autoriteiten ingediend.

Artikel 4 Rapportagedrempels — instap- en uitstapcriteria

1.

Instellingen die aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, punt 145, van Verordening nr. 575/2013 voldoen, beginnen vanaf de eerstvolgende rapportagereferentiedatum nadat aan die voorwaarden is voldaan, te rapporteren als kleine en niet-complexe instelling. Wanneer instellingen niet langer aan die voorwaarden voldoen, rapporteren zij niet langer de informatie op de eerstvolgende rapportagereferentiedatum daarna.

2.

Instellingen die aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1, punt 146, van Verordening (EU) nr. 575/2013 voldoen, beginnen vanaf de eerstvolgende rapportagereferentiedatum nadat aan die voorwaarden is voldaan, te rapporteren als grote instelling. Wanneer instellingen niet langer aan die voorwaarden voldoen, rapporteren zij niet langer de informatie op de eerstvolgende rapportagereferentiedatum daarna.

3.

Instellingen die op twee opeenvolgende rapportagereferentiedata de betrokken drempels hebben overschreden, beginnen informatie die aan in deze verordening vastgestelde drempels is onderworpen, te rapporteren met ingang van de eerstvolgende rapportagereferentiedatum. instellingen die op drie opeenvolgende rapportagereferentiedata onder de betrokken drempels zijn gebleven, hoeven informatie die aan in deze verordening vastgestelde drempels is onderworpen, niet langer te rapporteren met ingang van de eerstvolgende rapportagereferentiedatum.

Artikel 5 Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten op individuele basis — kwartaalrapportage

Artikel 6 Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten op individuele basis — halfjaarlijkse rapportage

Artikel 7 Geconsolideerde rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten

Artikel 8 Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten — aanvullende rapportage op individuele en op geconsolideerde basis

Artikel 9 Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten op individuele basis voor beleggingsondernemingen die onderworpen zijn aan de artikelen 95 en 96 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Artikel 10 Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten op geconsolideerde basis voor groepen die uitsluitend bestaan uit beleggingsondernemingen die onderworpen zijn aan de artikelen 95 en 96 van Verordening (EU) nr. 575/2013

Artikel 11 Geconsolideerde rapportage van financiële informatie voor instellingen die onderworpen zijn aan Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).

Artikel 12 Geconsolideerde rapportage van financiële informatie voor instellingen die nationale kaders voor financiële verslaggeving toepassen

Artikel 13 Individuele en geconsolideerde rapportage over verliezen die voortvloeien uit leningen waarvoor onroerend goed als zekerheid is opgenomen overeenkomstig artikel 430 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013

Artikel 14 Individuele en geconsolideerde rapportage over grote blootstellingen

Artikel 15 Individuele en geconsolideerde rapportage over de hefboomratio

Artikel 16 Individuele en geconsolideerde rapportage over het liquiditeitsdekkingsvereiste

Artikel 17 Individuele en geconsolideerde rapportage over stabiele financiering

Artikel 18 Individuele en geconsolideerde rapportage over de extra maatstaven voor het monitoren van de liquiditeit

Artikel 19 Individuele en geconsolideerde rapportage over activabezwaring

Artikel 20 Aanvullende geconsolideerde rapportage om MSI’s te identificeren en MSI-bufferpercentages toe te kennen

Artikel 21 Formats voor gegevensuitwisseling en bij de indieningen te voegen informatie

Artikel 22 Intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014

Artikel 23 Inwerkingtreding en toepassing

BIJLAGE IRAPPORTAGE INZAKE EIGEN VERMOGEN EN EIGENVERMOGENSVEREISTEN

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V

BIJLAGE VI

BIJLAGE VII

BIJLAGE VIIITEMPLATES VOOR RAPPORTAGE OVER GROTE BLOOTSTELLINGEN EN CONCENTRATIERISICO

BIJLAGE IX

BIJLAGE XRAPPORTAGE OVER HEFBOOMFINANCIERING

BIJLAGE XI

BIJLAGE XII

BIJLAGE XIII

BIJLAGE XIVGemeenschappelijk gegevenspuntenmodel

BIJLAGE XVValidatievoorschriften

BIJLAGE XVI

BIJLAGE XVIIINSTRUCTIE VOOR RAPPORTAGE OVER BEZWARING VAN ACTIVA

BIJLAGE XVIII

BIJLAGE XIXINSTRUCTIES VOOR DE RAPPORTAGE OVER EXTRA MAATSTAVEN VOOR HET MONITOREN VAN DE LIQUIDITEIT

BIJLAGE XXRAPPORTAGE OVER NEUTRALISERENDE CAPACITEIT

BIJLAGE XXIINSTRUCTIES VOOR DE RAPPORTAGE OVER CONCENTRATIE VAN NEUTRALISERENDE CAPACITEIT

BIJLAGE XXIIRAPPORTAGE OVER AMM-LOOPTIJDKLASSEN

BIJLAGE XXIII

BIJLAGE XXIV

BIJLAGE XXVINSTRUCTIES VOOR HET INVULLEN VAN DE LIQUIDITEITSTEMPLATES VAN BIJLAGE XXIV

BIJLAGE XXVIAANVULLENDE RAPPORTAGE OM MSI'S TE IDENTIFICEREN EN MSI-BUFFERPERCENTAGES TOE TE KENNEN

BIJLAGE XXVII