Home

Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (Voor de EER relevante tekst)

Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172 en artikel 173, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Bij deze verordening worden voor de periode 2021-2027 de financiële middelen vastgelegd voor het programma Digitaal Europa (het “programma”) die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(4).

  2. Het programma moet een looptijd krijgen van zeven jaar om het gelijk te laten lopen met het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093(5) (“MFK 2021-2027”).

  3. Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(6) (het “Financieel Reglement”) is van toepassing op het programma. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

  4. Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement is ook een reeds begonnen actie subsidiabel mits de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was de actie reeds vóór ondertekening van de subsidieovereenkomst aan te vangen. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten zijn evenwel, behoudens naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen, niet subsidiabel. Om te voorkomen dat steun van de Unie onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het MFK 2021-2027, en uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen, bij financieringsbesluit te voorzien in de subsidiabiliteit van activiteiten en onderliggende kosten vanaf het begin van het begrotingsjaar 2021, zelfs indien deze uitgevoerd en gemaakt zijn vóór indiening van de subsidieaanvraag.

  5. Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(7) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95(8), (Euratom, EG) nr. 2185/96(9) en (EU) 2017/1939 van de Raad(10) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(11).

    Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking krachtens Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

  6. Krachtens Besluit 2013/755/EU van de Raad(12) moeten in landen en gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking komen voor financiering, met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. De doeltreffendheid van hun deelname aan het programma moet worden bewaakt en regelmatig worden geëvalueerd door de Commissie.

  7. Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(13) moet het programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, die is afgestemd op de bestaande behoeften en die in overeenstemming is met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(14), waarbij administratieve lasten, met name voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden, daarbij rekening houdend met de bestaande kaders voor meting en benchmarking op digitaal gebied. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma in de praktijk te evalueren.

  8. Het programma moet zorgen voor de grootst mogelijke transparantie en verantwoordingsplicht wat betreft innovatieve financieringsinstrumenten en -mechanismen waarbij de Uniebegroting betrokken is, ten aanzien van hun bijdrage aan het bereiken van Uniedoelstellingen, zowel ten aanzien van de aanvankelijke verwachtingen als van de eindresultaten.

  9. Op de digitale top van Tallinn in september 2017 en in de conclusies van de Europese Raad van 19 oktober 2017 werd erop gewezen dat de Unie moet investeren in de digitalisering van onze economieën en in het aanpakken van de kloof tussen beschikbare en gevraagde vaardigheden om het Europese concurrentievermogen en innovatie, levenskwaliteit en het sociale weefsel in stand te houden en te verbeteren. De Europese Raad concludeerde dat de digitale transformatie enorme kansen biedt voor innovatie, groei en banen, zal bijdragen tot ons mondiaal concurrentievermogen en de creatieve en culturele verscheidenheid zal versterken. Om deze kansen te grijpen, moeten we een aantal uitdagingen die voortkomen uit de digitale transformatie gezamenlijk aanpakken en beleid dat met de gevolgen van de digitale transformatie te maken krijgt, herzien.

  10. De Europese Raad concludeerde in het bijzonder dat de Unie dringend moet inspelen op nieuwe trends: hiertoe behoren onder meer vraagstukken als artificiële intelligentie (AI) en “distributed ledger”-technologieën (bijv. blockchain), waarbij tegelijkertijd een hoog niveau van gegevensbescherming met volledige naleving van Verordening (EU) 2016/679, digitale rechten, grondrechten en ethische normen moet worden gewaarborgd. De Europese Raad heeft de Commissie verzocht uiterlijk begin 2018 een Europese aanpak inzake AI te presenteren, en de Commissie verzocht de nodige initiatieven voor te leggen ter versterking van de randvoorwaarden, teneinde de Unie in staat te stellen nieuwe markten te verkennen door middel van risicogebaseerde radicale innovaties en de leidende rol van haar bedrijfsleven te bevestigen.

  11. De opbouw van een sterke Europese digitale economie en samenleving zou worden versterkt door de juiste uitvoering van de Connecting Europe Facility, vastgesteld bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad, en het Europees wetboek voor elektronische communicatie, vastgesteld bij Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad(15).

  12. In haar mededeling van 14 februari 2018 getiteld “Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020” schetst de Commissie, rekening houdend met de opties voor het nieuwe meerjarig financieel kader, een programma voor de digitale transformatie van Europa dat “voor een sterke vooruitgang [zou] zorgen wat betreft slimme groei op gebieden zoals hoogwaardige data-infrastructuur, connectiviteit en cyberbeveiliging”. Door het programma zou Europa een leidende rol kunnen spelen op het gebied van supercomputers, het internet van de volgende generatie, AI, robotica en big data. Het zou de concurrentiepositie van het bedrijfsleven en de ondernemingen in Europa in de gedigitaliseerde economie versterken en het zou tevens aanzienlijke gevolgen hebben voor het overbruggen en dichten van de vaardigheidskloof in de hele Unie zodat burgers over de nodige vaardigheden en kennis beschikken met het oog op de digitale transformatie.

  13. De mededeling van de Commissie van 25 april 2018 getiteld “Naar een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte” heeft betrekking op de nieuwe maatregelen die moeten worden genomen als een belangrijke stap voorwaarts naar een gemeenschappelijke gegevensruimte in de Unie, een naadloze digitale ruimte met een omvang die de ontwikkeling en innovatie van nieuwe producten en diensten op basis van gegevens mogelijk moet maken.

  14. De algemene doelstellingen van het programma moeten zijn: ondersteuning geven aan de digitale transformatie van het bedrijfsleven en een betere benutting van het industriële potentieel van het beleid inzake innovatie, onderzoek en technologische ontwikkeling stimuleren, ten bate van burgers en bedrijven in de hele Unie, inclusief haar ultraperifere regio’s en haar regio’s met een economische achterstand in de Unie. Het programma moet worden onderverdeeld in vijf specifieke doelstellingen die een weerspiegeling zijn van de volgende essentiële beleidsterreinen: High performance computing; Artificiële intelligentie; Cyberbeveiliging en -vertrouwen; Geavanceerde digitale vaardigheden, en Uitrol, optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit. Voor al deze essentiële beleidsterreinen moet het programma er ook naar streven het beleid van de Unie, het beleid van de lidstaten en het regionale beleid beter op elkaar af te stemmen, en private en industriële middelen te bundelen teneinde de investeringen te doen toenemen en sterkere synergieën te ontwikkelen. Bovendien moet het programma het concurrentievermogen van de Unie en de veerkracht van haar economie versterken.

  15. De vijf specifieke doelstellingen staan los van elkaar maar zijn onderling afhankelijk. Zo heeft AI cyberbeveiliging nodig om betrouwbaar te zijn en is high performance computing (HPC) cruciaal ter ondersteuning van leren in de context van AI, en vereisen deze drie capaciteiten geavanceerde digitale vaardigheden. Hoewel individuele acties krachtens het programma verband houden met één specifieke doelstelling, mogen de doelstellingen niet los van elkaar worden gezien, maar eerder als de kern vormen van een samenhangend pakket.

  16. Er moet steun worden verleend aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die voornemens zijn de digitale transformatie een plaat te geven in hun productieprocessen. Dankzij dergelijke steun zouden kmo’s door een efficiënt gebruik van middelen kunnen bijdragen aan de groei van de Europese economie.

  17. Bij de uitvoering van het programma moet een centrale rol worden toegekend aan Europese digitale-innovatiehubs, die een stimulans moeten vormen voor de brede invoering van geavanceerde digitale technologieën door het bedrijfsleven, met name door kmo’s en door andere entiteiten met ten hoogste 3 000 werknemers (midcap-ondernemingen), door openbare organisaties en door de academische wereld. Om een duidelijker onderscheid te maken tussen digitale-innovatiehubs die voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria krachtens het programma en digitale-innovatiehubs die zijn opgericht in aansluiting op de mededeling van de Commissie van 19 april 2016 getiteld “De digitalisering van het Europese bedrijfsleven — De voordelen van een digitale eengemaakte markt ten volle benutten” en die worden gefinancierd uit andere bronnen, moeten de hubs die krachtens van het programma worden gefinancierd, Europese digitale-innovatiehubs worden genoemd en als een gedecentraliseerd netwerk samenwerken. Europese digitale-innovatiehubs moeten dienen als toegangspunten voor de meest recente digitale capaciteiten, met inbegrip van HPC, AI, cyberbeveiliging, en andere bestaande innovatieve technologieën, waaronder sleuteltechnologieën, die ook in fablabs of citylabs beschikbaar zijn. Europese digitale-innovatiehubs moeten dienen als centrale punten voor de toegang tot geteste en gevalideerde technologieën, en moeten open innovatie bevorderen. Verder moeten zij steun bieden op het gebied van geavanceerde digitale vaardigheden, bijvoorbeeld door samenwerking met onderwijsaanbieders voor de verstrekking van kortetermijnopleidingen voor werknemers en stages voor studenten. Het netwerk van Europese digitale-innovatiehubs moet zorgen voor een brede geografische spreiding over heel Europa en moet bijdragen tot de participatie van de ultraperifere regio’s in de digitale eengemaakte markt.

  18. Tijdens het eerste jaar van het programma moet een initieel netwerk van Europese digitale-innovatiehubs worden opgericht via open en vergelijkende procedures door entiteiten die door de lidstaten zijn aangewezen. Hiertoe moeten de lidstaten de vrijheid hebben om volgens hun nationale procedures en nationale administratieve en institutionele structuren kandidaten voor te dragen. De Commissie moet zo veel mogelijk rekening houden met het advies van elke lidstaat vóór zij op het grondgebied van die lidstaat een Europese digitale-innovatiehub selecteert. Entiteiten die al taken als digitale-innovatiehub uitvoeren in het kader van het initiatief voor de digitalisering van het Europese bedrijfsleven, kunnen na het afronden van open en vergelijkende procedures door de lidstaten als kandidaat worden aangewezen. De Commissie moet externe onafhankelijke deskundigen bij het selectieproces kunnen betrekken. De Commissie en de lidstaten moeten onnodige overlapping van bevoegdheden en taken op Unie- en nationaal niveau vermijden. Daarom moet er voldoende flexibiliteit zijn bij de aanwijzing van de hubs en bij het bepalen van hun werkzaamheden en samenstelling. Om te zorgen voor zowel een brede geografische spreiding over heel Europa als een spreidingsevenwicht tussen technologieën en sectoren, kan het netwerk verder worden uitgebreid via een open en vergelijkende procedure.

  19. Europese digitale-innovatiehubs moeten passende synergieën ontwikkelen met relevante acties die worden gefinancierd door Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad(16) (“Horizon Europa”) of door andere programma’s voor onderzoek en innovatie, met het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), dat is ingesteld door een verordening van het Europees Parlement en de Raad, met name de kennis- en innovatiegemeenschappen (KICs), alsook met gevestigde netwerken zoals het Entreprise Europe Network, of de InvestEU-advieshub, die is opgericht overeenkomstig Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad(17).

  20. Europese digitale-innovatiehubs moeten als facilitator fungeren bij het bij elkaar brengen van de industrie, bedrijven en overheden die behoefte hebben aan nieuwe technologische oplossingen, en bedrijven, met name start-ups en kmo’s, die beschikken over marktklare oplossingen.

  21. Een consortium van juridische entiteiten kan worden geselecteerd als Europese digitale-innovatiehubs overeenkomstig artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement, zodat entiteiten die krachtens het toepasselijke nationale recht geen rechtspersoonlijkheid bezitten, kunnen deelnemen aan oproepen tot het indienen van voorstellen, op voorwaarde dat hun vertegenwoordigers namens die entiteiten juridische verbintenissen kunnen aangaan en dat die entiteiten voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie garanties bieden die gelijkwaardig zijn aan de garanties die door rechtspersonen worden geboden.

  22. Het moet Europese digitale-innovatiehubs toegestaan zijn bijdragen te ontvangen van lidstaten en deelnemende derde landen, ook van overheidsinstanties in lidstaten en deze derde lande/n, bijdragen van internationale organen of instellingen, en bijdragen van de private sector, met name van leden, aandeelhouders of partners van de Europese digitale-innovatiehubs. Europese digitale-innovatiehubs moeten ook inkomsten kunnen ontvangen uit de eigen activa en activiteiten van de Europese digitale-innovatiehubs, legaten, schenkingen en bijdragen van personen en financiering uit het programma en andere programma’s van de Unie, ook in de vorm van subsidies.

  23. Het programma moet worden uitgevoerd door middel van projecten die het gebruik van essentiële digitale capaciteiten versterken en verbreden. Medefinanciering door de lidstaten en, wanneer nodig, de private sector dienen deel uit te maken van deze uitvoering. Het medefinancieringspercentage moet in het werkprogramma worden vastgesteld. In afwijking van de algemene regel moet de Uniefinanciering tot 100 % van de subsidiabele kosten kunnen dekken. Er dient bij deze financiering met name bij de aanbestedingen een kritische massa te worden bereikt om tot een betere kosteneffectiviteit te komen en te garanderen dat de leveranciers in Europa qua technologische vooruitgang koploper blijven.

  24. De beleidsdoelstellingen van het programma moeten tevens worden gerealiseerd via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties krachtens het InvestEU-programma, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523.

  25. De acties in het kader van het programma moeten worden gebruikt om de digitale capaciteiten van de Unie verder te verbeteren en om tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties aan te pakken, waarbij op een evenredige manier te werk moet worden gegaan en moet worden voorkomen dat private investeringen worden gedupliceerd of verdrongen, en waarbij naar een duidelijke Europese meerwaarde moet worden gestreefd.

  26. Teneinde tijdens de volledige looptijd van het programma maximale flexibiliteit te bereiken en synergieën tussen de onderdelen van het programma te ontwikkelen, moet elk van de specifieke doelstellingen kunnen worden geïmplementeerd via alle instrumenten die krachtens het Financieel Reglement beschikbaar zijn. De te gebruiken uitvoeringsmechanismen zijn direct beheer en indirect beheer waar Uniefinanciering moet worden gecombineerd met andere bronnen van financiering of waar de uitvoering vereist dat er gezamenlijk beheerde structuren worden opgezet. Bovendien is het de Commissie toegestaan, met name om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en behoeften zoals nieuwe technologieën, voor te stellen af te wijken van de indicatieve bedragen die zijn vastgesteld in deze verordening in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure en in overeenstemming met het Financieel Reglement.

  27. Om te zorgen voor de efficiënte toewijzing van financiële middelen uit de begroting van de Unie, is het nodig toe te zien op de Europese meerwaarde van alle krachtens het programma uitgevoerde acties en activiteiten, alsmede hun complementariteit met de activiteiten van de lidstaten, terwijl er naar samenhang, complementariteit en synergie moet worden gestreefd door middel van financieringsprogramma’s die beleidsterreinen met nauwe onderlinge banden ondersteunen. Hoewel de betrokken werkprogramma’s een instrument vormen om de samenhang tussen direct en indirect beheerde acties te garanderen, moeten de Commissie en de autoriteiten van de betrokken lidstaten samenwerken om te zorgen voor samenhang en complementariteit tussen de direct of indirect beheerde financiële middelen en financiële middelen in gedeeld beheer, met naleving van de toepasselijke bepalingen van een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen voor 2021-2027”).

  28. De HPC-capaciteiten en de aanverwante gegevensverwerking in de Unie moeten zorgen voor een breder gebruik van HPC door het bedrijfsleven en, in algemenere zin, op gebieden van algemeen belang, zodat de unieke kansen worden aangegrepen die supercomputers voor de maatschappij te bieden hebben op het gebied van gezondheid, milieu en veiligheid, alsmede voor het concurrentievermogen van het bedrijfsleven, en met name van kmo’s. De verwerving van supercomputers van wereldklasse zou het toeleveringssysteem van de Unie veiligstellen en diensten voor simulatie, visualisering en prototypeontwikkeling helpen uitrollen, waarbij ervoor zou worden gezorgd dat HPC-systemen in overeenstemming zouden zijn met de waarden en beginselen van de Unie.

  29. De Raad en het Europees Parlement hebben hun steun uitgesproken voor het optreden van de Unie op het gebied van HPC. Bovendien hebben 22 lidstaten tussen 2017 en 2018 de Europese verklaring over HPC ondertekend; dit is een overeenkomst tussen meerdere regeringen waarin deze hebben toegezegd met de Commissie samen te zullen werken aan de opbouw en uitrol van geavanceerde HPC- en data-infrastructuren in Europa die in de hele Unie beschikbaar zouden moeten zijn voor wetenschappelijke gemeenschappen alsmede voor publieke en private partners in de hele Unie.

  30. Zoals aangegeven in de effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Europese high-performance computing, en met het oog op het bereiken van de specifieke doelstelling “High performance computing”, wordt een gemeenschappelijke onderneming als meest geschikte uitvoeringsmiddel beschouwd, met name met het oog op de coördinatie van de Unie- en nationale en strategieën en investeringen in infrastructuur voor HPC, alsmede onderzoek en ontwikkeling, het bundelen van publieke en private middelen, en het vrijwaren van de economische en strategische belangen van de Unie. Daarnaast zullen de nationale HPC-kenniscentra, zoals bedoeld in Verordening (EU) 2018/1488 van de Raad(18), diensten op het gebied van HPC leveren aan het bedrijfsleven, met inbegrip van kmo’s en start-ups, de academische wereld en overheden.

  31. Het ontwikkelen van capaciteit met betrekking tot AI is een cruciale motor voor de digitale transformatie van het bedrijfsleven, diensten en de publieke sector. In fabrieken, diepzeetoepassingen, huizen, steden en ziekenhuizen worden steeds meer autonome robots gebruikt. Commerciële platforms voor AI hebben de testfase afgerond en gebruiken nu echte toepassingen in de sectoren gezondheid en milieu. Alle grote autofabrikanten ontwikkelen zelfrijdende auto’s, en machine-learning vormt de kern van alle belangrijke internetplatforms en big-datatoepassingen. Het is voor Europa, wil het internationaal concurrerend zijn, van essentieel belang op alle niveaus de krachten te bundelen. De lidstaten hebben dit door middel van concrete toezeggingen tot samenwerking in een gecoördineerd actieplan erkend.

  32. Bibliotheken van algoritmen kunnen een grote hoeveelheid algoritmen omvatten, ook voor eenvoudige oplossingen, zoals algoritmen voor rangschikking, neurale netwerken en planning of redenering. Zij kunnen ook meer complexe oplossingen omvatten, zoals spraakherkenningsalgoritmen, navigatiealgoritmen die zijn ingebed in autonome apparaten zoals drones of autonome auto’s, en robots met ingebouwde AI-algoritmen, die kunnen interageren met en zich aanpassen aan hun omgeving. Bibliotheken van algoritmen moeten voor iedereen gemakkelijk toegankelijk worden gemaakt, op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden.

  33. In zijn resolutie van 1 juni 2017 over de digitalisering van het Europese bedrijfsleven wees het Europees Parlement op de gevolgen van taalbarrières voor het bedrijfsleven en de digitalisering van hete bedrijfsleven. In deze context is de ontwikkeling van grootschalige, op AI gebaseerde taaltechnologieën zoals automatische vertaling, spraakherkenning, big data-tekstanalyse en dialoog- en vraag-en-antwoordsystemen van essentieel belang om de taalkundige verscheidenheid te behouden, inclusiviteit te waarborgen en communicatie tussen mensen onderling, maar ook tussen mens en machine, mogelijk te maken.

  34. Op AI gebaseerde producten en diensten moeten gebruikersvriendelijk zijn, standaard de wet naleven en consumenten meer keuze en meer informatie bieden, met name inzake de kwaliteit van de producten en diensten.

  35. De beschikbaarheid van grootschalige datasets en test- en experimenteerfaciliteiten zijn van groot belang voor de ontwikkeling van AI, met inbegrip van taaltechnologieën.

  36. In zijn resolutie over de digitalisering van het Europese bedrijfsleven heeft het Europees Parlement het belang van een gemeenschappelijke Europese aanpak van cyberbeveiliging benadrukt en erkend dat moet worden gezorgd voor meer bewustwording. Verder werd benadrukt dat cyberveerkracht, alsook de uitvoering van beveiliging en privacy door ontwerp en door standaardinstellingen, een cruciale verantwoordelijkheid is van bedrijfsleiders en degenen die op Europees en nationaal niveau het bedrijfs- en veiligheidsbeleid bepalen.

  37. Cyberbeveiliging is een uitdaging voor de hele Unie die niet kan worden aangepakt door uitsluitend nationale initiatieven. De capaciteit van Europa inzake cyberbeveiliging moet worden versterkt om Europa te voorzien van de capaciteiten die nodig zijn om haar burgers, overheden en bedrijven te beschermen tegen cyberdreigingen. Bovendien moeten de consumenten worden beschermd bij het gebruik van met het internet verbonden producten die kunnen worden gehackt en die hun veiligheid in het gedrang kunnen brengen. Dergelijke bescherming moet samen met de lidstaten en de private sector worden bereikt door projecten die de capaciteiten op het gebied van cyberbeveiliging van Europa versterken, door te zorgen voor coördinatie tussen deze projecten en voor de brede uitrol van de meest actuele cyberbeveiligingsoplossingen in de gehele economie, met inbegrip van projecten, diensten, competenties en toepassingen voor tweeërlei gebruik, alsmede door het bundelen van competenties op dit gebied teneinde een kritische massa tot stand te brengen en uitmuntende prestaties te leveren.

  38. In september 2017 heeft de Commissie een pakket initiatieven gepresenteerd met een allesomvattende benadering van de Unie voor cyberbeveiliging, met als doel versterking van de capaciteiten van Europa om te reageren op cyberaanvallen en -dreigingen en versterking van de technologie en de industriële capaciteit op dit gebied. Dat pakket omvat Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en van de Raad(19).

  39. Vertrouwen is een voorwaarde voor de werking van de digitale eengemaakte markt. Technologieën betreffende cyberbeveiliging, zoals digitale identiteiten, cryptografie en inbraakdetectie, en de toepassing daarvan op gebieden als financiën, industrie 4.0, energie, vervoer, gezondheidszorg en e-overheid, zijn van essentieel belang voor het vrijwaren van de beveiliging van en het vertrouwen in online activiteiten en transacties door burgers, overheden en bedrijven.

  40. In zijn conclusies van 19 oktober 2017 heeft de Raad benadrukt dat de Unie, om met succes een digitaal Europa op te bouwen behoefte heeft aan arbeidsmarkten en opleidings- en onderwijsstelsels die aangepast zijn aan het digitale tijdperk en aan investeringen in digitale vaardigheden, teneinde alle Europeanen uit te rusten met de nodige capaciteiten en mogelijkheden.

  41. In zijn conclusies van 14 december 2017 heeft de Europese Raad de lidstaten, de Raad en de Commissie verzocht werk te maken van de op de sociale top van Göteborg van november 2017 besproken agenda, met inbegrip van de Europese pijler van sociale rechten alsmede onderwijs en opleidingen en de uitvoering van de nieuwe vaardighedenagenda voor Europa. De Europese Raad heeft de Commissie, de Raad en de lidstaten tevens verzocht mogelijke maatregelen te onderzoeken om de uitdagingen inzake vaardigheden op het gebied van digitalisering, cyberbeveiliging, mediageletterdheid en AI aan te pakken en tegemoet te komen aan de behoefte aan een inclusieve, op een leven lang leren gebaseerde en innovatiegerichte aanpak van onderwijs en opleiding. In antwoord daarop heeft de Commissie op 17 januari 2018 een eerste pakket maatregelen gepresenteerd met betrekking tot kerncompetenties, digitale vaardigheden, gemeenschappelijke waarden en inclusief onderwijs. In mei 2018 is er een tweede pakket maatregelen gepresenteerd die bijdragen tot het opbouwen van een Europese onderwijsruimte uiterlijk in 2025, waarin tevens de centrale rol van digitale vaardigheden werd benadrukt. Mediageletterdheid omvat essentiële competenties (kennis, vaardigheden en attitudes) die burgers in staat stellen doeltreffend samen te werken met aanbieders van media en andere informatie, en een kritische geest en vaardigheden voor een leven lang leren te ontwikkelen om zo uit te groeien tot sociale en actieve burgers.

  42. Gezien de behoefte aan een holistische aanpak moet het programma ook rekening gehouden met inclusie, kwalificatie, opleiding en specialisatie, die, naast geavanceerde digitale vaardigheden, bepalend zijn voor het creëren van toegevoegde waarde in de kennismaatschappij.

  43. In zijn resolutie betreffende de digitalisering van het Europese bedrijfsleven heeft het Europees Parlement gesteld dat onderwijs, opleiding en een leven lang leren de hoekstenen zijn van maatschappelijke cohesie in een digitale maatschappij. Daarnaast heeft het Europees Parlement gevraagd om het genderbalansperspectief op te nemen in alle digitale initiatieven, waarbij werd beklemtoond dat de genderkloof in de sector van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) moet worden aangepakt, aangezien dat essentieel is voor de groei en welvaart van Europa op de lange termijn.

  44. De geavanceerde digitale technologieën die met het programma worden ondersteund, zoals HPC, cyberbeveiliging en AI, zijn nu voldoende ontwikkeld om buiten de onderzoeksfase te raken en te worden uitgerold en uitgevoerd en schaalvergroting te laten plaatsvinden op Unieniveau. De uitrol van deze technieken vereist een reactie van de Unie en dat geldt eveneens voor de dimensie vaardigheden. De opleidingskansen op het gebied van geavanceerde digitale vaardigheden, waaronder ook competenties inzake gegevensbescherming, moeten worden verbeterd, talrijker worden en meer toegankelijk worden in de hele Unie. Indien dat niet gebeurt, kan dat de soepele uitrol van geavanceerde digitale technologieën belemmeren en nadelig zijn voor de algehele concurrentiekracht van de economie van de Unie. De door middel van het programma ondersteunde acties zijn een aanvulling op de acties die worden ondersteund door het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en door Erasmus+, elk opgericht bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad, en door Horizon Europa. Die acties zullen gericht zijn op de beroepsbevolking van de Unie, in de private en in de publieke sector, in het bijzonder ICT-professionals en mensen met andere, gerelateerde beroepen, en op studenten, stagiairs en opleiders. De term “beroepsbevolking” verwijst naar de economisch actieve bevolking en omvat zowel werknemers en zelfstandigen die een beroepsactiviteit uitoefenen als werklozen.

  45. Modernisering van overheden en overheidsdiensten via digitale middelen is van cruciaal belang voor het verlagen van de administratieve lasten voor bedrijven, waaronder kmo’s, en burgers in het algemeen, doordat hun contacten met overheidsdiensten sneller, gemakkelijker en goedkoper worden, doordat de efficiëntie, de transparantie en de kwaliteit van de aan de burgers en het bedrijfsleven aangeboden diensten toenemen en doordat tegelijkertijd de doelmatigheid van overheidsuitgaven wordt verhoogd. Aangezien een aantal diensten van algemeen belang reeds op Unieniveau plaatsvinden, moet steun op Unieniveau voor de uitvoering en uitrol ervan ervoor zorgen dat burgers en bedrijven kunnen profiteren van de toegang tot hoogwaardige digitale, indien mogelijk meertalige, diensten in heel de Unie. Bovendien zal de steun van de Unie op dit gebied naar verwachting aanzetten tot het hergebruik van overheidsinformatie.

  46. Digitalisering kan onbelemmerde toegankelijkheid voor iedereen, ook voor ouderen, personen met beperkte mobiliteit of een handicap en personen in afgelegen of rurale gebieden, faciliteren en verbeteren.

  47. Met het oog op de digitale transformatie van gebieden van algemeen belang, zoals gezondheidszorg, mobiliteit, justitie, monitoring van de aarde en het milieu, veiligheid, vermindering van de koolstofemissies, energie-infrastructuur, onderwijs, opleiding en cultuur, moeten digitalediensteninfrastructuren worden voortgezet en uitgebreid, waardoor de grensoverschrijdende uitwisseling van gegevens mogelijk wordt gemaakt en de ontwikkeling op nationaal niveau wordt bevorderd. Het potentieel van synergieën kan het meest worden benut door de coördinatie van digitalediensteninfrastructuren krachtens deze verordening.

  48. De uitrol van de nodige digitale technologieën, in het bijzonder deze krachtens de specifieke doelstellingen “High performance Computing”, “Artificiële intelligentie” en “Cyberbeveiliging en vertrouwen”, is van essentieel belang om de voordelen van de digitale transformatie te benutten en kan worden aangevuld met andere allernieuwste en toekomstige technologieën, zoals “distributed ledger”-technologieën (bijv. blockchain).

  49. De digitale transformatie moet alle burgers toegang verlenen tot hun eigen gegevens en hen de kans geven deze veilig te gebruiken en te beheren op grensoverschrijdend niveau, ongeacht de plaats waar de burgers of de gegevens zich bevinden.

  50. In de verklaring van Tallinn inzake e-overheid van 6 oktober 2017 hebben de ministers bevoegd voor het beleid en de coördinatie op het gebied van e-overheid van de lidstaten en de landen die lid zijn van de Europese Vrijhandelsassociatie geconcludeerd dat de digitale vooruitgang onze samenlevingen en economieën wezenlijk verandert, hetgeen een uitdaging betekent voor beleid dat op een groot aantal gebieden reeds is ontwikkeld en voor de rol en de functie van de overheid in het algeheel, en dat het onze plicht is op deze uitdagingen te anticiperen en deze aan te pakken teneinde aan de behoeften en verwachtingen van burgers en bedrijven te voldoen.

  51. De modernisering van Europese overheden is een van de belangrijkste prioriteiten voor de succesvolle uitvoering van de digitale eengemaakte markt. In de tussentijdse evaluatie van de strategie voor de digitale eengemaakte markt werd de nadruk erop gelegd dat de transformatie van overheden moet worden versterkt en dat erop moet worden toegezien dat de burgers op gemakkelijke, betrouwbare en naadloze wijze toegang tot overheidsdiensten hebben.

  52. Uit de door de Commissie in 2017 gepubliceerde jaarlijkse groeianalyse blijkt in dat verband dat de kwaliteit van de Europese overheden rechtstreeks van invloed is op het economische klimaat en om die reden cruciaal is voor het stimuleren van de productiviteit, het concurrentievermogen, economische samenwerking, duurzame groei, werkgelegenheid en hoogwaardige banen. Een efficiënt en transparant openbaar bestuur en doeltreffende rechtsstelsels zijn met name nodig om de economische groei te ondersteunen en hoogwaardige diensten voor burgers en bedrijven te kunnen leveren.

  53. De interoperabiliteit van Europese overheidsdiensten betreft alle overheidsniveaus: het Unie-, het nationale, het regionale en het lokale niveau. Door middel van interoperabiliteit worden niet alleen belemmeringen weggewerkt die een werkende interne markt in de weg staan, maar worden ook grensoverschrijdende samenwerking, de bevordering van Europese standaarden en de succesvolle uitvoering van beleidsmaatregelen vergemakkelijkt en ontstaan er veel mogelijkheden om grensoverschrijdende elektronische barrières te voorkomen, waardoor het ontstaan van nieuwe of de consolidatie van zich ontwikkelende overheidsdiensten op Unieniveau verder wordt gewaarborgd. Om een einde te maken aan de versnippering van Europese overheidsdiensten alsmede fundamentele vrijheden en operationele wederzijdse erkenning in de Unie te ondersteunen, moet een allesomvattende sector- en grensoverschrijdende aanpak ten aanzien van interoperabiliteit worden bevorderd op de meest doeltreffende manier, waarbij zo veel mogelijk wordt ingespeeld op de eindgebruikers. Een dergelijke benadering brengt mee dat interoperabiliteit in brede zin worden opgevat, van technische tot juridische lagen, en met inbegrip van de beleidsaspecten op dat gebied. De reikwijdte van de activiteiten dient daarom verder te gaan dan de gebruikelijke levensduur van oplossingen en alle interventie-elementen te omvatten die de nodige randvoorwaarden voor aanhoudende interoperabiliteit in het algemeen kunnen scheppen. Het programma moet ook kruisbestuiving tussen de verschillende nationale initiatieven bevorderen, wat leidt tot de ontwikkeling van een digitale samenleving.

  54. Ten behoeve van hergebruik, groter vertrouwen en de waarborging van transparantie moet het programma open-sourceoplossingen bevorderen. Een dergelijke aanpak zal een positieve uitwerking hebben op de duurzaamheid van projecten die worden gefinancierd.

  55. Het budget dat wordt toegewezen aan specifieke acties met betrekking tot de uitvoering van het interoperabiliteitskader en tot de interoperabiliteit van oplossingen die worden ontwikkeld zal naar verwachting 194 miljoen EUR bedragen.

  56. In de resolutie van het Europees Parlement betreffende de digitalisering van het Europese bedrijfsleven wordt het belang van het vrijmaken van toereikende publieke en private financiering voor de digitalisering van het Europese bedrijfsleven benadrukt.

  57. Op 19 april 2016 heeft de Commissie het initiatief betreffende de digitalisering van het Europese bedrijfsleven aangenomen teneinde ervoor te zorgen dat “alle industrieën in Europa, ongeacht hun sector, locatie of omvang, ten volle kunnen profiteren van digitale innovatie”. Dit is van bijzonder belang voor kmo’s in de culturele en de creatieve sector.

  58. Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft de mededeling van de Commissie betreffende “De digitalisering van het Europese bedrijfsleven” verwelkomd en ziet de mededeling samen met de bijbehorende documenten “als de eerste stap in het kader van een omvangrijk Europees werkprogramma dat moet worden uitgevoerd in nauwe samenwerking tussen alle publieke en private partijen”.

  59. Volgens de mededeling betreffende “De digitalisering van het Europese bedrijfsleven” kan het voor het bereiken van de doelstellingen nodig zijn het potentieel van aanvullende technologieën op het gebied van netwerken en computing als hefboom te gebruiken; in de mededeling wordt erkend dat “de aanwezigheid van netwerk- en cloudinfrastructuur van wereldklasse” een essentieel bestanddeel van de digitalisering van het bedrijfsleven is.

  60. Door een reeks regels die rechtstreeks van toepassing zijn in de rechtsorde van de lidstaten, garandeert Verordening (EU) 2016/679 het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen de lidstaten en versterkt zij het vertrouwen en de beveiliging van personen, twee elementen die onontbeerlijk zijn voor een echte digitale eengemaakte markt. Alle acties die krachtens het programma worden ondernomen en die betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens, moeten daarom de soepele uitvoering van die verordening ondersteunen, bijvoorbeeld op het gebied van AI en “distributed ledger”-technologieën (bv. blockchain). Die acties moeten de ontwikkeling ondersteunen van digitale technologieën die voldoen aan de verplichtingen op het gebied van gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen.

  61. Bij de uitvoering van het programma moeten het Unie- en internationale kader inzake de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten volledig worden nageleefd. De doeltreffende bescherming van intellectuele eigendom speelt een doorslaggevende rol bij innovatie en is derhalve noodzakelijk voor de doeltreffende uitvoering van het programma.

  62. Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte kunnen aan programma’s van de Unie deelnemen in het kader van de samenwerking die is ingesteld uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte(20), waarin is bepaald dat de programma’s worden uitgevoerd op basis van een uit hoofde van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op basis van andere rechtsinstrumenten. Die instrumenten moeten kunnen voorzien in gedeeltelijke associatie, dat wil zeggen associatie met een beperkt aantal specifieke doelstellingen die op grond van het programma worden nagestreefd. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen die derde landen verplicht om de verantwoordelijke ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

  63. Met de uitvoering van het programma belaste instanties dienen in het bijzonder de bepalingen na te leven die van toepassing zijn op de instellingen van de Unie alsmede het nationale recht inzake de behandeling van informatie, in het bijzonder gevoelige niet-gerubriceerde informatie en gerubriceerde EU-informatie. Voor de specifieke doelstelling “Cyberbeveiliging en Vertrouwen” kan het om beveiligingsredenen nodig zijn juridische entiteiten die onder zeggenschap van derde landen staan uit te sluiten van oproepen tot het indienen van voorstellen en inschrijvingen voor aanbestedingen krachtens het programma. In uitzonderlijke gevallen kan zo'n uitsluiting ook nodig zijn voor de specifieke doelstellingen “High performance computing” en “Artificiële intelligentie”. De beveiligingsredenen voor een dergelijke uitsluiting moeten evenredig en naar behoren gerechtvaardigd zijn in relatie tot de risico’s die de insluiting van die entiteiten zou opleveren.

  64. Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs, vastgesteld krachtens het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering(21) ten uitvoer te leggen en voor de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, beoogt het programma bij te dragen aan het mainstreamen van klimaatacties en aan het behalen van een algemene doelstelling van ten minste 30 % van de uitgaven uit de Uniebegroting als steun voor klimaatdoelstellingen, alsmede bij te dragen aan de algemene ambitie om in 2024 7,5 %, en in 2026 en 2027 10 %, van de jaarlijkse bestedingen uit hoofde van het meerjarig financieel kader voor de doelstelling biodiversiteit te bestemmen, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Acties op dit gebied moeten in kaart worden gebracht tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma, en moeten opnieuw worden beoordeeld in het kader van de toepasselijke evaluaties en toetsingsprocessen.

  65. Aangezien het programma nieuw is, is het nuttig om in een bijlage een technische beschrijving te geven van de reikwijdte van de activiteiten ervan. De Commissie moet bij het opstellen van de werkprogramma’s rekening houden met die technische beschrijving in een dergelijke bijlage en de werkprogramma’s moeten stroken met de specifieke doelstellingen vastgelegd in deze verordening.

  66. De werkprogramma’s moeten in beginsel normaliter om de twee jaar worden vastgesteld als meerjarige werkprogramma’s of, indien gerechtvaardigd door behoeften in verband met de uitvoering van het programma, als jaarlijkse werkprogramma’s. De vormen van Uniefinanciering en uitvoeringsmethoden van het programma moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het behalen van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Bij die keuze moet het gebruik van vaste bedragen, forfaits en schalen van eenheidskosten en financiering worden overwogen, alsook financiering die niet gekoppeld is aan kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

  67. De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden overgedragen tot wijziging van bijlage I van deze verordening, teneinde rekening te houden met technologische veranderingen en marktontwikkelingen, met betrekking tot de daarin vermelde acties op een wijze die met de doelstellingen van deze verordening strookt, tot wijziging van bijlage II van deze verordening met betrekking tot de meetbare indicatoren, waar dat nodig wordt geacht, en tot aanvulling van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

  68. Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor de selectie van entiteiten waaruit het initiële netwerk bestaat en bijkomende Europese digitale-innovatiehubs en voor de vaststelling van de werkprogramma’s voor specifieke doelstellingen 2, 4 en 5 en voor andere mogelijke acties in direct beheer voor specifieke doelstellingen 1 en 3, zodat de doelstellingen van het programma worden behaald in overeenstemming met de prioriteiten van de Unie en de lidstaten en tegelijkertijd wordt gezorgd voor samenhang, transparantie en continuïteit van gezamenlijk door de Unie en de lidstaten ondernomen acties. Die uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011(22). Voor acties in indirect beheer worden de werkprogramma’s vastgesteld in overeenstemming met de voorschriften van de raden van bestuur van de met de uitvoering van het programma belaste financieringsorganen.

  69. Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en de beginselen erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), en met name die betreffende de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het verbod op discriminatie, gezondheidszorg, consumentenbescherming en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een onpartijdig gerecht. De lidstaten moeten deze verordening toepassen op een wijze die strookt met deze rechten en beginselen.

  70. De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de Uniebegroting door middel van subsidies, prijzen, aanbestedingen en indirect beheer, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

  71. Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de digitale transformatie van de economie, het bedrijfsleven en de samenleving van de Unie ondersteunen en versnellen, burgers, overheden en bedrijven in de hele Unie hiervan laten profiteren, en het concurrentievermogen van Europa in de mondiale digitale economie verbeteren en tegelijkertijd de digitale kloof in de Unie helpen overbruggen en de strategische autonomie van de Unie versterken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

  72. Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van het programma van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021.

  73. Besluit (EU) 2015/2240 van het Europees Parlement en de Raad(23) dient derhalve te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Voorwerp

Bij deze verordening wordt voor de duur van het MFK 2021-2027 het programma Digitaal Europa (het “programma”) vastgesteld.

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de bijbehorende begroting voor de periode 2021 tot en met 2027, de vormen van Uniefinanciering, alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  1. “blendingverrichting”: een door de begroting van de Unie ondersteunde actie, onder meer in het kader van een blendingfaciliteit of -platform als gedefinieerd in artikel 2, punt 6, van het Financieel Reglement, die niet-terugbetaalbare vormen van steun of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie combineren met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of met andere openbare financiële instellingen, of beide, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

  2. “juridische entiteit”: een natuurlijke persoon, of een rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het Unie-, nationale of internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die in eigen naam kan handelen en rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;

  3. “geassocieerd land”: een derde land dat partij is bij een overeenkomst met de Unie op grond waarvan het krachtens artikel 10 kan deelnemen aan het programma;

  4. “internationale organisatie van Europees belang”: een internationale organisatie waarvan het merendeel van de leden lidstaten zijn of waarvan de hoofdzetel in een lidstaat is gevestigd;

  5. “Europese digitale-innovatiehub”: een juridische entiteit die overeenkomstig artikel 16 is geselecteerd om de taken krachtens het programma uit te voeren, die met name rechtstreeks voorziet in, of zorgt voor toegang tot, technologische expertise en experimenteerfaciliteiten, zoals apparatuur en software, teneinde de digitale transformatie van het bedrijfsleven mogelijk te maken, en die de toegang tot financiering faciliteert, alsmede die open staat voor alle soorten bedrijven van eender welke omvang, met name kmo’s, midcaps, doorgroeiers en overheden in de hele Unie;

  6. “geavanceerde digitale vaardigheden”: vaardigheden en professionele competenties waarvoor kennis en ervaring nodig zijn voor het begrijpen, ontwerpen, ontwikkelen, beheren, testen, uitrollen, gebruiken en onderhouden van de technologieën, producten en diensten die door het programma worden ondersteund als bedoeld in artikel 7;

  7. “Europees partnerschap”: een initiatief als omschreven in artikel 2, punt 3, van Verordening (EU) 2021/695;

  8. “kleine of middelgrote onderneming” of “kmo”: een kleine, middelgrote of micro-onderneming als omschreven in artikel 2 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie(24);

  9. “cyberbeveiliging”: de activiteiten die nodig zijn om netwerk- en informatiesystemen, de gebruikers van dergelijke systemen en andere getroffen personen te beschermen tegen cyberdreigingen;

  10. “digitalediensteninfrastructuren”: infrastructuren waarmee netwerkdiensten elektronisch kunnen worden geleverd, gewoonlijk via het internet;

  11. “excellentiekeurmerk”: kwaliteitskeurmerk dat aantoont dat een voorstel dat is ingediend naar aanleiding van een in het kader van het programma gedane oproep tot het indienen van voorstellen, alle in het werkprogramma vastgestelde drempelwaarden voor beoordeling heeft gehaald, maar bij gebrek aan beschikbare middelen voor die oproep tot het indienen van voorstellen in het werkprogramma niet kon worden gefinancierd, en steun zou kunnen ontvangen uit andere Unie- of nationale financieringsbronnen;

  12. “exaschaal”: in de context van computersystemen, 1018 (tien tot de 18e) berekeningen per seconde kunnen maken.

Artikel 3 Doelstellingen van het programma

1.

De algemene doelstellingen van het programma zijn: de digitale transformatie van de economie, het bedrijfsleven en de samenleving in de Unie ondersteunen en versnellen, burgers, overheden en bedrijven in de hele Unie hiervan laten profiteren, en het concurrentievermogen van de Unie in de mondiale digitale economie verbeteren en tegelijkertijd de digitale kloof in de hele Unie helpen overbruggen en de strategische autonomie van de Unie versterken door een holistische, sector- en grensoverschrijdende steun en een grotere bijdrage van de Unie.

Het programma wordt uitgevoerd in nauwe coördinatie met andere toepasselijke programma’s van de Unie en zal gericht zijn op:

  1. het versterken en bevorderen van de capaciteiten van Europa op belangrijke gebieden van de digitale technologie door middel van grootschalige uitrol;

  2. in de private sector en op gebieden van algemeen belang, het verruimen van de verspreiding en het gebruik van de belangrijkste digitale technologieën van Europa, waarbij de digitale transformatie van deze capaciteiten en de toegang tot digitale technologieën worden bevorderd.

2.

Het programma heeft vijf onderling samenhangende specifieke doelstellingen:

  1. specifieke doelstelling 1: high performance computing;

  2. specifieke doelstelling 2: artificiële intelligentie;

  3. specifieke doelstelling 3: cyberbeveiliging en vertrouwen;

  4. specifieke doelstelling 4: geavanceerde digitale vaardigheden;

  5. specifieke doelstelling 5: uitrol en optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit.

Artikel 4 Specifieke doelstelling 1 High performance computing

Artikel 5 Specifieke doelstelling 2 Artificiële intelligentie

Artikel 6 Specifieke doelstelling 3 Cyberbeveiliging en vertrouwen

Artikel 7 Specifieke doelstelling 4 Geavanceerde digitale vaardigheden

Artikel 8 Specifieke doelstelling 5 Uitrol en optimaal gebruik van digitale capaciteiten en interoperabiliteit

Artikel 9 Begroting

Artikel 10 Met het programma geassocieerde derde landen

Artikel 11 Internationale samenwerking

Artikel 12 Veiligheid

Artikel 13 Synergieën met andere programma’s van de Unie

Artikel 14 Uitvoering en vormen van financiering

Artikel 15 Europese partnerschappen

Artikel 16 Europese digitale-innovatiehubs

Hoofdstuk II Subsidiabiliteit

Artikel 17 In aanmerking komende acties

Artikel 18 In aanmerking komende juridische entiteiten

Hoofdstuk III Subsidies

Artikel 19 Subsidies

Artikel 20 Toekenningscriteria

Artikel 21 Evaluatie

Hoofdstuk IV Blendingverrichtingen en andere gecombineerde financiering

Artikel 22 Blendingverrichtingen

Artikel 23 Cumulatieve en aanvullende financiering

Hoofdstuk V Programmering, monitoring, evaluatie en controle

Artikel 24 Werkprogramma’s

Artikel 25 Monitoring en verslaglegging

Artikel 26 Evaluatie van het programma

Artikel 27 Audits

Artikel 28 Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Artikel 29 Informatie, communicatie, publiciteit, beleidsondersteuning en verspreiding

Hoofdstuk VI Gedelegeerde handelingen, uitvoeringshandelingen, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 30 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 31 Comitéprocedure

Artikel 32 Intrekking

Artikel 33 Overgangsbepalingen

Artikel 34 Inwerkingtreding en toepassing

BIJLAGE IACTIES

BIJLAGE IIMEETBARE INDICATOREN VOOR DE MONITORING VAN DE UITVOERING EN DE VERSLAGLEGGING OVER DE VOORTGANG VAN HET PROGRAMMA BIJ DE VERWEZENLIJKING VAN ZIJN SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN

BIJLAGE IIISYNERGIEËN MET ANDERE PROGRAMMA’S VAN DE UNIE