Bij deze verordening wordt het ruimtevaartprogramma van de Unie (“het programma”) vastgesteld voor de duur van het MFK 2021-2027. In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021-2027, de vormen van financiering door de Unie, de regels voor de verstrekking van die financiering en de regels voor de uitvoering van het programma vastgelegd.
Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU
Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 189, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),
Overwegende hetgeen volgt:
Ruimtevaarttechnologie, -gegevens en -diensten zijn onmisbaar geworden in het dagelijks leven van de Europeanen en zijn essentieel om tal van strategische belangen veilig te stellen. De ruimtevaartindustrie van de Unie is een van de competitiefste ter wereld. De opkomst van nieuwe spelers en de ontwikkeling van nieuwe technologieën brengen echter een omwenteling teweeg in de traditionele industriële modellen. Opdat de Unie internationaal een voortrekkersrol blijft spelen met een ruime vrijheid van handelen op het gebied van de ruimtevaart, is het daarom van cruciaal belang dat zij wetenschappelijke en technische vooruitgang bevordert en het concurrentie- en innovatievermogen van de ruimtevaartsectoren in de Unie ondersteunt, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), start-ups en innoverende ondernemingen.
De mogelijkheden die de ruimte biedt voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten moeten worden benut, zoals in het bijzonder wordt vermeld in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016; daarbij moet de civiele aard van het ruimtevaartprogramma van de Unie (“het programma”) worden gehandhaafd en moeten de eventuele bepalingen in de grondwet van lidstaten inzake neutraliteit of niet-gebondenheid worden geëerbiedigd. Van oudsher is de ontwikkeling van de ruimtevaartsector gekoppeld aan veiligheid. In veel gevallen dienen de apparatuur, onderdelen en instrumenten die worden gebruikt in de ruimtevaartsector, evenals ruimtevaartgegevens en -diensten voor tweeërlei gebruik. Niettemin wordt het veiligheids- en defensiebeleid van de Unie bepaald binnen het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, overeenkomstig titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).
De Unie ontwikkelt sinds het eind van de jaren 1990 haar eigen initiatieven en programma’s op het vlak van de ruimtevaart, namelijk het Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie (European Geostationary Navigation Overlay Service — Egnos) en vervolgens Galileo en Copernicus, die tegemoetkomen aan de behoeften van de EU-burgers en de vereisten van het overheidsbeleid. De continuïteit van deze initiatieven en programma’s moet worden gewaarborgd en de diensten die zij bieden moeten worden verbeterd, zodat ze voldoen aan de nieuwe behoeften van gebruikers, voorlopers blijven in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen en de veranderingen in de digitale, informatie- en communicatietechnologie en kunnen worden ingeschakeld voor politieke prioriteiten zoals klimaatverandering, met inbegrip van het monitoren van de veranderingen in het poolgebied, vervoer, veiligheid en defensie.
Synergieën tussen de vervoerssector, de ruimtevaartsector en de digitale sectoren moeten worden benut om het bredere gebruik van nieuwe technologieën, zoals e-call, digitale tachograaf, verkeerstoezicht en -beheer, autonoom rijden en onbemande voertuigen en drones, te bevorderen en te voorzien in de behoefte aan beveiligde en naadloze connectiviteit, robuuste plaatsbepaling, intermodaliteit en interoperabiliteit. Zulk gebruik van synergieën zou het concurrentievermogen van de vervoersdiensten en -industrie te vergroten.
Om ervoor te zorgen dat alle lidstaten en alle burgers de maximale vruchten van het programma te plukken, is het ook van essentieel belang om de toepassing en acceptatie van de geleverde gegevens, informatie en diensten te bevorderen, alsook om de ontwikkeling te ondersteunen van downstreamtoepassingen die op deze gegevens, informatie en diensten zijn gebaseerd. Met het oog hierop kunnen de lidstaten, de Commissie en de bevoegde entiteiten in het bijzonder op gezette tijden informatiecampagnes over de voordelen van het programma organiseren.
Om de doelstellingen van vrijheid van handelen, onafhankelijkheid en veiligheid te verwezenlijken, is het cruciaal dat de Unie autonome toegang tot de ruimte heeft en er veilig gebruik van kan maken. Het is daarom van essentieel belang dat de Unie autonome, betrouwbare en kosteneffectieve toegang tot de ruimte ondersteunt, in het bijzonder wat betreft kritieke infrastructuur en technologie, openbare veiligheid en de veiligheid van de Unie en haar lidstaten. De Commissie moet dan ook de mogelijkheid hebben om lanceerdiensten te aggregeren op Europees niveau, zowel voor haar eigen behoeften als, op hun verzoek, voor die van andere entiteiten, waaronder de lidstaten, overeenkomstig artikel 189, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Om in een zich snel evoluerende markt te kunnen blijven concurreren, is het tevens van cruciaal belang dat de Unie toegang blijft hebben tot moderne, efficiënte en flexibele lanceerinfrastructuur en beschikt over geschikte lanceersystemen. Daarom moet het mogelijk zijn, zonder afbreuk te doen aan maatregelen die door de lidstaten of het Europees Ruimteagentschap (ESA) worden genomen, voor het programma om aanpassingen van de ruimtevaartinfrastructuur op de grond te ondersteunen, inclusief nieuwe ontwikkelingen, die nodig zijn voor de uitvoering van het programma en aanpassingen, inclusief technologische ontwikkelingen, van de ruimtelanceersystemen, die noodzakelijk zijn voor het lanceren van satellieten, waaronder alternatieve technologieën en innovatieve systemen, met het oog op de uitvoering van de onderdelen van het programma. Deze activiteiten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad(2) (“het Financieel Reglement”) en er moet naar worden gestreefd het programma kostenefficiënter te maken. Aangezien er geen sprake is van een speciaal budget, moeten de acties ter ondersteuning van de toegang tot de ruimte de uitvoering van de onderdelen van het programma onverlet laten.
Om het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie te versterken en capaciteit te vergroten in het ontwerpen, bouwen en doen functioneren van haar eigen systemen, dient de Unie steun te verlenen aan de totstandbrenging, groei en ontwikkeling van de gehele ruimtevaartindustrie. De opkomst van een ondernemings- en innovatiegericht model dient op Europees, regionaal en nationaal niveau te worden ondersteund via initiatieven zoals ruimtevaarthubs die de ruimtevaart-, de digitale en andere sectoren evenals gebruikers, samenbrengen. Deze ruimtevaarthubs moeten ondernemerschap en vaardigheden bevorderen, en tegelijkertijd synergieën met de digitale innovatiehubs tot stand brengen. De Unie dient de oprichting en groei van ruimtevaartondernemingen met hoofdzetel in de Unie te ondersteunen om hun slaagkansen te vergroten, onder meer door hen te steunen bij het verkrijgen van toegang tot risicofinanciering, aangezien er een gebrek is aan passende toegang tot particulier kapitaal binnen de Unie voor start-ups die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart, en door de vraag te stimuleren, bekend als de “first contract”-benadering.
De waardeketen op ruimtevaartgebied is doorgaans opgedeeld tussen upstreamactiviteiten en downstreamactiviteiten. Upstreamactiviteiten omvatten die activiteiten die gericht zijn op het verwezenlijken van een operationeel ruimtevaartsysteem, waaronder de ontwikkelings-, vervaardigings- en lanceringsactiviteiten en het functioneren van een dergelijk systeem Downstreamactiviteiten omvatten die activiteiten die de verstrekking van ruimtevaartgerelateerde diensten en producten aan gebruikers betreffen. Digitale platforms vormen eveneens een belangrijk element in de ondersteuning van de ontwikkeling van de ruimtevaartsector. Zij bieden toegang tot gegevens en producten en tot instrumentaria en opslag- en computerfaciliteiten.
Op het gebied van ruimtevaart oefent de Unie haar bevoegdheden krachtens artikel 4, lid 3, VWEU uit. De Commissie moet de coherentie van de in het kader van het programma uitgevoerde activiteiten waarborgen.
Terwijl een aantal lidstaten een traditie van een actieve aan de ruimtevaart gelieerde industrie hebben, moet worden onderkend dat het noodzakelijk is om ruimtevaartindustrieën te ontwikkelen en uit te bouwen in lidstaten met opkomende mogelijkheden, alsook om de uitdagingen aan te gaan waarmee traditionele ruimtevaartindustrieën te maken krijgen als gevolg van New Space. Er moet steun worden verleend aan acties om in de hele Unie ruimtevaartindustrie tot ontwikkeling te brengen en om samenwerking tussen ruimtevaartbedrijven in alle lidstaten te faciliteren.
Bij de acties in het kader van het programma moet worden voortgebouwd op en gebruikgemaakt van nationale en Europese capaciteiten die voorhanden zijn op het moment dat de actie wordt uitgevoerd.
Omdat het programma een grote reikwijdte heeft en kan helpen bij de aanpak van mondiale uitdagingen, hebben ruimtevaartactiviteiten een sterke internationale dimensie. In nauwe samenwerking met en met de goedkeuring van de lidstaten kunnen de bevoegde instanties van het programma deelnemen aan onder dit programma vallende activiteiten in het kader van internationale samenwerking en in samenwerking met de bevoegde sectorale instanties van de Verenigde Naties (VN). Voor kwesties die verband houden met het programma, kan de Commissie, namens de Unie en binnen haar bevoegdheidsgebied, de activiteiten op het internationale toneel coördineren, met name om de belangen van de Unie en haar lidstaten te behartigen op internationale fora, onder meer op het vlak van frequenties wat betreft het programma, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de lidstaten op dat gebied. Het is van bijzonder belang voor de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, om mee te werken aan de organen van het internationale programma Cospas-Sarsat.
Internationale samenwerking is van cruciaal belang om de rol van de Unie als mondiale speler in de ruimtevaartsector te bevorderen en om de technologie en industrie van de Unie te promoten, eerlijke concurrentie op internationaal niveau te stimuleren, waarbij moet worden gewaarborgd dat de rechten en plichten van de partijen wederkerig zijn, en samenwerking op het vlak van opleiding te steunen. Internationale samenwerking is een cruciaal element van de ruimtevaartstrategie voor Europa, zoals de Commissie heeft aangegeven in haar mededeling van 26 oktober 2016. De Commissie moet het programma gebruiken om bij te dragen aan en te profiteren van internationale inspanningen via initiatieven, om de Europese technologie en industrie internationaal te promoten, bijvoorbeeld via bilaterale dialogen, workshops voor de sector en ondersteuning voor de internationalisering van kmo’s, en de toegang tot internationale markten te versoepelen en eerlijke concurrentie te bevorderen, waarbij wordt voortgebouwd op initiatieven van economische diplomatie. Europese diplomatieke initiatieven in verband met de ruimtevaart moeten in volledige overeenstemming zijn met en een aanvulling vormen op bestaande beleidsmaatregelen van de Unie, -prioriteiten en -instrumenten, terwijl het van groot belang is dat de Unie, samen met de lidstaten, een voortrekkersrol op het wereldtoneel blijft vervullen.
Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten moet de Commissie samen met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de “hoge vertegenwoordiger”) en in nauwe coördinatie met de lidstaten, bij de uitvoering van het programma verantwoord gedrag in de ruimte, met inbegrip van de vermindering van verspreiding van ruimteschroot, propageren. De Commissie moet tevens de mogelijkheid onderzoeken dat de Unie de rechten en verplichtingen die zijn bepaald in de relevante VN-verdragen en –akkoorden accepteert en, zo nodig, passende voorstellen doen.
De doelstellingen van het programma zijn vergelijkbaar met die van andere programma’s van de Unie, in het bijzonder Horizon Europa dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad(3), het InvestEU-programma dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad(4), het Europees Defensiefonds dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/697 van het Europees Parlement en de Raad(5) en de Fondsen in het kader van een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa (de “verordening gemeenschappelijke bepalingen”). Daarom moet worden voorzien in cumulatieve financiering uit deze programma’s, op voorwaarde dat zij niet betrekking hebben op dezelfde kostenposten, in het bijzonder via regelingen voor aanvullende financiering uit EU-programma’s waar de beheersvoorschriften dit toelaten — hetzij achtereenvolgens, afwisselend of door een combinatie van middelen voor de gezamenlijke financiering van acties, met, waar mogelijk, innovatiepartnerschappen en blendingverrichtingen. Tijdens de uitvoering van het programma moet de Commissie daarom synergieën bevorderen met andere aanverwante programma’s en financieringsinstrumenten van de Unie, waardoor, waar mogelijk, gebruik kan worden gemaakt van de toegang tot risicokapitaal, innovatiepartnerschappen en cumulatieve of gecombineerde financiering. De Commissie moet eveneens zorgen voor synergieën en samenhang tussen de in het kader van deze programma’s, in het bijzonder Horizon Europa, ontwikkelde oplossingen en de oplossingen die worden ontwikkeld in het kader van het programma.
Overeenkomstig artikel 191, lid 3, van het Financieel Reglement mogen dezelfde kosten onder geen beding twee keer uit de Uniebegroting worden gefinancierd.
De beleidsdoelstellingen van het programma zullen ook worden meegenomen als gebieden die in aanmerking komen voor financierings- en investeringsoperaties door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties van het InvestEU-programma, met name in het kader van de beleidsvensters voor duurzame infrastructuur en onderzoek, innovatie en digitalisering. De financiële steun moet worden gebruikt om tekortkomingen op de markt of suboptimale investeringssituaties op een evenredige manier aan te pakken, en acties mogen niet in de plaats komen van particuliere financiering of deze dupliceren of de concurrentie op de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke Europese meerwaarde hebben.
Samenhang en synergieën tussen Horizon Europa en het programma moeten een concurrerende en innoverende Europese ruimtevaartsector bevorderen, Europa meer autonomie geven wat betreft de toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een beveiligde en veilige omgeving, en de rol van Europa als mondiale speler versterken. Baanbrekende oplossingen in Horizon Europa zouden worden ondersteund door gegevens en diensten die via het programma aan de onderzoeks- en innovatiegemeenschap ter beschikking worden gesteld.
Om het sociaal-economisch rendement van het programma te optimaliseren, is het van cruciaal belang dat systemen zo geavanceerd mogelijk zijn, dat ze worden aangepast aan de veranderende behoeften van gebruikers, en dat er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen in de sector voor downstreamtoepassingen op het gebied van ruimtevaart. De Unie moet steun verlenen aan activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, of aan de vroege fasen van de ontwikkeling in verband met de in het kader van het programma tot stand gebrachte infrastructuren, evenals aan de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten in verband met toepassingen en diensten die zijn gebaseerd op in het kader van het programma tot stand gebrachte systemen, en zo economische activiteiten stimuleren, zowel upstream als downstream. Het passende instrument voor de financiering van onderzoeks- en innovatieactiviteiten op Unieniveau is Horizon Europa. Een zeer specifiek deel van de ontwikkelingsactiviteiten moet evenwel gefinancierd worden uit de op grond van deze verordening aan de Galileo- en Egnos-onderdelen toegekende begrotingsmiddelen, in het bijzonder indien deze activiteiten betrekking hebben op fundamentele elementen zoals Galileo-compatibele chipsets en ontvangers, die de ontwikkeling van toepassingen in diverse sectoren van de economie zullen faciliteren. Deze financiering mag de stationering of de exploitatie van de in het kader van het programma tot stand gebrachte infrastructuren echter niet in het gedrang brengen.
Om het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie in de toekomst te waarborgen, moet het programma de ontwikkeling van geavanceerde vaardigheden op ruimtevaartgerelateerde gebieden alsook onderwijs- en opleidingsactiviteiten ondersteunen, en daarbij aandacht besteden aan gelijke kansen, waaronder gendergelijkheid, zodat het volledige potentieel van de burgers van de Unie op dit gebied wordt gerealiseerd.
Specifieke infrastructuur voor het programma zou extra onderzoek en innovatie kunnen vereisen, wat zou kunnen worden ondersteund in het kader van Horizon Europa; hierbij moet worden gestreefd naar samenhang met de werkzaamheden op dit gebied van ESA. Synergieën met Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat de onderzoeks- en innovatiebehoeften van de ruimtevaartsector in kaart worden gebracht en als onderdeel van het strategische planningsproces op het gebied van onderzoek en innovatie worden opgevat. Ruimtevaartgegevens en -diensten die vrijelijk beschikbaar worden gesteld door het programma, zullen worden gebruikt voor het ontwikkelen van baanbrekende oplossingen via onderzoek en innovatie, onder meer in het kader van Horizon Europa, ter ondersteuning van de voornaamste beleidsprioriteiten van de Unie. Het proces van strategische planning in het kader van Horizon Europa zal aanwijzen welke onderzoeks- en innovatieactiviteiten gebruik moeten maken van infrastructuur in het bezit van de Unie, zoals Galileo, Egnos en Copernicus. Onderzoeksinfrastructuur, met name netwerken voor observatie ter plaatse, zal een essentieel deel vormen van de infrastructuur voor observatie ter plaatse die de Copernicusdiensten mogelijk maakt.
Het is belangrijk dat de Unie eigenaar is van alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld via overheidsopdrachten die zij in het kader van het programma financiert. Om ervoor te zorgen dat de fundamentele rechten met betrekking tot eigendom onverkort in acht worden genomen, moeten de nodige regelingen worden getroffen met bestaande eigenaars. Het feit dat de Unie het eigendom heeft, mag niets afdoen aan de mogelijkheid voor de Unie om — overeenkomstig deze verordening en waar dat passend wordt geacht op basis van een beoordeling per geval — deze activa beschikbaar te stellen voor derden of er afstand van te doen.
Ter bevordering van een zo ruim mogelijk gebruik van de diensten die door het programma worden geboden, zou het nuttig zijn erop te wijzen dat gegevens, informatie en diensten zonder garantie worden verstrekt, onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit wettelijk bindende bepalingen.
De Commissie moet bij het uitoefenen van sommige van haar taken met een niet-regelgevend karakter, naargelang de behoeften en voor zover nodig, een beroep kunnen doen op technische ondersteuning vanwege bepaalde externe partijen. Andere entiteiten die betrokken zijn bij het publieke bestuur van het programma, moeten ook van dezelfde technische bijstand gebruik kunnen maken bij het uitoefenen van de hun in het kader van deze verordening toevertrouwde taken.
In deze verordening worden voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(6).
Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen klimaatverandering, overeenkomstig de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering(7), uit te voeren en de toezegging wat betreft de VN-duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot het mainstreamen van klimaatacties en het verwezenlijken van de algemene doelstelling ten minste 30 % van de uitgaven van de Uniebegroting aan klimaatdoelen te besteden. Acties op dit gebied moeten in kaart worden gebracht tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma, en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de toepasselijke evaluaties en toetsingsprocessen. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zullen samenwerken aan een doeltreffende, transparante en alomvattende methodiek die door de Commissie moet worden opgesteld, om de uitgaven in het kader van alle programma’s van het meerjarig financieel kader aan biodiversiteitsdoelstellingen te beoordelen, rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.
Inkomsten die gegenereerd worden door onderdelen van het programma, moeten toekomen aan de Unie ter gedeeltelijke compensatie van de investeringen die zij reeds heeft gedaan, en worden gebruikt ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. In overeenkomsten die met entiteiten uit de particuliere sector worden gesloten, kan om dezelfde reden worden voorzien in een mechanisme voor het delen van inkomsten.
Het Financieel Reglement is op het programma van toepassing. Het Financieel Reglement stelt de regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder de regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.
Aangezien het programma in principe door de Unie wordt gefinancierd, moeten de in het kader van het programma afgesloten aanbestedingsovereenkomsten voor uit het programma gefinancierde activiteiten voldoen aan de regels van de Unie. In dit verband moet het ook de verantwoordelijkheid van de Unie zijn om te bepalen welke doelstellingen er met betrekking tot overheidsopdrachten moeten worden nagestreefd. Het Financieel Reglement bepaalt dat de Commissie, op basis van de resultaten van een voorafgaande beoordeling, moet kunnen vertrouwen op deze systemen en procedures van de personen of entiteiten die middelen van de Unie besteden. Specifieke aanpassingen aan deze systemen en procedures, alsmede de verlengingsregelingen voor lopende overeenkomsten, moeten in de desbetreffende overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap (financial framework partnership agreement — FFPA) of bijdrageovereenkomst worden omschreven.
Het programma is afhankelijk van complexe technologieën die continu in ontwikkeling zijn. De afhankelijkheid van zulke technologieën zorgt voor onzekerheid en risico’s voor overheidsopdrachten die in het kader van het programma worden afgesloten, voor zover bij deze overeenkomsten langetermijntoezeggingen horen in verband met apparatuur of diensten. Inzake overheidsopdrachten zijn daarom specifieke maatregelen nodig, naast de regels die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement. Het moet dus mogelijk zijn om een overeenkomst te gunnen in de vorm van een overeenkomst met voorwaardelijke betalingstranches, om onder bepaalde voorwaarden in het kader van de uitvoering van die overeenkomst een wijziging aan te brengen, of een minimumniveau van uitbesteding op te leggen, in het bijzonder om de deelname van kmo’s en start-ups mogelijk te maken. Ten slotte kunnen prijzen van overeenkomsten, gezien de technologische onzekerheden die de onderdelen van het programma kenmerken, niet altijd accuraat worden voorspeld, en moet het derhalve mogelijk zijn om overeenkomsten af te sluiten zonder een strikte vaste prijs vast te leggen en om clausules in te bouwen om de financiële belangen van de Unie te waarborgen.
Om de openbare vraag en innovatie in de publieke sector te bevorderen, moet het programma het gebruik zijn gegevens, informatie en diensten promoten om de ontwikkeling van op maat gemaakte oplossingen door de industrie en kmo’s op regionaal en lokaal niveau te ondersteunen door middel van innovatiepartnerschappen op het gebied van ruimtevaart, als vermeld in bijlage I, punt 7, bij het Financieel Reglement, zodat alle fases vanaf de ontwikkeling tot de invoering en aanbesteding van op maat gemaakte interoperabele ruimtevaartoplossingen voor overheidsdiensten kunnen worden bestreken.
Om de doelstellingen van het programma te behalen, is het belangrijk om, waar passend, een beroep te kunnen doen op capaciteiten die worden aangeboden door publieke en particuliere entiteiten in de Unie die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart en tevens op internationaal niveau te kunnen samenwerken met derde landen of internationale organisaties. Daarom moet er in de mogelijkheid worden voorzien om alle relevante instrumenten en beheermethoden uit het VWEU en het Financieel Reglement, alsook gezamenlijke aanbestedingsprocedures aan te wenden.
Meer in het bijzonder met betrekking tot subsidies heeft de ervaring geleerd dat de gebruikers- en marktacceptatie, alsook de algemene bewustmaking, beter gedecentraliseerd verlopen dan top-down door de Commissie. Vouchers, een vorm van financiële steun van een begunstigde van subsidies aan derden, behoren tot de acties met de hoogste slaagkans bij nieuwe spelers op de markt en kmo’s. Het maximumbedrag aan financiële steun dat is opgelegd door het Financieel Reglement, staat de inzet ervan evenwel in de weg. Dat maximumbedrag moet daarom voor het programma worden opgetrokken om gelijke tred te houden met het groeiende potentieel aan markttoepassingen in de ruimtevaartsector.
De vormen van financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening moeten worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te behalen, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit geldt ook voor de keuze voor vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, en voor financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.
Krachtens Besluit 2013/755/EU van de Raad(8) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betreffende land of gebied overzee banden heeft.
De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.
Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad(9) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95(10), (Euratom, EG) nr. 2185/96(11) en (EU) 2017/1939(12) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad(13). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
Leden van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, alsmede de landen van het Europees nabuurschapsbeleid, kunnen overeenkomstig hun respectieve overeenkomsten aan het programma deelnemen, uitgezonderd Galileo, Egnos, GOVSATCOM en het SST-subonderdeel. Ook andere derde landen kunnen op basis van een overeenkomstig artikel 218 VWEU te sluiten overeenkomst aan het programma deelnemen, uitgezonderd Galileo, Egnos, GOVSATCOM en het SST-subonderdeel. Galileo en Egnos dienen open te staan voor deelname door leden van EVA die lid zijn van de EER, in overeenstemming met de in de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte(14) vastgelegde voorwaarden. Andere derde landen kunnen aan Galileo en Egnos deelnemen, op basis van een overeenkomstig artikel 218 VWEU te sluiten overeenkomst. GOVSATCOM dient voor derde landen uitsluitend op basis van een overeenkomstig artikel 218 VWEU te sluiten overeenkomst open te staan.
In deze verordening moet een specifieke bepaling worden opgenomen die derde landen verplicht om de bevoegde ordonnateur, OLAF, en de Rekenkamer de nodige rechten en toegang te verlenen zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.
Internationale organisaties die hun hoofdkantoor niet in de Unie hebben, en welke toegang tot de niet openbare SST-diensten willen krijgen, moeten worden verplicht om een overeenkomst te sluiten overeenkomstig artikel 218 VWEU. Internationale organisaties die hun hoofdkantoor in de Unie hebben en openbare eigenaren en exploitanten van ruimtevaartuigen zijn, moeten als SST-kerngebruikers worden aangemerkt.
Onder openbaar beschikbare informatie voor SST-diensten dient te worden verstaan alle informatie die een gebruiker redelijkerwijze als rechtmatig toegankelijk kan beschouwen. SST-diensten voor het voorkomen van botsingen, voor terugkeer en voor versplintering, putten uit externe openbaar toegankelijke SST-informatie die op verzoek toegankelijk wordt gesteld. Bijgevolg moeten SST-diensten voor het voorkomen van botsingen, voor terugkeer en voor versplintering worden aangemerkt als zijnde openbaar beschikbare diensten en moet er hen betreffend geen overeenkomst op grond van artikel 218 VWEU worden gesloten. Toegang daartoe moet worden verleend op verzoek van de potentiële gebruikers.
Voor een goed publiek bestuur van het programma is het nodig dat de verantwoordelijkheden en taken duidelijk tussen de verschillende betrokken entiteiten worden verdeeld om onnodige overlapping te voorkomen en kostenoverschrijdingen en vertragingen te verminderen. Alle bestuursactoren moeten, binnen hun bevoegdheidsgebied en conform hun taken, de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma ondersteunen.
De lidstaten zijn reeds lange tijd actief op het gebied van de ruimtevaart. Zij beschikken over systemen, infrastructuur, nationale agentschappen en organen die verband houden met de ruimtevaart. Zij kunnen bijgevolg een grote bijdrage aan het programma leveren, met name aan de uitvoering ervan. Zij kunnen samenwerken met de Unie voor het promoten van de diensten en toepassingen van het programma. De Commissie zou de middelen waarover de lidstaten beschikken kunnen mobiliseren, gebruik kunnen maken van hun assistentie en, onder wederzijds overeengekomen voorwaarden, taken van niet-regelgevende aard bij de uitvoering van het programma aan de lidstaten kunnen toewijzen. Daarnaast moeten de betrokken lidstaten alle nodige maatregelen nemen om de op hun grondgebied gevestigde grondstations te beschermen. Daarnaast moeten de lidstaten en de Commissie met elkaar en met de bevoegde internationale organen en regelgevende instanties samenwerken om ervoor te zorgen dat de frequenties die nodig zijn voor het programma beschikbaar zijn en adequaat worden beschermd, zodat op de aangeboden diensten gebaseerde toepassingen volledig kunnen worden ontwikkeld en toegepast, met naleving van Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad(15).
Het is de taak van de Commissie als promotor van het algemene belang van de Unie om het programma uit te voeren, er de algehele verantwoordelijkheid voor te dragen en het gebruik ervan te bevorderen. Om de middelen en competenties van de verschillende belanghebbenden te optimaliseren, moet de Commissie in gerechtvaardigde omstandigheden bepaalde taken kunnen toewijzen aan andere instanties. De Commissie draagt de algehele verantwoordelijkheid voor het programma, en zij moet dan ook de voornaamste technische en operationele vereisten bepalen die nodig zijn om in te spelen op de evolutie van systemen en diensten. Daarvoor moet zij de deskundigen van de lidstaten, gebruikers en andere belanghebbenden raadplegen. Aangezien op ruimtevaartgebied de uitoefening van bevoegdheden door de Unie overeenkomstig artikel 4, lid 3, VWEU de lidstaten niet belet hun eigen bevoegdheden uit te oefenen, moet de Commissie ten slotte zorgen voor de samenhang van de in het kader van het programma uitgevoerde activiteiten.
Het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma (“het Agentschap”), dat is opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad(16) opgerichte Europees GNSS-Agentschap, heeft als missie om bij te dragen aan het programma, met name wat betreft beveiligingshomologatie en de ontwikkeling van markt- en downstreamtoepassingen. Bepaalde taken die verband houden met deze gebieden moeten daarom worden toegewezen aan het Agentschap. In het bijzonder met betrekking tot beveiliging en gezien de ervaring van het Agentschap op dit gebied, moet het Agentschap worden belast met de beveiligingshomologatietaken voor alle acties van de Unie op het gebied van ruimtevaart. Voortbouwend op zijn gedegen staat van dienst wat betreft het bevorderen van de gebruikers- en marktacceptatie van Galileo en Egnos, moet het Agentschap worden belast met op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten in verband met andere onderdelen van het programma dan Galileo en Egnos, alsook met de activiteiten inzake de ontwikkeling van downstreamapplicaties voor alle onderdelen van het programma. Dit zou het agentschap in staat stellen om te profiteren van schaalvoordelen en een kans te bieden om toepassingen te ontwikkelen op basis van diverse onderdelen van het programma (geïntegreerde toepassingen). Deze activiteiten mogen evenwel niet ten koste gaan van de op diensten en gebruikersacceptatie gerichte activiteiten die de Commissie aan de met Copernicus belaste entiteiten heeft toegewezen. Het belasten van het Agentschap met de ontwikkeling van downstreamtoepassingen mag andere belaste entiteiten niet beletten om downstreamtoepassingen te ontwikkelen. Voorts moet het Agentschap de taken uitvoeren die de Commissie aan het Agentschap overdraagt door middel van een of meerdere bijdrageovereenkomsten uit hoofde van een FFPA die betrekking heeft op andere specifieke taken die verband houden met het programma. Wanneer taken aan het Agentschap worden toegewezen, moet worden gezorgd voor voldoende personele, administratieve en financiële middelen.
In bepaalde naar behoren gemotiveerde omstandigheden moet het Agentschap de mogelijkheid hebben om specifieke taken aan lidstaten of een groep lidstaten toe te wijzen. Deze toewijzing moet beperkt blijven tot activiteiten waarvoor het Agentschap niet de capaciteit bezit om ze zelf uit te voeren en mag geen afbreuk doen aan de governance van het programma en de toewijzing van taken als omschreven in deze verordening.
Galileo en Egnos zijn complexe systemen die intensieve coördinatie vereisen. Aangezien zij onderdelen van het programma zijn, moet de coördinatie in handen zijn van een instelling of orgaan van de Unie. Het Agentschap is, doordat het kan voortbouwen op de expertise die het de afgelopen jaren heeft opgebouwd, het meest geschikte orgaan om alle operationele taken in verband met de exploitatie van deze systemen te coördineren, met uitzondering van de internationale samenwerking. Het Agentschap moet daarom worden belast met het beheer van de exploitatie van Egnos en Galileo. Dit betekent evenwel niet dat het Agentschap de taken in verband met de exploitatie van deze systemen alleen moet verrichten. Het kan steunen op de expertise van andere entiteiten, in het bijzonder die van ESA. Het moet hierbij onder meer gaan om activiteiten op het gebied van evolutie van systemen, ontwerp en ontwikkeling van delen van het grondsegment en satellieten die aan ESA moeten worden toevertrouwd. De toewijzing van taken aan andere entiteiten berust op de bevoegdheden van deze entiteiten en moet erop gericht zijn dubbel werk te voorkomen.
ESA is een internationale organisatie met uitgebreide expertise op het vlak van ruimtevaart die in 2004 een kaderovereenkomst afsloot met de Europese Gemeenschap (“de kaderovereenkomst van 2004”)(17). Het is dus een belangrijke partner bij de uitvoering van het programma waarmee gepaste betrekkingen tot stand moeten worden gebracht. In dat opzicht, en conform het Financieel Reglement, moet de Commissie met ESA en het Agentschap een FFPA sluiten die van toepassing is op alle financiële betrekkingen tussen de Commissie, het Agentschap en ESA, hun samenhang waarborgt en in overeenstemming is met de kaderovereenkomst van 2004, en met name met de artikelen 2 en 5 daarvan. Aangezien ESA geen Unie-orgaan is en niet is onderworpen aan het Unierecht, is het echter van essentieel belang dat een dergelijke overeenkomst bepaalt dat ESA passende maatregelen neemt ter bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten, en de besluiten van de Commissie naleeft wat betreft de uitvoering van de begroting en de taken die eraan zijn toevertrouwd. In de overeenkomst moeten ook alle bepalingen worden opgenomen die nodig zijn om de financiële belangen van de Unie veilig te stellen
Dat het Satellietcentrum van de Europese Unie (Satcen) functioneert als een Europees autonoom vermogen dat toegang biedt tot informatie en diensten op basis van de exploitatie van relevante ruimteactiva en aanverwante gegevens, werd reeds bevestigd bij de uitvoering van Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad(18).
Om de vertegenwoordiging van gebruikers structureel in de GOVSATCOM-governance te verankeren en de gebruikersbehoeften en -eisen over nationale grenzen en burgerlijk-militaire tussenschotten te aggregeren, moeten de relevante entiteiten van de Unie die nauwe betrekkingen hebben met de gebruikers, zoals het Europees Defensieagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, het Europees Bureau voor visserijcontrole, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, het militair plannings- en uitvoeringsvermogen, het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen en het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties, een coördinerende rol kunnen hebben voor bepaalde groepen gebruikers. Op geaggregeerd niveau moet het Agentschap gebruikersgerelateerde aspecten voor de civiele gebruikersgemeenschappen coördineren, en kan het operationele gebruik, de vraag, de naleving van vereisten en veranderende behoeften en vereisten monitoren.
Gezien het belang van met de ruimtevaart verband houdende activiteiten voor de economie van de Unie en de levens van burgers van de Unie, en het tweeërlei gebruik van de systemen en van de toepassingen die op deze systemen zijn gebaseerd, moet het bereiken en handhaven van een hoog beveiligingsniveau een topprioriteit zijn voor het programma, met name om de belangen van de Unie en van haar lidstaten veilig te stellen, onder meer in verband met gerubriceerde en andere gevoelige niet-gerubriceerde informatie.
Zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid moeten de Commissie en de hoge vertegenwoordiger elk binnen hun bevoegdheidsgebied de beveiliging van het programma waarborgen overeenkomstig deze verordening en, waar relevant, Besluit (GBVB) 2021/698 van de Raad(19).
Gezien de specifieke expertise waarover de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) beschikt en zijn regelmatige contacten met instanties van derde landen en met internationale organisaties, kan de EDEO de Commissie assisteren bij het verrichten van sommige van haar taken in verband met de beveiliging van het programma op het vlak van de externe betrekkingen, overeenkomstig Besluit 2010/427/EU van de Raad(20).
Onverminderd de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de nationale veiligheid, als bepaald in artikel 4, lid 2, VEU, en het recht van de lidstaten om hun wezenlijke veiligheidsbelangen te verdedigen overeenkomstig artikel 346 VWEU, moet een specifieke beveiligingsgovernance tot stand worden gebracht om te waarborgen dat het programma vlot kan worden uitgevoerd. Deze governance moet worden gebaseerd op drie belangrijke beginselen. In de eerste plaats is het absoluut noodzakelijk dat de uitgebreide, unieke ervaring van de lidstaten op het gebied van beveiligingsaangelegenheden zoveel mogelijk in aanmerking wordt genomen. Ten tweede moeten, ter voorkoming van belangenconflicten en eventuele tekortkomingen in de toepassing van beveiligingsregels, de operationele functies worden gescheiden van de beveiligingshomologatiefuncties. Ten derde is de entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van alle of een deel van de onderdelen van het programma ook het best in staat om de beveiliging van de haar toegewezen taken te beheren. De beveiliging van het programma zou voortbouwen op de ervaring die de afgelopen jaren is opgedaan bij de implementatie van Galileo, Egnos en Copernicus. Een goede beveiligingsgovernance vereist ook dat de rollen op passende wijze worden verdeeld onder de verschillende spelers. Als verantwoordelijke voor het programma moet de Commissie, onverminderd de prerogatieven van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid, bepalen welke algemene beveiligingsvoorschriften van toepassing zijn op elk van de onderdelen van het programma.
De cyberbeveiliging van Europese ruimtevaartinfrastructuur, zowel op de grond als in de ruimte, is essentieel om de continuïteit van de exploitatie van de systemen alsook van de diensten te waarborgen. Er moet bij de vaststelling van de veiligheidsvereisten derhalve terdege rekening worden gehouden met de noodzaak om de systemen en hun diensten tegen cyberaanvallen te beschermen, onder meer door gebruik te maken van nieuwe technologieën.
Indien dit op grond van de risico- en dreigingsanalyse wenselijk wordt geacht, moet de Commissie een structuur voor beveiligingsmonitoring vaststellen. Deze structuur voor beveiligingsmonitoring moet een entiteit zijn die voldoet aan de binnen het toepassingsgebied van Besluit (GBVB) 2021/698 ontwikkelde instructies. Voor Galileo moet dit orgaan het Galileo-centrum voor beveiligingsmonitoring zijn. Met betrekking tot de uitvoering van Besluit (GBVB) 2021/698 moet de rol van de raad voor beveiligingshomologatie beperkt worden tot het verstrekken van input aan de Raad of de hoge vertegenwoordiger in verband met de beveiligingshomologatie van het systeem.
Gezien het unieke karakter en de complexiteit van het programma en het verband met beveiliging moeten voor de beveiligingshomologatie erkende en beproefde beginselen worden gevolgd. Het is dus absoluut noodzakelijk dat de beveiligingshomologatieactiviteiten worden uitgevoerd op basis van collectieve verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de Unie en haar lidstaten, door naar een consensus toe te werken en alle belanghebbenden te betrekken bij de beveiligingskwestie, en dat er een procedure voor permanente risicomonitoring wordt ingevoerd. Het is eveneens onontbeerlijk dat technische beveiligingshomologatieactiviteiten worden toevertrouwd aan vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen en over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken.
Gerubriceerde informatie van de EU (EUCI) moet worden behandeld overeenkomstig de veiligheidsvoorschriften als vastgelegd in Besluit 2013/488/EU van de Raad(21) en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie(22). Overeenkomstig besluit 2013/488/EU moeten de lidstaten de daarin vastgelegde beginselen en minimumnormen eerbiedigen, om ervoor te zorgen dat voor gerubriceerde EU-informatie een gelijkwaardig beschermingsniveau bestaat.
Om de beveiligde uitwisseling van informatie te garanderen, moeten passende overeenkomsten worden gesloten om te zorgen voor de bescherming van EUCI die in het kader van het programma aan derde landen en internationale organisaties wordt verstrekt.
Een belangrijke doelstelling van het programma is het waarborgen van de veiligheid en het versterken van de strategische autonomie ervan voor cruciale technologieën en waardeketens — met behoud van een open economie en dus ook vrije en eerlijke handel — en ook het profiteren van de mogelijkheden die de ruimtevaart biedt voor de beveiliging van de Unie en haar lidstaten. In specifieke gevallen vereist deze doelstelling dat de nodige subsidiabiliteits- en deelnamevoorwaarden worden vastgesteld om de bescherming van de integriteit, beveiliging en veerkracht van de operationele systemen van de Unie te waarborgen. Dat mag niet ten koste gaan van de noodzaak van concurrentievermogen en kosteneffectiviteit. Bij de evaluatie van juridische entiteiten waarover een derde land of een entiteit uit een derde land zeggenschap heeft, moet de Commissie rekening houden met de beginselen en criteria bepaald in Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad(23).
In het kader van het programma moet sommige informatie, hoewel niet gerubriceerd, worden behandeld in overeenstemming met reeds geldende rechtshandelingen van de Unie of met nationale wetten, regels en verordeningen, onder meer door middel van verspreidingsbeperkingen.
In steeds meer belangrijke economische sectoren, en met name in de sectoren vervoer, telecommunicatie, landbouw en energie, neemt het gebruik van satellietnavigatie- en aardobservatiesystemen gestaag toe. Het programma moet de synergieën tussen deze sectoren benutten, daarbij rekening houdend met de voordelen die ruimtevaarttechnologieën bieden voor deze sectoren, de ontwikkeling van compatibele apparatuur ondersteunen en de ontwikkeling van relevante normen en certificeringen bevorderen. Synergieën tussen ruimtevaartactiviteiten en activiteiten in verband met de veiligheid en defensie van de Europese Unie en haar lidstaten nemen eveneens toe. Volledige controle over satellietnavigatie moet daarom de technologische onafhankelijkheid van de Unie garanderen, ook op de langere termijn voor de onderdelen van de infrastructuur, en de strategische autonomie van de Unie waarborgen.
Het doel van Galileo is het tot stand brengen en doen functioneren van de eerste specifiek voor civiele doeleinden ontworpen mondiale infrastructuur voor navigatie en plaatsbepaling per satelliet, die door diverse publieke en private actoren in Europa en in de hele wereld kan worden gebruikt. Galileo functioneert onafhankelijk van andere bestaande of potentiële systemen en draagt zo onder meer bij tot de strategische autonomie van de Unie. De tweede generatie van Galileo moet vóór 2030 geleidelijk worden ingevoerd, aanvankelijk met beperkte operationele capaciteit.
Het doel van Egnos is het verbeteren van de kwaliteit van open signalen van bestaande mondiale systemen voor satellietnavigatie, met name die welke worden uitgezonden door Galileo. De door Egnos aangeboden diensten moeten prioritair uiterlijk eind 2026 het binnen Europa gelegen grondgebied van de lidstaten dekken, waaronder in dit geval Cyprus, de Azoren, de Canarische eilanden en Madeira worden begrepen. Op het gebied van de luchtvaart moeten al deze gebieden van Egnos profiteren voor luchtvaartnavigatiediensten voor alle door Egnos ondersteunde prestatieniveaus. Afhankelijk van de technische haalbaarheid en, voor de beveiliging van mensenlevens, op basis van internationale overeenkomsten, kan de geografische dekking van de door Egnos geleverde diensten naar andere regio’s in de wereld worden uitgebreid. Onverminderd Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad(24) en de noodzakelijke kwaliteitsmonitoring van de dienstverlening van Galileo voor doeleinden in de luchtvaart moet worden opgemerkt dat — hoewel de door Galileo uitgezonden signalen doeltreffend kunnen worden gebruikt ter facilitering van de plaatsbepaling van vliegtuigen in alle fasen van de vlucht, door middel van de noodzakelijke augmentatiesystemen, inclusief regionaal, lokaal en luchtvaartelektronica aan boord, uitsluitend regionale of lokale augmentatiesystemen zoals Egnos in Europa diensten op het vlak van luchtverkeersbeheer (ATM) en luchtvaartnavigatie (ANS) mogen verlenen. De dienst beveiliging van mensenlevens van Egnos moet worden verstrekt in overeenstemming met de toepasselijke normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (“de ICAO-normen”).
Het is van essentieel belang dat de duurzaamheid van Galileo en Egnos- wordt gewaarborgd, evenals de continuïteit, beschikbaarheid, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en beveiliging van de diensten ervan. In een veranderende omgeving en een zich snel ontwikkelende markt moeten Galileo en Egnos zich ook verder ontwikkelen en moeten er nieuwe generaties van deze systemen, inclusief de daarmee gepaard gaande ruimtevaart- en grondsegmentontwikkelingen, worden voorbereid.
De term “commerciële dienst” die wordt gebruikt in Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad(25) is niet langer geschikt in het licht van de ontwikkeling van die dienst. In plaats daarvan zijn in Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/224 van de Commissie(26) twee afzonderlijke diensten vastgesteld, namelijk de hogeprecisiedienst en de authenticatiedienst.
Om te zorgen voor een optimale benutting van de aangeboden diensten moeten de door Galileo en Egnos geleverde diensten compatibel en interoperabel zijn met elkaar, ook op gebruikersniveau, en, voor zover mogelijk, met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen, indien dergelijke compatibiliteit en interoperabiliteit is vastgelegd in een internationale overeenkomst, onverminderd het doel van strategische autonomie van de Unie.
Gezien het belang van de grondinfrastructuur voor Galileo en Egnos en het effect ervan op hun veiligheid, is het de Commissie die de locatie van de infrastructuur moet bepalen. De stationering van de grondinfrastructuur van de systemen moet volgens een open en transparant proces blijven verlopen, waar passend met een rol voor het Agentschap op basis van zijn bevoegdheidsgebied.
Om de sociaal-economische voordelen van Galileo en Egnos te maximaliseren en tegelijkertijd bij te dragen tot de strategische autonomie van de Unie, in het bijzonder in gevoelige sectoren en op het vlak van veiligheid en beveiliging, moet het gebruik van de door Egnos en Galileo verleende diensten in andere beleidsdomeinen van de Unie worden bevorderd waar dit gerechtvaardigd is en voordelen kan opleveren. Ook maatregelen ter bevordering van het gebruik van deze diensten in alle lidstaten maken een belangrijk deel van dit proces uit.
De onderdelen van het programma moeten de toepassing van digitale technologieën in ruimtevaartsystemen, de gegevens- en dienstendistributie en de downstreamontwikkeling stimuleren. In dat verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de initiatieven en acties die de Commissie heeft voorgesteld in haar mededelingen van 14 september 2016 getiteld “Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij” en van 14 september 2016 getiteld “5G voor Europa: een actieplan”.
Copernicus moet zorgen voor autonome toegang tot milieukennis en cruciale technologieën voor aardobservatie- en geo-informatiediensten, om zo de Unie te helpen tot onafhankelijke besluitvorming en acties te komen op het gebied van onder andere milieu, klimaatverandering, mariene, maritieme, landbouw- en plattelandsontwikkeling, behoud van cultureel erfgoed, civiele bescherming, monitoring van land en infrastructuur, beveiliging en de digitale economie.
Rekening houdend met recente tendensen op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkelingen en innovaties die gevolgen hebben voor het domein van de aardobservatie, alsook ontwikkelingen op het vlak van de analyse van big data en artificiële intelligentie en verwante strategieën en initiatieven op het niveau van de Unie zoals door de Commissie geschetst in haar Witboek over kunstmatige intelligentie van 19 februari 2020 getiteld “Een Europese benadering op basis van excellentie en vertrouwen” en haar mededeling van 19 februari 2020 getiteld “Een Europese datastrategie”, moet Copernicus voortbouwen op, continuïteit verzekeren met en steun bieden aan de activiteiten en resultaten in het kader van Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad(27) tot vaststelling van het programma van de Europese Unie voor aardobservatie en -monitoring (Copernicus) en Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad(28), waarbij het voorloperprogramma getiteld “Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid” en de regels voor de uitvoering van de initiële operaties ervan werden vastgesteld. Voor de ontwikkeling van nieuwe activa moet de Commissie nauw samenwerken met de lidstaten, ESA, de Europese Organisatie voor de Exploitatie van Meteorologische Satellieten (Eumetsat) en, waar passend, andere entiteiten die over ruimtevaartactiva en activa in de ruimte beschikken. Copernicus moet zo veel mogelijk gebruikmaken van de capaciteiten voor aardobservaties vanuit de ruimte van de lidstaten, ESA, Eumetsat, alsook van andere entiteiten, met inbegrip van commerciële initiatieven in de Unie, om zo ook bij te dragen tot de ontwikkeling van een levensvatbare commerciële ruimtevaartsector in Europa. Indien haalbaar en passend moet Copernicus ook gebruikmaken van de beschikbare in-situ- en aanvullende gegevens die in hoofdzaak door de lidstaten worden verstrekt overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad(29). De Commissie moet samenwerken met de lidstaten en het Europees Milieuagentschap om voor Copernicus een efficiënte toegang tot en een efficiënt gebruik van de in-situgegevens te verzekeren.
Copernicus moet worden geïmplementeerd conform de doelstellingen van Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad(30), met name transparantie, het scheppen van voorwaarden die bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van diensten, het bijdragen tot economische groei en werkgelegenheid in de Unie. Copernicusgegevens en Copernicusinformatie moeten vrijelijk en openbaar beschikbaar zijn.
Om het potentieel van Copernicus voor de gehele gemeenschap en economie in de Unie volledig te realiseren, en niet alleen voor de rechtstreekse begunstigden, moeten meer maatregelen worden genomen om de gebruikersacceptatie te bevorderen, en daarvoor moet meer worden gedaan om niet-specialisten in staat te stellen de gegevens te gebruiken, hetgeen de groei, de werkgelegenheid en de kennisoverdracht zal stimuleren.
Copernicus is een door de gebruikers gestuurd programma. Bij de ontwikkeling ervan moet derhalve worden uitgegaan van de veranderende eisen van de Copernicuskerngebruikers en ook rekening worden gehouden met de opkomst van zowel openbare als particuliere nieuwe gebruikersgemeenschappen. Copernicus moet stoelen op een analyse van opties om tegemoet te komen aan de veranderende gebruikersbehoeften, onder meer in verband met de implementatie, en de monitoring van beleidsmaatregelen van de Unie die vereisen dat gebruikers continu worden betrokken, met name bij het bepalen en valideren van vereisten.
Copernicus is reeds operationeel. Het is daarom belangrijk om de continuïteit van de reeds bestaande infrastructuur en diensten te waarborgen en tegelijkertijd aanpassingen door te voeren aan de veranderende gebruikersbehoeften, marktomgeving, in het bijzonder de opkomst van private actoren in de ruimte en sociaal-politieke ontwikkelingen die een snelle reactie vereisen. Daarvoor moet de functionele structuur van Copernicus veranderen om weer te geven dat wordt overgegaan van de eerste fase van de operationele diensten naar de verstrekking van geavanceerde en meer gerichte diensten aan nieuwe gebruikersgemeenschappen en de bevordering van downstreammarkten met meerwaarde. Daartoe moet bij de verdere implementatie een benadering worden toegepast die de datawaardeketen volgt, d.w.z. gegevensverwerving, gegevens- en informatieverwerking, -verdeling en -exploitatie, en op gebruikers- en marktacceptatie en capaciteitsopbouw gerichte activiteiten, terwijl het proces van strategische planning in het kader van Horizon Europa onderzoeks- en innovatieactiviteiten in kaart zal brengen die gebruik moeten maken van Copernicus.
Met betrekking tot gegevensverwerving moeten de activiteiten in het kader van Copernicus gericht zijn op het voltooien en handhaven van de bestaande ruimtevaartinfrastructuur, het voorbereiden van de vervanging van de satellieten aan het einde van hun levensduur, evenals het opstarten van nieuwe missies met name met betrekking tot nieuwe observatiesystemen ter ondersteuning van de succesvolle aanpak van mondiale klimaatverandering, zoals monitoring van antropogene CO2- en andere broeikasgasemissies. De wereldwijde monitoring via de activiteiten in het kader van Copernicus moet worden uitgebreid tot de poolgebieden, en die activiteiten moeten bijdragen tot controle op de naleving van milieuvoorschriften, verplichte milieumonitoring en -verslaglegging en innovatieve milieutoepassingen op het gebied van land- en bosbouw, het beheer van water en mariene hulpbronnen en cultureel erfgoed, zoals voor de monitoring van gewassen, waterbeheer en betere brandmonitoring. Copernicus moet daarbij zoveel mogelijk als hefboom worden aangewend en maximaal voordeel halen uit de investeringen die in het kader van de vorige financieringsperiode (2014-2020) zijn gedaan, waaronder de investeringen door de lidstaten, ESA en Eumetsat, en tegelijkertijd nieuwe operationele en zakelijke modellen onderzoeken ter verdere aanvulling van de capaciteiten van Copernicus. Copernicus kan ook voortbouwen op de succesvolle partnerschappen met lidstaten om de beveiligingsdimensie verder te ontwikkelen in het kader van passende governancemechanismen, teneinde tegemoet te komen aan de veranderende gebruikersbehoeften in de beveiligingssector.
In het kader van de taak op het vlak van gegevens- en informatieverwerking moet Copernicus de duurzaamheid op lange termijn en de verdere ontwikkeling van zijn diensten waarborgen door informatie te verstrekken om te voldoen aan de behoeften van de overheidssector en de behoeften die voortvloeien uit de internationale verplichtingen van de Unie, en om optimaal gebruik te maken van de kansen voor commerciële exploitatie. In het bijzonder moet Copernicus op Europees, nationaal, lokaal en mondiaal niveau, informatie leveren over de samenstelling van de atmosfeer en de luchtkwaliteit; informatie over de toestand en dynamiek van de oceanen; informatie die bijdraagt tot de monitoring van land en ijs om de uitvoering van Unie-, nationaal en lokaal beleid te ondersteunen; informatie ter ondersteuning van de adaptatie aan en de mitigatie van klimaatverandering; geospatiale informatie ter ondersteuning van crisisbeheersing, onder meer via preventiemaatregelen, controle op de naleving van milieuvoorschriften, evenals civiele bescherming, waaronder steun voor het externe optreden van de Unie. De Commissie dient passende contractuele regelingen vast te stellen ter bevordering van de continuïteit van de dienstverlening.
Bij de uitvoering van de Copernicusdiensten moet de Commissie een beroep doen op bevoegde entiteiten, relevante agentschappen van de Unie, groepen of consortia van nationale organen, of een bevoegd orgaan dat in aanmerking kan komen voor de sluiting van een bijdrageovereenkomst. Bij het selecteren van die entiteiten moet de Commissie ervoor zorgen dat de verrichtingen en dienstverlening niet worden onderbroken en dat de betrokken entiteiten bij, uit beveiligingsoogpunt, gevoelige gegevens, capaciteiten hebben op het gebied van vroegtijdige waarschuwing en crisismonitoring in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en in het bijzonder het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid .Overeenkomstig artikel 154, lid 2, van het Financieel Reglement zijn personen en entiteiten waaraan de uitvoering van middelen van de Unie wordt toevertrouwd, verplicht het non-discriminatiebeginsel ten aanzien van alle lidstaten na te leven. Naleving van dat beginsel moet worden gewaarborgd middels de toepasselijke bijdrageovereenkomsten in verband met de verstrekking van de Copernicusdiensten.
De uitvoering van de Copernicusdiensten moet de publieke acceptatie van diensten faciliteren, aangezien gebruikers zouden kunnen inspelen op de beschikbaarheid en de ontwikkeling van diensten, alsook de samenwerking met lidstaten en andere partijen versoepelen. Daartoe moeten de Commissie en de entiteiten waaraan zij de levering van diensten heeft toevertrouwd, nauw samenwerken met kerngebruikersgemeenschappen van Copernicus in Europa bij de verdere ontwikkeling van het aanbod van Copernicusdiensten en -informatie, om aan de veranderende behoeften van de publieke sector en van het beleid te voldoen en zodoende een zo breed mogelijke acceptatie van aardobservatiegegevens te verwezenlijken. De Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om de in-situcomponent van Copernicus tot ontwikkeling te brengen en om de integratie van in-situgegevens van Copernicus met gegevensreeksen uit de ruimtevaart te faciliteren met het oog op verbeterde Copernicusdiensten.
Het beleid van vrij verkrijgbare, volledige en open gegevens van Copernicus is een van de meest succesvolle elementen van de uitvoering van Copernicus en heeft geleid tot een grote vraag naar zijn gegevens en informatie, waardoor Copernicus een van de grootste aanbieders van aardobservatiegegevens ter wereld is. Om de ambitieuze doelstellingen van de ruimtevaartstrategie voor Europa te verwezenlijken is het duidelijk nodig de continuïteit van de vrije, volledige en open verstrekking van en toegang tot gegevens op de lange termijn te garanderen en daarbij te voorzien in de nodige beveiliging. Copernicusgegevens worden in de eerste plaats gegenereerd ten behoeve van de Europeanen, en door deze gegevens vrijelijk ter beschikking te stellen worden de mondiale samenwerkingsmogelijkheden voor bedrijven en wetenschappers uit de Unie gemaximaliseerd en wordt bijgedragen aan een doeltreffend Europees ruimte-ecosysteem. Indien de toegang tot Copernicusgegevens en Copernicusinformatie wordt beperkt, moet dit gebeuren in overeenstemming met het gegevensbeleid van Copernicus als vastgelegd in onderhavige verordening en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie(31).
De in het kader van Copernicus geproduceerde gegevens en informatie moeten volledig, open en kosteloos beschikbaar worden gesteld, met inachtneming van passende voorwaarden en beperkingen, zodat die gegevens en informatie zo veel mogelijk worden gebruikt en gedeeld, en de markten voor Europese aardobservatiegegevens, en meer bepaald de downstreamsector, worden versterkt om de groei en werkgelegenheid in de Unie te bevorderen. Dergelijke beschikbaarstelling mag geen afbreuk worden gedaan aan de vereiste hoge mate van samenhang, continuïteit, betrouwbaarheid en kwaliteit van de aangeleverde gegevens en informatie. Dit vereist grootschalige en gebruiksvriendelijke toegang tot, verwerking en gebruik van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie op verschillende actualiteitsniveaus, waarvoor de Commissie een geïntegreerde aanpak moet blijven volgen, zowel op het niveau van de Unie als op dat van de lidstaten, waardoor tevens de integratie met andere bronnen van gegevens en informatie mogelijk wordt. De Commissie moet daarom de noodzakelijke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat Copernicusgegevens en Copernicusinformatie gemakkelijk en efficiënt toegankelijk en bruikbaar zijn, in het bijzonder door de diensten voor de toegang tot gegevens en informatie van Copernicus (DIAS) binnen de lidstaten te promoten en waar mogelijk de interoperabiliteit tussen de bestaande Europese infrastructuren voor aardobservatiegegevens te bevorderen om synergieën met deze middelen tot stand te brengen teneinde de marktacceptatie van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie te maximaliseren en te versterken.
De Commissie moet samenwerken met gegevensaanbieders om de vergunningsvoorwaarden voor gegevens van derden overeen te komen, zodat het gebruik daarvan binnen Copernicus wordt vergemakkelijkt, in overeenstemming met deze verordening en de toepasselijke rechten van derden. Aangezien bepaalde Copernicusgegevens en -informatie, met inbegrip van hogeresolutiebeelden, van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de Unie of van lidstaten, moeten er in met redenen omklede gevallen maatregelen voor het omgaan met risico’s en dreigingen voor de veiligheid van de Unie of van lidstaten kunnen worden vastgesteld.
Om het gebruik van aardobservatiegegevens en -technologieën door nationale, regionale en lokale overheden, kmo’s, wetenschappers en onderzoekers te bevorderen en te faciliteren, moeten speciale netwerken voor Copernicusgegevensdistributie, waaronder nationale en regionale instanties zoals “Copernicus Relays” en “Copernicus Academies”, worden bevorderd door middel van op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten. Daartoe moeten de Commissie en de lidstaten ernaar streven nauwere banden te smeden tussen Copernicus en beleidsmaatregelen op Unie- en nationaal niveau om de vraag naar commerciële toepassingen en diensten te stimuleren en om ondernemingen, in het bijzonder kmo’s en start-ups, in staat te stellen toepassingen te ontwikkelen op basis van Copernicusgegevens en Copernicusinformatie met het oog op het ontwikkelen van een concurrerend ecosysteem voor aardobservatiegegevens in Europa.
Op het internationale niveau moet Copernicus voorzien in accurate en betrouwbare informatie voor de samenwerking met derde landen en internationale organisaties, en ter ondersteuning van het buitenlands beleid en het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking van de Unie. Copernicus moet worden beschouwd als een Europese bijdrage aan het wereldwijde systeem van systemen voor aardobservatie, het Comité voor aardobservatiesatellieten, de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van 1992 van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, de verwezenlijking van de VN-duurzameontwikkelingsdoelstellingen en het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering. De Commissie moet passende samenwerking met de relevante sectorale organen van de VN en de Wereld Meteorologische Organisatie tot stand brengen of handhaven.
Bij het implementeren van Copernicus moet de Commissie, waar passend, een beroep doen op Europese internationale organisaties waarmee zij reeds een partnerschap heeft, in het bijzonder ESA, voor het ontwikkelen, coördineren, uitvoeren en uitwerken van de ruimteonderdelen, toegang tot gegevens van derden, waar passend, en, indien dit niet door andere entiteiten wordt gedaan, het uitvoeren van specifieke missies. Voorts dient de Commissie een beroep te doen op Eumetsat voor het uitvoeren van specifieke missies of delen ervan en, waar passend, de toegang tot gegevens van bijdragende missies overeenkomstig het mandaat en de deskundigheid van Eumetsat.
Op het gebied van diensten moet de Commissie passende voordelen halen uit de specifieke capaciteiten van agentschappen van de Unie, zoals het Europees Milieuagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, Frontex, Satcen, als ook het intergouvernementele Europees Centrum voor Weersvoorspellingen op Middellange Termijnen uit de Europese investeringen die al zijn gedaan in monitoringdiensten voor het mariene milieu via Mercator Ocean. Op het vlak van beveiliging wordt met de hoge vertegenwoordiger een alomvattende aanpak op het niveau van de Unie nagestreefd. Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Commissie was van meet af aan actief betrokken bij het GMES-initiatief en heeft steun verleend aan ontwikkelingen inzake Galileo en het SWE-subonderdeel. Uit hoofde van Verordening (EU) nr. 377/2014 beheert het JRC de Copernicusdienst voor het beheer van noodsituaties en de mondiale component van de Copernicusdienst voor landmonitoring, en draagt het bij aan de evaluatie van de kwaliteit en de geschiktheid voor het beoogde gebruik van gegevens en informatie, en aan de toekomstige ontwikkeling. De Commissie moet voor de uitvoering van het programma een beroep blijven doen op het wetenschappelijke en technische advies van het JRC.
Naar aanleiding van de verzoeken van het Europees Parlement en de Raad heeft de Unie een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (SST) vastgesteld bij Besluit nr. 541/2014/EU. Ruimteschroot vormt inmiddels een ernstige bedreiging voor de beveiliging, de veiligheid en de duurzaamheid van activiteiten in de ruimte. Het SST-subonderdeel is derhalve essentieel om de continuïteit van de onderdelen van het programma en hun bijdragen aan het beleid van de Unie veilig te stellen. Door de verspreiding van ruimteschroot te proberen voorkomen, draagt het SST-subonderdeel bij aan het waarborgen van duurzame en gegarandeerde toegang tot en het gebruik van de ruimte, een mondiaal gemeenschappelijk doel. In dit verband kan het ook de voorbereiding van Europese projecten voor het “schoonmaken” van de omgeving van de aarde ondersteunen.
Binnen het SST-subonderdeel moet verder worden gewerkt aan de ontwikkeling van de prestaties en autonomie van capaciteiten. Met het oog daarop moet het SST-subonderdeel leiden tot de vaststelling van een autonome Europese catalogus van ruimteobjecten, gebaseerd op gegevens uit het netwerk van SST-sensoren. Waar passend kan de Unie overwegen een deel van de gegevens beschikbaar te stellen voor commerciële, niet-commerciële en onderzoeksdoeleinden. Het SST-subonderdeel moet ook steun blijven verlenen voor het functioneren en verstrekken van SST-diensten. Aangezien SST-diensten door gebruikers gestuurd zijn, moeten ter verbetering van de doeltreffendheid van het systeem passende mechanismen worden ingevoerd om de behoeften van de gebruikers te verzamelen, onder meer op het gebied van beveiliging en doorgifte van nuttige informatie aan en door openbare instellingen, met inachtneming van het nationale veiligheids- en beveiligingsbeleid.
De verstrekking van SST-diensten moet gebaseerd zijn op samenwerking tussen de Unie en de lidstaten en op het gebruik van bestaande en toekomstige nationale deskundigheid en activa, waaronder die welke via ESA of door de Unie zijn ontwikkeld. Het moet mogelijk zijn financiële steun te bieden voor de ontwikkeling van nieuwe SST-sensoren. In het licht van het gevoelige karakter van het SST moeten de controle over nationale sensoren en het functioneren, onderhouden en vernieuwen ervan en de verwerking van gegevens die tot de verstrekking van SST-diensten leidt, tot de bevoegdheden van de lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel blijven behoren.
Lidstaten die beschikken over of toegang hebben tot adequate capaciteiten die beschikbaar zijn voor het SST-subonderdeel, moeten kunnen deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten. De deelnemende lidstaten in het krachtens Besluit 541/2014/EU opgerichte consortium moeten worden geacht te beschikken over of toegang hebben tot adequate capaciteiten die beschikbaar zijn voor het SST-subonderdeel. Lidstaten die willen deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten moeten één enkel gezamenlijk voorstel indienen en aantonen dat is voldaan aan de verdere elementen met betrekking tot de operationele inrichting. Er moeten passende regels worden vastgesteld voor de selectie en organisatie van deze lidstaten.
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen van de gedetailleerde procedures en elementen om de deelname van de lidstaten ter verstrekking van SST-diensten tot stand te brengen. Indien geen gezamenlijk voorstel van de lidstaten die wensen deel te nemen aan de verstrekking van de SST-diensten is ingediend of indien de Commissie van oordeel is dat een dergelijk voorstel niet aan de vastgestelde criteria voldoet, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om een tweede stap voor de deelname van lidstaten ter verstrekking van SST-diensten initiëren. De procedures en elementen voor die tweede stap moeten bepalen welke omloopbanen bestreken moeten worden, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak om zo veel mogelijk lidstaten te laten deelnemen aan de verstrekking van SST-diensten. Indien deze procedures en elementen de Commissie de mogelijkheid bieden om meerdere voorstellen te selecteren zodat alle omloopbanen worden bestreken, moet ook worden gezorgd voor passende mechanismen voor coördinatie tussen de groepen lidstaten, en voor een doeltreffende oplossing die alle SST-diensten dekt. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(32).
Zodra het SST-subonderdeel is ingericht, moet het de beginselen van complementariteit van activiteiten en continuïteit van door gebruikers gestuurde SST-diensten van hoge kwaliteit eerbiedigen en gebaseerd zijn op de grootste deskundigheid. Het SST-subonderdeel moet dan ook onnodig dubbel werk vermijden. Redundante capaciteiten moeten de continuïteit, de kwaliteit en de robuustheid van de SST-diensten waarborgen. De werkzaamheden van de deskundigenteams moeten helpen dergelijk onnodig dubbel werk te voorkomen.
Daarnaast moet het SST-subonderdeel bevorderlijk zijn voor de bestaande beperkingsmaatregelen, zoals de COPUOS-richtlijnen inzake het beperken van ruimteschroot en de richtsnoeren voor de houdbaarheid op lange termijn van activiteiten in de ruimte of andere initiatieven om de veiligheid, de beveiliging en de duurzaamheid van activiteiten in de ruimte te garanderen. Met het oog op het verminderen van de risico’s op botsingen moet het SST-subonderdeel ook synergieën nastreven met initiatieven voor actieve verwijdering en passivering van ruimteschroot. Het SST-subonderdeel moet bijdragen tot het vreedzame gebruik en de vreedzame verkenning van de ruimte. De toename van de activiteiten in de ruimte kan gevolgen hebben voor de internationale initiatieven op het gebied van ruimteverkeersbeheer. De Unie moet deze ontwikkelingen monitoren en kan ze in aanmerking nemen in het kader van de tussentijdse evaluatie van het huidige meerjarig financieel kader.
Bij de activiteiten in het kader van de SST-, SWE- en NEO-subonderdelen moet aandacht uitgaan naar samenwerking met internationale partners, in het bijzonder de Verenigde Staten, internationale organisaties en andere derden, met name om botsingen in de ruimte te vermijden, de verspreiding van ruimteschroot te voorkomen en de paraatheid ten aanzien van de gevolgen van extreme ruimteweersverschijnselen en aardscheerders te vergroten.
Het Beveiligingscomité van de Raad heeft aanbevolen een risicobeheerstructuur op te zetten om te waarborgen dat de aspecten van gegevensbeveiliging goed in acht worden genomen bij de uitvoering van Besluit 541/2014/EU. Daartoe moeten de lidstaten die deelnemen aan het SST-subonderdeel, rekening houdend met de reeds verrichte werkzaamheden, de geschikte risicobeheerstructuren en -procedures vaststellen.
Extreme en grootschalige ruimteweersverschijnselen kunnen de veiligheid van de burgers in het gedrang brengen en het functioneren van infrastructuur in de ruimte en op de grond verstoren. In het kader van het programma moet derhalve een SWE-subonderdeel worden gecreëerd met het oog op het beoordelen van risico’s in verband met ruimteweersverschijnselen en daaraan verbonden gebruikersbehoeften, het bewustmaken van risico’s in verband met ruimteweersverschijnselen, het waarborgen van het verstrekken van door gebruikers gestuurde SWE-diensten, en het verbeteren van het vermogen van lidstaten om SWE-diensten te verstrekken. De Commissie moet prioriteit toekennen aan de sectoren waaraan de operationele SWE-diensten moeten worden verleend, rekening houdend met de gebruikersbehoeften, de risico’s en de technologische paraatheid. Op de lange termijn kunnen de behoeften van andere sectoren worden aangepakt. De verstrekking van diensten op het niveau van de Unie in overeenstemming met de behoeften van de gebruikers zal gerichte, gecoördineerde en voortgezette onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten vereisen om de ontwikkeling van SWE-diensten te ondersteunen. De verstrekking van de SWE-diensten moet voortbouwen op de bestaande capaciteiten op nationaal niveau en op het niveau van de Unie, en moet brede deelname van lidstaten, Europese en internationale organisaties en betrokkenheid van de private sector mogelijk maken.
Het Witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa, de Verklaring van Rome van de staatshoofden en regeringsleiders van 27 EU-lidstaten van 25 maart 2017 en verscheidene resoluties van het Europees Parlement brengen in herinnering dat de Unie een belangrijke rol te spelen heeft in het waarborgen van een veilig, beveiligd en veerkrachtig Europa dat in staat is uitdagingen zoals regionale conflicten, terrorisme, cyberdreigingen en toenemende migratiedruk het hoofd te bieden. Beveiligde en gegarandeerde toegang tot satellietcommunicatie is een onmisbaar instrument voor beveiligingsactoren, en het bundelen en delen van dit belangrijke beveiligingsmiddel op het niveau van de Unie versterkt een Unie die haar burgers beschermt.
In de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 december 2013 werd met instemming kennis genomen van de voorbereidingen voor de volgende generatie van satellietcommunicatie voor de overheid (GOVSATCOM) door middel van nauwe samenwerking tussen de lidstaten, de Commissie en ESA. GOVSATCOM werd ook aangeduid als een van de elementen van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016. GOVSATCOM moet bijdragen aan het antwoord van de EU op hybride dreigingen en steun verlenen aan de maritieme veiligheidsstrategie van de EU en het EU-beleid inzake het noordpoolgebied.
GOVSATCOM is een gebruikersgericht programma met een sterke beveiligingsdimensie. De GOVSATCOM usecases moeten door de relevante actoren geanalyseerd kunnen worden voor drie hoofdgroepen: crisisbeheersing, waaronder mogelijk civiele en militaire missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen, humanitaire crises en maritieme noodsituaties; bewaking, waaronder mogelijk bewaking aan en voor de grenzen, aan de zeegrenzen en op zee, en monitoring van illegale handel, en belangrijke infrastructuur, waaronder mogelijk het diplomatieke netwerk, politiecommunicatie, digitale infrastructuur, zoals datacentra en servers, kritieke infrastructuur, zoals energie, vervoer en waterkeringen zoals stuwdammen, en ruimte-infrastructuur.
GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten moeten door actoren van de Unie en van de lidstaten worden gebruikt in voor de beveiliging en veiligheid kritieke missies en operaties. Er moet derhalve sprake zijn van een passend niveau van onafhankelijkheid ten aanzien van derden (derde landen en entiteiten uit derde landen) met betrekking tot alle GOVSATCOM-elementen, zoals ruimte- en grondtechnologieën op het niveau van onderdelen, subsystemen en systemen, vervaardigingsindustrieën, eigenaren en beheerders van ruimtesystemen, en de fysieke locatie van onderdelen van grondsystemen.
Satellietcommunicatie is een eindig hulpmiddel dat wordt beperkt door de capaciteit, de frequentie en de geografische dekking van de satellieten. Om kosteneffectief te zijn en te profiteren van schaalvoordelen, moet GOVSATCOM de vraag van GOVSATCOM-gebruikers optimaal afstemmen op het aanbod dat wordt verstrekt in het kader van contracten voor GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten. Aangezien zowel de vraag als het potentiële aanbod mettertijd veranderen, zijn voortdurende monitoring en flexibiliteit vereist om de GOVSATCOM-diensten aan te passen.
De operationele vereisten moeten worden gebaseerd op de usecase-analyse. Op basis van die operationele vereisten moet, in combinatie met beveiligingsvereisten, het dienstenpakket worden ontwikkeld. Op basis van het dienstenpakket moet de toepasselijke referentiewaarde voor de GOVSATCOM-diensten worden vastgesteld. Om de best mogelijke afstemming tussen de vraag en de verstrekte diensten te handhaven, moet het pakket voor GOVSATCOM-diensten regelmatig kunnen worden geactualiseerd.
In de eerste fase van GOVSATCOM, ongeveer tot 2025, zou de bestaande capaciteit worden gebruikt. In dat verband moet de Commissie GOVSATCOM-capaciteiten aankopen bij lidstaten met nationale systemen en ruimtecapaciteiten en bij commerciële satellietcommunicatie- of dienstaanbieders, daarbij rekening houdend met de essentiële beveiligingsbelangen van de Unie. In deze eerste fase worden GOVSATCOM-diensten volgens een getrapte aanpak aangeboden. Indien in de loop van de eerste fase uit een gedetailleerde analyse van de toekomstige vraag en het toekomstige aanbod blijkt dat deze aanpak niet volstaat om de veranderende vraag te dekken, moet het mogelijk zijn om een besluit te nemen om tot een tweede fase over te gaan en aanvullende, op maat gemaakte ruimtevaartinfrastructuur of -capaciteiten te ontwikkelen via een of meerdere publiek-private partnerschappen, bv. met satellietexploitanten in de Unie.
Het optimaliseren van de beschikbare satellietcommunicatiemiddelen en het garanderen van toegang in onvoorspelbare situaties zoals natuurrampen en van operationele efficiëntie en korte afhandelingstijden vereisen het noodzakelijke grondsegment, zoals GOVSATCOM-hubs en mogelijke andere grondelementen. Dit grondsegment moet worden ontworpen op basis van operationele vereisten en beveiligingsvoorschriften. Om de risico’s te beperken, kan een GOVSATCOM-hub bestaan uit verschillende fysieke locaties. Mogelijk zijn andere grondsegmentelementen nodig, zoals verankeringsstations.
Voor de gebruikers van satellietcommunicatie is de gebruikersapparatuur de belangrijkste operationele interface. De GOVSATCOM-aanpak moet het voor de meeste gebruikers mogelijk maken hun bestaande gebruikersapparatuur voor GOVSATCOM-diensten te blijven gebruiken.
Omwille van de operationele efficiëntie hebben de gebruikers aangegeven dat het belangrijk is om te streven naar interoperabiliteit van gebruikersapparatuur en naar gebruikersapparatuur die van verschillende satellietsystemen gebruik kan maken. Mogelijk zijn er op dit gebied onderzoek en ontwikkeling nodig.
Op het niveau van de uitvoering moeten de taken en verantwoordelijkheden worden verdeeld tussen gespecialiseerde instanties, zoals EDA, EDEO, EAS, het Agentschap en andere agentschappen van de Unie, en wel op zodanige wijze dat zij in overeenstemming zijn met hun voornaamste rol, met name voor met de gebruiker verband houdende aspecten.
De bevoegde GOVSATCOM-autoriteit speelt een belangrijke rol wat betreft het monitoren of de gebruikers en andere nationale instanties die een rol spelen bij GOVSATCOM, voldoen aan de regels inzake deling en prioritering en de beveiligingsprocedures die zijn vastgelegd in de beveiligingsvoorschriften. Een lidstaat die geen bevoegde GOVSATCOM-autoriteit heeft aangewezen, moet in elk geval een contactpunt aanwijzen voor het beheer van eventueel geconstateerde storingen die GOVSATCOM treffen.
De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO moeten GOVSATCOM-deelnemer kunnen worden voor zover zij ervoor kiezen GOVSATCOM-gebruikers te machtigen of te voorzien in capaciteiten, locaties of faciliteiten. Gelet op het feit dat het aan de lidstaat is om te beslissen om GOVSATCOM-gebruikers te machtigen of in capaciteiten, locaties of faciliteiten te voorzien, kunnen lidstaten niet worden verplicht om GOVSATCOM-deelnemer te worden of om GOVSATCOM-infrastructuur te huisvesten. Het GOVSATCOM-onderdeel doet bijgevolg geen afbreuk aan het recht van lidstaten om niet aan GOVSATCOM deel te nemen, onder meer op grond van hun nationaal recht of grondwettelijke bepalingen in verband met beleid van niet-gebondenheid en niet-deelname aan militaire allianties.
Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het vaststellen van de operationele vereisten voor GOVSATCOM-diensten en voor het dienstenpakket van GOVSATCOM-diensten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de vaststelling van nadere regels inzake deling en prioritering voor het gebruik van gebundelde GOVSATCOM-satellietcommunicatiecapaciteiten. Bij het vaststellen van nadere regels inzake deling en prioritering moet de Commissie rekening houden met de operationele vereisten en de beveiligingsvoorschriften, alsook met een analyse van de risico’s en de verwachte vraag vanwege GOVSATCOM-deelnemers. Hoewel GOVSATCOM-diensten in beginsel kosteloos aan GOVSATCOM-gebruikers moeten worden verstrekt, kan, indien in die analyse wordt vastgesteld dat er sprake is van een gebrek aan capaciteit en om verstoring van de markt te voorkomen, een prijsbeleid worden ontwikkeld als onderdeel van die nadere regels inzake deling en prioritering. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de locatie van de grondsegmentinfrastructuur voor GOVSATCOM. Voor de selectie van zulke locaties moet de Commissie de mogelijkheid hebben om rekening te houden met de operationele vereisten en de beveiligingsvoorschriften, alsook met de bestaande infrastructuur. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
Bij Verordening (EU) nr. 912/2010 is het Europees GNSS-Agentschap opgericht om bepaalde aspecten van de Galileo- en Egnos-satellietnavigatieprogramma’s te beheren. Deze verordening vertrouwt het Europees GNSS-Agentschap nieuwe taken toe, met name op het gebied van beveiligingshomologatie, niet alleen ten aanzien van Galileo en Egnos, maar ook met betrekking tot andere onderdelen van het programma. De naam, de taken en de organisatorische aspecten van het Europese GNSS-Agentschap moeten daarom dienovereenkomstig worden aangepast.
Zoals vastgesteld bij Besluit 2010/803/EU(33), is het agentschap gevestigd in Praag. Voor de uitvoering van de taken van het Agentschap mag het personeel van het Agentschap worden ondergebracht in één van de grondinfrastructuurcentra van Galileo of Egnos als bedoeld in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/413 van de Commissie(34) met het oog op het uitvoeren van programma-activiteiten als vermeld in de desbetreffende overeenkomst. Opdat het Agentschap zo efficiënt en doeltreffend mogelijk functioneert, kan daarnaast een beperkt aantal personeelsleden worden toegewezen aan lokale kantoren in een of meer lidstaten. Dergelijke plaatsing van personeelsleden buiten de zetel van het Agentschap of de Galileo- en Egnos-grondcentra mag niet leiden tot de overdracht van kernactiviteiten van het Agentschap naar die lokale kantoren.
Gezien het uitgebreide toepassingsgebied, dat niet langer beperkt mag zijn tot Galileo en Egnos, moet de naam van het Europees GNSS-Agentschap worden aangepast. De continuïteit van de activiteiten van het Europees GNSS-Agentschap, onder andere op het gebied van rechten en verplichtingen, personeel en de geldigheid van genomen besluiten, moet echter door het Agentschap worden gewaarborgd.
Gezien het mandaat van het Agentschap en de rol van de Commissie bij de uitvoering van het Programma, is het passend te bepalen dat sommige van de beslissingen van de raad van bestuur niet mogen worden aangenomen zonder instemming van de vertegenwoordigers van de Commissie.
Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie moeten de raad van bestuur, de raad voor beveiligingshomologatie en de uitvoerend directeur onafhankelijk zijn bij het uitvoeren van hun taken, en moeten zij handelen in het openbaar belang.
Het is mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat sommige onderdelen van het programma gebaseerd zullen zijn op het gebruik van gevoelige of met beveiliging verband houdende nationale infrastructuur. In zulke gevallen zou het om redenen van nationale veiligheid nodig zijn om te bepalen dat de vergaderingen van de raad van bestuur en de raad voor beveiligingshomologatie op een “need to know”-basis worden bijgewoond door de vertegenwoordigers van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie. In de raad van bestuur mogen alleen de vertegenwoordigers van lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken en een vertegenwoordiger van de Commissie aan stemmingen deelnemen. In het reglement van de raad van bestuur en van de raad voor beveiligingshomologatie moet staan in welke situaties deze procedure van toepassing dient te zijn.
Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(35) moet dit programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, , waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het programma in de praktijk te evalueren.
Het gebruik van op Copernicus en Galileo gebaseerde diensten zal volgens de voorspellingen van grote invloed zijn op de Europese economie in het algemeen. Vandaag de dag echter lijken ad hoc-metingen en casestudies het beeld te bepalen. De Commissie (Eurostat) moet relevante statistische metingen en indicatoren vormgeven, die als basis zouden dienen om het effect van de ruimteactiviteiten van de Unie op een systematische en gezaghebbende manier te monitoren.
Het Europees Parlement en de Raad moeten onverwijld in kennis worden gesteld van de werkprogramma’s.
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het overhevelen van middelen tussen de uitgavencategorieën in de begroting van het programma, het vaststellen van bijdragebesluiten inzake de bijdrageovereenkomsten, het bepalen van de technische en operationele vereisten die nodig zijn voor de uitvoering en de evolutie van de onderdelen van het programma en van de door hen geleverde diensten, het nemen van besluiten inzake de FFPA, het vaststellen van maatregelen die nodig zijn voor het vlotte functioneren van Galileo en Egnos en hun acceptatie door de markt, het vaststellen van de gedetailleerde bepalingen betreffende de toegang tot SST-diensten en relevante procedures, het vaststellen van het meerjarenplan en de kernprestatie-indicatoren voor de ontwikkeling van SST-diensten van de Unie, het vaststellen van nadere regels betreffende de werking van het organisatorisch kader van de deelname van de lidstaten aan het SST-subonderdeel, de selectie van SWE-diensten, en het vaststellen van werkprogramma’s. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011. De Commissie moet worden bijgestaan door het programmacomité dat moet samenkomen in een specifieke configuratie.
Aangezien de onderdelen van het programma door de gebruikers ervan gestuurd worden, vereisen zij, voor de uitvoering en ontwikkeling ervan, de voortdurende, daadwerkelijke participatie van de gebruikers, met name wat betreft het bepalen en valideren van de dienstbehoeften. Om de waarde voor de gebruikers te verhogen, moet actief naar hun inbreng worden gevraagd door middel van regelmatig overleg met de eindgebruikers in zowel de publieke als particuliere sector van de lidstaten en, waar passend, met internationale organisaties. Daartoe moet een werkgroep (“gebruikersforum”) worden ingesteld om het programmacomité te helpen bij het bepalen van gebruikersbehoeften en het controleren van de conformiteit van de diensten, als ook het vaststellen van tekortkomingen bij de verstrekte diensten. In het reglement van het programmacomité moet de organisatie van het gebruikersforum worden vastgelegd, zodat rekening wordt gehouden met de bijzonderheden van elk programmaonderdeel en elke dienst binnen de onderdelen. Waar mogelijk moeten de lidstaten bijdragen aan het gebruikersforum op basis van een systematische en gecoördineerde raadpleging van de gebruikers op nationaal niveau.
Aangezien goed publiek bestuur een uniform beheer van het programma, snellere besluitvorming en gelijke toegang tot informatie vereist, kunnen vertegenwoordigers van de met taken in verband met het programma belaste entiteiten als waarnemer deelnemen aan de werkzaamheden van het op grond van Verordening (EU) nr. 182/2011 ingestelde programmacomité. Om dezelfde redenen kunnen vertegenwoordigers van derde landen en internationale organisaties die met de Unie een internationale overeenkomst hebben gesloten die verband houdt met het programma of met onderdelen of subonderdelen ervan, deelnemen aan de werkzaamheden van het programmacomité op voorwaarde dat de beveiligingsvoorschriften dat niet beletten en overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst. Vertegenwoordigers van met taken in verband met het programma belaste entiteiten, derde landen of internationale organisaties mogen geen stemrecht hebben in het programmacomité. De voorwaarden voor deelname van waarnemers en ad hoc-deelnemers moeten worden vastgelegd in het reglement van het programmacomité.
Om ervoor te zorgen dat de vooruitgang van het programma doeltreffend aan de doelstellingen ervan wordt getoetst, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot het aanvullen van de bepalingen betreffende de Copernicusgegevens en Copernicusinformatie die aan Copernicus-gebruikers moeten worden geleverd ten aanzien van de specificaties en voorwaarden en procedures voor de toegang tot en gebruik van zulke gegeven en zulke informatie, tot het wijzigen van de bijlage bij deze verordening wat betreft de indicatoren waar dit nodig wordt geacht en tot het aanvullen van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor monitoring en evaluatie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en gevolgen van de acties die de financiële en technische mogelijkheden van de afzonderlijke lidstaten te boven gaan, beter op Unieniveau kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
Teneinde eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de beveiligingsvoorschriften van het programma te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011. Lidstaten moeten maximale controle kunnen uitoefenen op de beveiligingsvoorschriften van het programma. Bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen op het gebied van de beveiliging van het programma moet de Commissie worden bijgestaan door het programmacomité dat in een speciale beveiligingsconfiguratie bijeenkomt. Gezien de gevoelige aard van beveiligingskwesties moet de voorzitter van het programmacomité ernaar streven oplossingen te vinden die in het comité de ruimst mogelijke steun genieten. De Commissie mag geen uitvoeringshandelingen vaststellen tot bepaling van de algemene beveiligingsvoorschriften van het programma indien het programmacomité geen advies heeft uitgebracht.
Het programma moet een looptijd krijgen van zeven jaar om het gelijk te laten lopen met het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027 dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) nr. 2020/2093(36) (“het MFK 2021-2027”). Het Agentschap, dat zijn eigen taken uitoefent, mag niet aan deze tijdsbeperking onderworpen zijn.
Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021.
De Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU moeten daarom worden ingetrokken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Onderwerp
Bij deze verordening wordt het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma (“het Agentschap”) opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 opgerichte Europees GNSS-Agentschap en wordt het huishoudelijk reglement van het Agentschap vastgesteld.
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
-
“ruimtevaartuig”: een in een baan om de aarde gebracht object dat is ontworpen om een bepaalde functie of taak te vervullen, zoals communicatie, navigatie of aardobservatie, met inbegrip van satellieten, de boventrappen van lanceerders, en terugkeervoertuigen; een ruimtevaartuig dat de taak waarvoor het bedoeld was niet langer kan vervullen, wordt als niet-functioneel beschouwd; een in afwachting van mogelijke reactivering in reserve of stand-by gehouden ruimtevaartuig wordt als functioneel beschouwd;
-
“ruimteobject”: ieder in de ruimte aanwezig, door de mens gemaakt object;
-
“aardscheerders”: natuurlijke objecten in het zonnestelsel die de aarde naderen;
-
“ruimteschroot”: ieder ruimteobject, waaronder ruimtevaartuigen of brokstukken en delen daarvan die zich in een baan om de aarde bevinden of terugkeren in de aardse dampkring, dat niet functioneel is of niet langer een bepaald doel dient, inclusief delen van raketten of kunstmanen, of inactieve kunstmanen;
-
“weersverschijnselen in de ruimte”: van nature optredende variaties in de ruimteomgeving bij de zon en rond de aarde, omvatten onder meer zonnevlammen, hoog-energetische zonnedeeltjes, variaties van zonnewind, plasmawolken, geomagnetische stormen en dynamiek, stralingsstormen en ionosferische verstoringen die gevolgen kunnen hebben voor de aarde of voor de infrastructuur in de ruimte;
-
“omgevingsbewustzijn in de ruimte” of “SSA” (space situational awareness): een holistische benadering, met uitgebreide kennis en begrip, van de voornaamste gevaren in de ruimte, waaronder botsingen tussen ruimteobjecten, versplintering en terugkeer in de dampkring van ruimteobjecten, ruimteweersgebeurtenissen en aardscheerders;
-
“systeem voor ruimtebewaking en volgsysteem” of “SST-systeem” (space surveillance and tracking system): een systeem van op de grond en in de ruimte gestationeerde sensoren die ruimteobjecten kunnen bewaken en volgen, in combinatie met verwerkingscapaciteiten met als doel gegevens, informatie en diensten te verstrekken met betrekking tot ruimteobjecten die zich in een baan om de aarde bewegen;
-
“SST-sensor”: een apparaat of een combinatie van apparatuur, zoals op de grond of in de ruimte gestationeerde radars, lasers en telescopen, dat ruimtebewaking of tracking kan verrichten en dat fysieke parameters van ruimteobjecten, zoals grootte, positie en snelheid, kan meten;
-
“SST-gegevens”: de fysieke parameters van ruimteobjecten, met inbegrip van ruimteschroot, die door SST-sensoren zijn geregistreerd of de baanparameters van ruimteobjecten die zijn afgeleid van de waarnemingen van SST-sensoren in het kader van het SST-subonderdeel;
-
“SST-informatie”: verwerkte SST-gegevens die voor de ontvanger direct begrijpelijk zijn;
-
“retourverbinding”: een functionele capaciteit van de opsporings- en reddingsdienst (search and rescue support — SAR-dienst) van Galileo. De SAR-dienst van Galileo zal bijdragen aan de mondiale dienst voor monitoring van luchtvaartuigen volgens het door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) gedefinieerde monitoringconcept;
-
“Sentinels van Copernicus”: de specifieke Copernicussatellieten of -ruimtevaartuigen of de nuttige lading ervan voor aardobservatie vanuit de ruimte;
-
“Copernicusgegevens”: door de Sentinels van Copernicus verstrekte gegevens, inclusief metagegevens;
-
“Copernicusgegevens en -informatie van derden”: ruimtegegevens en -informatie die niet van de Sentinels van Copernicus afkomstig zijn maar waarvoor een vergunning is verstrekt of die ter beschikking zijn gesteld voor gebruik in het kader van Copernicus;
-
“in-situgegevens van Copernicus”: observatiegegevens van grond-, zee- of luchtsensoren en referentie- en aanvullende gegevens waarvoor een vergunning wordt verstrekt of die ter beschikking worden gesteld voor gebruik in Copernicus;
-
“Copernicusinformatie”: door de Copernicusdiensten na verwerking of modellering gegenereerde informatie, inclusief de metagegevens ervan;
-
“aan Copernicus deelnemende landen”: derde landen die financieel bijdragen en deelnemen aan Copernicus onder de voorwaarden van een met de Unie gesloten internationale overeenkomst;
-
“Copernicuskerngebruikers” de instellingen en organen van de Unie en Europese, nationale of regionale overheidsinstanties in de Unie of in aan Copernicus deelnemende landen die belast zijn met een openbaredienstverleningstaak in verband met de vaststelling, uitvoering, handhaving of monitoring van civiel openbaar beleid, zoals op het gebied van milieu, civiele bescherming, veiligheid, ook van infrastructuur, of beveiliging, die profiteren van Copernicusgegevens en -informatie en de aanvullende taak hebben de evolutie van Copernicus aan te drijven;
-
“andere Copernicusgebruikers” onderwijs- en onderzoeksorganisaties, commerciële en particuliere organen, liefdadigheidsinstellingen, non-gouvernementele organisaties en internationale organisaties, die profiteren van Copernicusgegevens en -informatie;
-
“Copernicusgebruikers” Copernicuskerngebruikers en andere Copernicusgebruikers;
-
“Copernicusdiensten”: diensten met meerwaarde van algemeen en gemeenschappelijk belang voor de Unie en de lidstaten, die worden gefinancierd door het programma en die aardobservatiegegevens, Copernicus-in-situgegevens, en andere aanvullende gegevens omzetten in verwerkte, geaggregeerde en geïnterpreteerde informatie die is toegesneden op de behoeften van Copernicusgebruikers;
-
“GOVSATCOM-gebruiker”: een overheidsinstantie, een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan, een internationale organisatie of een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, die naar behoren is gemachtigd en die is belast met taken in verband met toezicht op en beheer van kritieke beveiligingstaken, -activiteiten en -infrastructuur;
-
“GOVSATCOM-hub”: een operationeel centrum met als voornaamste taak op een veilige manier GOVSATCOM-gebruikers te koppelen aan de aanbieders van GOVSATCOM-capaciteiten en -diensten om zo vraag en aanbod op ieder willekeurig moment te optimaliseren;
-
“GOVSATCOM-usecase”: een operationeel scenario in een bepaalde omgeving waarin GOVSATCOM-diensten nodig zijn;
-
“gerubriceerde EU-informatie” of “EUCI”: informatie of materiaal met een bepaalde EU-rubricering, waarvan ongeoorloofde openbaarmaking de belangen van de Unie of van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate kan schaden;
-
“gevoelige niet-gerubriceerde informatie”: niet-gerubriceerde informatie in de zin van artikel 9 van Besluit (EU, Euratom) 2015/443(37) van de Commissie, dat uitsluitend aan de Europese Commissie en agentschappen of organen van de Unie die bij wet verplicht zijn de veiligheidsvoorschriften van de Commissie toe te passen de verplichting oplegt om gevoelige niet-gerubriceerde informatie te beschermen;
-
“blendingverrichting”: een door de Uniebegroting ondersteunde actie, ook binnen blendingfaciliteiten, op grond van artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet terug te betalen vormen van steun of financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties uit de Uniebegroting worden gecombineerd met terug te betalen vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
-
“juridische entiteit”: een natuurlijke persoon, of een rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het recht van de Unie, het nationale recht of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die in eigen naam kan handelen, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit die geen rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;
-
“fiduciaire entiteit”: een juridische entiteit die van de Commissie of een derde onafhankelijk is en die gegevens van de Commissie of die derde in ontvangst neemt voor de veilige opslag en behandeling van die gegevens.
Artikel 3 Onderdelen van het programma
Het programma bestaat uit de volgende onderdelen:
-
“Galileo”, een autonoom civiel wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS) dat onder civiele controle staat en bestaat uit een constellatie van satellieten, centra en een mondiaal netwerk van grondstations, dat plaatsbepalings-, navigatie- en tijdmetingsdiensten aanbiedt en de beveiligingsbehoeften en -voorschriften integreert;
-
“European Geostationary Navigation Overlay Service” (Egnos), een civiel regionaal satellietnavigatiesysteem dat onder civiele controle staat en bestaat uit grondcentra en -stations en verschillende op geosynchrone satellieten geïnstalleerde transponders, en dat de door Galileo en andere GNSS’en uitgezonden open signalen versterkt en corrigeert, onder meer voor luchtverkeersbeheer, voor luchtvaartnavigatiediensten en voor andere vervoersystemen;
-
“Copernicus”, een operationeel, autonoom, door gebruikers gestuurd civiel aardobservatiesysteem dat onder civiele controle staat en voortbouwt op de bestaande nationale en Europese capaciteiten, geo-informatiegegevens en -diensten aanbiedt, en dat bestaat uit satellieten, grondinfrastructuur, faciliteiten voor gegevens- en informatieverwerking en verspreidingsinfrastructuur, gebaseerd op een vrij, volledig en open gegevensbeleid en dat, in voorkomend geval, de beveiligingsbehoeften en -voorschriften integreert;
-
“omgevingsbewustzijn in de ruimte” of “SSA” (Space Situational Awareness), dat de volgende subonderdelen omvat:
-
“SST-subonderdeel”, een systeem voor ruimtebewaking en -tracking dat is gericht op het verbeteren, gebruiken en leveren van gegevens, informatie en diensten op het gebied van de bewaking en tracking van ruimteobjecten die zich in een baan om de aarde bewegen,
-
“SWE-subonderdeel”, observatieparameters in verband met weersverschijnselen in de ruimte (space weather events), en
-
“NEO-subonderdeel”, monitoring van het risico van aardscheerders (near earth objects) die de aarde naderen;
-
-
“GOVSATCOM”, een satellietcommunicatiedienst onder civiele en overheidscontrole waarmee satellietcommunicatiecapaciteiten en -diensten kunnen worden geleverd aan uniale en nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor kritieke beveiligingstaken en -infrastructuren.
Het programma omvat aanvullende maatregelen om voor efficiënte en autonome toegang tot de ruimte voor het programma te zorgen en tot een innoverende en concurrerende Europese ruimtevaartsector te komen, zowel upstream als downstream, om zo het ruimte-ecosysteem van de Unie en de positie van de Unie als mondiale speler te versterken.