Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking)
Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),
Overwegende hetgeen volgt:
Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad(2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid, doeltreffendheid en efficiëntie tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.
Deze verordening heeft tot doel ervoor te zorgen dat de Unie en haar lidstaten op het gebied van producten voor tweeërlei gebruik (dual-use items) ten volle rekening houden met alle relevante overwegingen. Tot de relevante overwegingen behoren internationale verplichtingen en verbintenissen, verplichtingen in het kader van toepasselijke sancties, overwegingen van nationaal buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van die welke zijn vervat in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad(3), waaronder de mensenrechten, en overwegingen omtrent het voorgenomen eindgebruik en het onttrekkingsgevaar. Door middel van deze verordening toont de Unie aan dat zij vastbesloten is om solide wettelijke voorschriften te handhaven met betrekking tot producten voor tweeërlei gebruik, en om de uitwisseling van relevante informatie en een grotere transparantie te versterken. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten dienen met betrekking tot producten voor cybersurveillance met name rekening te houden met het risico dat deze worden gebruikt in verband met binnenlandse repressie of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht.
Deze verordening heeft ook tot doel exporteurs, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s, ook wel midden- en kleinbedrijf (mkb) genoemd), meer richtsnoeren te geven voor verantwoorde praktijken, zonder evenwel afbreuk te doen aan het mondiale concurrentievermogen van exporteurs van producten voor tweeërlei gebruik of andere aanverwante bedrijfstakken of academische instellingen die in een lidstaat gevestigd zijn of gezeteld zijn.
De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft in Resolutie 1540 (2004) van 28 april 2004 besloten dat alle staten doeltreffende maatregelen moeten nemen en handhaven om nationale controles in te voeren ter voorkoming van de verspreiding van nucleaire, chemische of biologische wapens en hun overbrengingsmiddelen, onder meer door adequate controles op gerelateerde materialen, uitrusting en technologie in te stellen. Controles zijn ook vereist uit hoofde van de desbetreffende internationale overeenkomsten zoals het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Verdrag inzake chemische wapens; “CWC”) en het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Verdrag inzake biologische en toxinewapens; “BWC”) en overeenkomstig de in het kader van multilaterale uitvoercontroleregelingen overeengekomen verbintenissen.
Ter naleving van de internationale verplichtingen en verbintenissen van de lidstaten en van de Unie, met name wat non-proliferatie, regionale vrede, veiligheid en stabiliteit en de eerbiediging van de mensenrechten en het internationale humanitaire recht betreft, is een doeltreffend gemeenschappelijk controlesysteem voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik derhalve noodzakelijk.
In de Strategie van de Europese Unie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens (“EU WMD Strategy”) van 12 december 2003 wordt de nadruk gelegd op de inzet van de Unie voor krachtige nationale en internationaal gecoördineerde uitvoercontroles.
De bijdrage van exporteurs, tussenhandelaren, verleners van technische bijstand of andere relevante belanghebbenden aan het algemene doel van de handelscontroles is van cruciaal belang. Om hen in staat te stellen in overeenstemming met deze verordening te handelen, moet de beoordeling van de risico’s in verband met de onder deze verordening vallende transacties worden uitgevoerd door middel van transactiescreening, ook bekend als het zorgvuldigheidsbeginsel (het due diligence-beginsel), als onderdeel van een intern nalevingsprogramma (ICP). In dat verband moet bij de ontwikkeling en implementatie van ICP’s met name rekening worden gehouden met de omvang en de organisatiestructuur van de exporteurs.
Om het risico te ondervangen dat bepaalde niet in de lijst opgenomen producten voor cybersurveillance die vanuit het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd, misbruikt worden door personen die medeplichtig zijn aan of verantwoordelijk zijn voor het aansturen of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten of het internationaal humanitair recht, is het passend controle op de uitvoer van dergelijke producten uit te oefenen. De daaraan verbonden risico’s hebben met name betrekking op gevallen waarin de producten voor cybersurveillance speciaal zijn ontworpen om binnendringing in of “deep packet inspection” van de informatie- en telecommunicatiesystemen mogelijk te maken, teneinde natuurlijke personen te schaduwen door gegevens, met inbegrip van biometrische gegevens, uit die systemen te monitoren, te extraheren, te verzamelen of te analyseren. Producten die worden gebruikt voor puur commerciële toepassingen zoals facturering, marketing, kwaliteitsdiensten, gebruikerstevredenheid of netwerkbeveiliging worden over het algemeen niet geacht dergelijke risico’s met zich mee te brengen.
Om de doeltreffende controle op de uitvoer van niet in de lijst opgenomen producten voor cybersurveillance te versterken, is het van essentieel belang de toepassing van vangnetcontroles (catch-all controls) op dat gebied verder te harmoniseren. Daartoe verbinden de lidstaten zich ertoe dergelijke controles te ondersteunen door onderling en met de Commissie informatie uit te wisselen, met name over technologische ontwikkelingen op het gebied van producten voor cybersurveillance, en door waakzaamheid te betrachten bij de toepassing van dergelijke controles om een uitwisseling op het niveau van de Unie te bevorderen.
Om de Unie in staat te stellen snel te reageren op het ernstige misbruik van bestaande technologieën of op nieuwe risico’s in verband met opkomende technologieën, moet een mechanisme worden ingevoerd om de lidstaten in staat te stellen hun reacties te coördineren wanneer een nieuw risico wordt vastgesteld. Deze coördinatie moet worden gevolgd door initiatieven om gelijkwaardige controles op multilateraal niveau in te voeren teneinde de respons op het geïdentificeerde risico te verbreden.
De overdracht van programmatuur en technologie voor tweeërlei gebruik door middel van elektronische media, faxapparaten en telefoon naar bestemmingen buiten het douanegebied van de Unie dient eveneens te worden gecontroleerd. Om de administratieve lasten voor exporteurs en de bevoegde instanties van de lidstaten te beperken, moet worden voorzien in algemene of globale vergunningen of in geharmoniseerde interpretaties van bepalingen voor bepaalde overdrachten, zoals overdrachten naar een cloud.
Gezien de belangrijke rol van de douaneautoriteiten bij de handhaving van de uitvoercontroles moeten de in deze verordening gebruikte termen zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de definities van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad(4) (het “douanewetboek van de Unie”).
Meerdere categorieën van personen kunnen betrokken zijn bij de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik, waaronder natuurlijke personen zoals dienstverleners, onderzoekers, consultants en personen die producten voor tweeërlei gebruik elektronisch overdragen. Het is van essentieel belang dat al deze personen zich bewust zijn van de risico's die verbonden zijn aan de uitvoer en het verlenen van technische bijstand met betrekking tot gevoelige producten. Met name academische en onderzoeksinstellingen staan voor verschillende uitdagingen inzake uitvoercontrole, onder meer vanwege hun algemene inzet voor de vrije uitwisseling van ideeën, het feit dat hun onderzoekswerkzaamheden vaak betrekking hebben op geavanceerde technologieën, hun organisatiestructuren en het internationale karakter van hun wetenschappelijke uitwisselingen. De lidstaten en de Commissie moeten, waar nodig, het bewustzijn van de academische en onderzoeksgemeenschap vergroten en hun op maat gesneden richtsnoeren geven om die verschillende uitdagingen aan te pakken. In aansluiting op de multilaterale uitvoercontroleregelingen moet de uitvoering van de controles in de mate van het mogelijke voorzien in een gemeenschappelijke aanpak met betrekking tot sommige bepalingen, in het bijzonder met betrekking tot de aan de academische wereld gerelateerde begrippen “fundamenteel wetenschappelijk onderzoek” en “voor iedereen beschikbaar”, die niet aan controle onderworpen zijn.
De definitie van de term “tussenhandelaar” moet worden herzien zodat ook rechtspersonen en partnerschappen die niet in een lidstaat ingezetene of gevestigd zijn en die vanuit het douanegebied van de Unie tussenhandeldiensten verlenen, eronder vallen.
Het Verdrag van Lissabon verduidelijkt dat de verlening van technische bijstand waarbij grensoverschrijdend verkeer plaatsvindt, onder de bevoegdheid van de Unie valt. Het is derhalve passend een definitie van technische bijstand in te voeren en de controles die van toepassing zijn op de levering ervan te verduidelijken. Bovendien moeten, met het oog op doeltreffendheid en samenhang, de controles op de verlening van technische bijstand worden geharmoniseerd.
Net als in Verordening (EG) nr. 428/2009 moet het voor de autoriteiten van de lidstaten mogelijk zijn om de doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik onder bepaalde omstandigheden te verbieden, indien zij op grond van inlichtingen of op basis van informatie uit andere bronnen een gefundeerd vermoeden hebben dat de producten volledig of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor militair eindgebruik in een land waarvoor een wapenembargo is ingesteld, of voor de verspreiding van massavernietigingswapens of hun overbrengingsmiddelen.
De vergunningsvoorwaarden en -plichten moeten waar passend worden geharmoniseerd om concurrentieverstoringen te vermijden en om een consequente en doeltreffende toepassing van de controles in het hele douanegebied van de Unie te waarborgen. Daartoe is het ook nodig dat voor elke controlesituatie de bevoegde autoriteiten van de lidstaten duidelijk worden vastgesteld. Voor beslissingen over individuele, globale of nationale algemene uitvoervergunningen, over vergunningen voor de verlening van tussenhandeldiensten en technische bijstand, over de doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik en over vergunningen voor de overdracht binnen het douanegebied van de Unie van in bijlage IV opgenomen producten voor tweeërlei gebruik zijn de nationale autoriteiten verantwoordelijk.
Om bij te dragen aan het bereiken van een gelijk speelveld tussen de exporteurs en om de doeltreffende toepassing van de controles te verbeteren, moeten richtsnoeren voor interne nalevingsprogramma’s worden ingevoerd. In dergelijke richtsnoeren moet rekening worden gehouden met de verschillen in omvang, middelen, werkterreinen en andere kenmerken en omstandigheden van exporteurs en hun dochterondernemingen, zoals de nalevingsstructuren en -normen binnen de groep, zodat een “één model voor iedereen”-aanpak wordt vermeden en elke exporteur wordt geholpen bij het vinden van zijn eigen oplossingen voor de naleving van de voorschriften en het concurrentievermogen. Exporteurs die gebruikmaken van globale uitvoervergunningen moeten een ICP implementeren, tenzij de bevoegde autoriteit dit niet nodig acht vanwege andere omstandigheden waarmee zij rekening heeft gehouden bij de behandeling van de door de exporteur ingediende aanvraag voor een globale uitvoervergunning.
Er moeten bijkomende uniale algemene uitvoervergunningen worden ingevoerd om de administratieve lasten voor de ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf), en de autoriteiten te verminderen en toch een passend niveau van controle van de relevante producten naar de relevante bestemmingen te waarborgen. Zo nodig kunnen de lidstaten de exporteurs richtsnoeren geven voor de toepassing van algemene vergunningen. De lidstaten kunnen ook nationale algemene uitvoervergunningen voor uitvoer met een laag risico invoeren wanneer zij dat nodig achten. Voor grote projecten moet bovendien een vergunning worden ingevoerd waarmee de vergunningsvoorwaarden kunnen worden aangepast aan de specifieke behoeften van het bedrijfsleven.
De Commissie moet in nauw overleg met de lidstaten en de belanghebbenden richtsnoeren en/of aanbevelingen voor beste praktijken ontwikkelen ter ondersteuning van de praktische toepassing van de controles. Bij het opstellen van de richtsnoeren en/of aanbevelingen moet de Commissie terdege rekening houden met de informatiebehoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf).
Voor een doeltreffende regeling voor uitvoercontrole zijn gemeenschappelijke lijsten van producten voor tweeërlei gebruik, van bestemmingen en van richtsnoeren essentiële elementen.
De lidstaten die op grond van deze verordening nationale controlelijsten opstellen, moeten de Commissie en de andere lidstaten van dergelijke lijsten in kennis stellen. De lidstaten moeten de Commissie en de andere lidstaten ook in kennis stellen van alle besluiten tot weigering van een vergunning voor een uitvoer waarvoor een vergunning vereist is op basis van een nationale controlelijst.
Teneinde de Unie in staat te stellen snel te reageren op gewijzigde omstandigheden met betrekking tot de beoordeling van de gevoeligheid van uitvoer uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunningen en met betrekking tot technologische en commerciële ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlagen I, II en IV bij deze verordening. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I moeten in overeenstemming zijn met de verplichtingen en verbintenissen waarmee de lidstaten of de Unie als partij bij de desbetreffende internationale overeenkomsten inzake non-proliferatie en als partij bij multilaterale uitvoercontroleregelingen of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen hebben ingestemd. Indien de wijziging van bijlage I betrekking heeft op producten voor tweeërlei gebruik die ook zijn opgenomen in bijlage II of IV, moeten die bijlagen dienovereenkomstig gewijzigd worden. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijsten van producten en bestemmingen in bijlage II, secties A tot en met H, moeten worden genomen met inachtneming van de in deze verordening neergelegde beoordelingscriteria. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(5). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
De Commissie moet de via gedelegeerde handelingen doorgevoerde actualiseringen van bijlage I in alle officiële talen van de Unie publiceren.
De Commissie moet een overzicht van de in de lidstaten geldende nationale controlelijsten in alle officiële talen van de Unie publiceren en actueel houden.
De nationale bepalingen en besluiten in verband met de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik moeten worden vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek, en met name van Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad(6). Passende uitwisseling van informatie en overleg over de nationale bepalingen en besluiten moeten de doeltreffende en consequente toepassing van de controles in het hele douanegebied van de Unie waarborgen.
Voor de totstandbrenging van het vrije verkeer van producten voor tweeërlei gebruik in het douanegebied van de Unie is het bestaan van een gemeenschappelijk controlesysteem een noodzakelijke voorwaarde.
Op grond van artikel 36 VWEU en binnen de grenzen van dat artikel en overeenkomstig de aangegane internationale verplichtingen, behouden de lidstaten het recht controles te verrichten op de overdracht van bepaalde producten voor tweeërlei gebruik binnen het douanegebied van de Unie teneinde het overheidsbeleid en de openbare veiligheid te waarborgen. De lijst van producten die onderworpen zijn aan de controles op de overdracht van producten binnen de Unie in bijlage IV moet regelmatig worden geëvalueerd rekening houdend met de verdere ontwikkeling van de desbetreffende internationale verplichtingen en met de technologische en commerciële ontwikkelingen wat de beoordeling van de gevoeligheid van de overdrachten betreft. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërlei gebruik in bijlage IV moeten worden genomen met inachtneming van artikel 36 VWEU, namelijk de openbare-orde- en openbareveiligheidsbelangen van de lidstaten.
Op 22 september 1998 hebben de lidstaten en de Commissie aanvullende protocollen ondertekend bij de respectieve veiligheidscontroleovereenkomsten tussen de lidstaten, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, waarin, naast andere maatregelen, de lidstaten worden verplicht informatie te verstrekken over overbrengingen van nader gespecificeerde apparatuur en niet-nucleair materiaal. Controles op de overbrenging binnen de Unie moeten de Unie en de lidstaten in staat stellen aan hun verplichtingen uit hoofde van die overeenkomsten te voldoen.
Om te komen tot een eenvormige en consequente toepassing van controles in de hele Unie is het passend het overleg en de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie te verruimen en instrumenten in te voeren ter ondersteuning van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk netwerk voor uitvoercontrole in de hele Unie, zoals elektronische vergunningsprocedures, technische deskundigengroepen en het opzetten van een mechanisme voor de coördinatie van de handhaving. Het is van bijzonder belang ervoor te zorgen dat exporteurs, tussenhandelaren, verleners van technische bijstand en andere belanghebbenden bij deze verordening, met inbegrip van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, waar passend worden geraadpleegd door de coördinatiegroep tweeërlei gebruik en de technische deskundigengroepen.
Hoewel douaneautoriteiten overeenkomstig de douaneregels van de Unie door middel van een systeem voor risicobeheer bepaalde gegevens delen met andere douaneautoriteiten, is het ook aangewezen een nauwe samenwerking tussen de vergunningverlenende autoriteiten en de douaneautoriteiten te waarborgen.
Wat persoonsgegevens betreft, moet het verwerken en uitwisselen van informatie voldoen aan de van toepassing zijnde regels inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens van Verordeningen (EU) 2016/679(7) en (EU) 2018/1725(8) van het Europees Parlement en de Raad.
De lidstaten en de Commissie moeten alle nodige maatregelen nemen om de bescherming van vertrouwelijke informatie te waarborgen, zulks met inachtneming van met name Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie(9), Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie(10) en de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie(11). Dit omvat met name het verbod gerubriceerde informatie een lagere rubriceringsgraad te geven of te derubriceren zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller. Niet-gerubriceerde gevoelige informatie of informatie die op vertrouwelijke basis wordt verstrekt, moet door de autoriteiten als dusdanig worden behandeld.
Voorlichting en ondersteuning van de particuliere sector, met name kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf), en transparantie vormen essentiële elementen voor een doeltreffende regeling voor uitvoercontrole. Derhalve is het passend waar nodig te zorgen voor de verdere ontwikkeling van de richtsnoeren ter ondersteuning van de toepassing van deze verordening en voor de publicatie van een jaarverslag van de Unie over de uitvoering van de controles.
Het jaarverslag van de Unie over de uitvoering van de controles moet relevante informatie bevatten over de vergunningverlening en de handhaving van de controles uit hoofde van deze verordening, met inachtneming van de noodzaak om de bescherming van de vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens te waarborgen, met name wanneer de publicatie van de vergunningsgegevens gevolgen kan hebben voor de door de lidstaten geuite bezorgdheid over de nationale veiligheid of de commerciële vertrouwelijkheid in gevaar kan brengen en leveranciers van buiten de Unie in staat kan stellen de restrictieve vergunningsbeslissingen van de lidstaten te omzeilen.
Om de correcte toepassing van deze verordening te waarborgen, dient elke lidstaat maatregelen te nemen om de bevoegde autoriteiten passende bevoegdheden te verlenen.
Overeenkomstig de EU WMD Strategy dient elke lidstaat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen die van toepassing zijn bij inbreuken op de bepalingen van deze verordening. Ter ondersteuning van een doeltreffende handhaving van de controles is het ook passend bepalingen in te voeren, onder meer door middel van een mechanisme voor de coördinatie van de handhaving.
Het douanewetboek van de Unie bevat onder meer bepalingen betreffende de uitvoer en wederuitvoer van goederen. Deze verordening laat de bevoegdheden uit hoofde van en op grond van het douanewetboek van de Unie en de uitvoeringsbepalingen daarvan onverlet.
Uitvoercontroles dragen bij aan de internationale veiligheid en hebben gevolgen voor de handel met derde landen. Derhalve is het passend een dialoog en samenwerking met derde landen te ontwikkelen ter ondersteuning van een wereldwijd gelijk speelveld en om de internationale veiligheid te bevorderen. De lidstaten en de Commissie moeten met name hun bijdrage aan de activiteiten van de multilaterale uitvoercontroleregelingen vergroten. De lidstaten en de Commissie moeten die regelingen ook steunen bij de ontwikkeling van robuuste uitvoercontroles als wereldwijde basis en model voor internationale beste praktijken, en als belangrijk instrument voor het waarborgen van internationale vrede en stabiliteit. Er moeten bijdragen worden geleverd wanneer alle lidstaten een nieuw risico hebben vastgesteld op het gebied van producten voor cybersurveillance, teneinde een multilateraal gelijk speelveld te waarborgen.
Deze verordening doet geen afbreuk aan het Gedelegeerd Besluit van de Commissie van 15 september 2015 tot aanvulling van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad(12) waarin specifieke regels worden vastgesteld voor de controle van de uitvoer van producten in het kader van de publiek gereguleerde dienst die is ingevoerd door het Galileo-programma.
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1 ONDERWERP EN DEFINITIES
Artikel 1
Bij deze verordening wordt een Unieregeling ingesteld voor de controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik.
Artikel 2
In deze verordening wordt verstaan onder:
“producten voor tweeërlei gebruik” (dual-use items): producten, met inbegrip van programmatuur en technologie, die zowel een civiele als een militaire bestemming kunnen hebben, met inbegrip van producten die kunnen worden gebruikt voor het ontwerp, de ontwikkeling, de productie of het gebruik van nucleaire, chemische of biologische wapens of hun overbrengingsmiddelen, met inbegrip van alle producten die voor niet-explosieve doeleinden kunnen worden gebruikt en op enige manier bijdragen aan de vervaardiging van nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen;
“uitvoer”:
een uitvoerregeling in de zin van artikel 269 van het douanewetboek van de Unie;
wederuitvoer in de zin van artikel 270 van het douanewetboek van de Unie; er is ook sprake van wederuitvoer wanneer tijdens een doorvoer door het douanegebied van de Unie overeenkomstig punt 11) van dit artikel een summiere aangifte bij uitgaan moet worden ingediend omdat de eindbestemming van de producten is gewijzigd;
een regeling passieve veredeling in de zin van artikel 259 van het douanewetboek van de Unie, of
de overdracht van programmatuur of technologie door middel van elektronische media, met inbegrip van fax, telefoon, e-mail of enig ander elektronisch middel, naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie; dit omvat het in elektronische vorm beschikbaar stellen van deze programmatuur en technologie aan natuurlijke personen of rechtspersonen of aan partnerschappen buiten het douanegebied van de Unie; dit omvat ook de mondelinge overdracht van technologie wanneer de technologie wordt beschreven via een medium voor spraakoverdracht;
“exporteur”:
elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat op het tijdstip dat de uitvoeraangifte, de aangifte tot wederuitvoer of een summiere aangifte bij uitgaan wordt aanvaard, het contract met de ontvanger in het derde land heeft en die of dat het recht heeft te beslissen dat het product naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie wordt verzonden; indien geen uitvoercontract is gesloten of indien de houder van het contract niet namens zichzelf handelt, wordt onder de exporteur de persoon verstaan die het recht heeft om te beslissen de producten naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie te verzenden;
elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat besluit via elektronische media, met inbegrip van fax, telefoon, e-mail of enig ander elektronisch middel, programmatuur of technologie naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie te zenden of dergelijke programmatuur en technologie in elektronische vorm beschikbaar te stellen aan natuurlijke of rechtspersonen of aan partnerschappen buiten het douanegebied van de Unie.
Indien het recht om over de producten voor tweeërlei gebruik te beschikken toekomt aan een persoon die op grond van het contract waarop de uitvoer berust, buiten het douanegebied van de Unie ingezetene of gevestigd is, wordt de exporteur geacht de in het douanegebied van de Unie ingezeten of gevestigde contracterende partij te zijn;
indien punt a) of b) niet van toepassing is, elke natuurlijke persoon die de uit te voeren producten voor tweeërlei gebruik bij zich draagt wanneer deze producten voor tweeërlei gebruik deel uitmaken van zijn persoonlijke bagage zoals bedoeld in artikel 1, punt 19), onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie(13);
“uitvoeraangifte”: de handeling waarmee een natuurlijke of rechtspersoon of een partnerschap in de vorm en op de wijze die zijn voorgeschreven, de wens te kennen geeft in punt 1) genoemde producten voor tweeërlei gebruik onder een uitvoerregeling te brengen;
“aangifte tot wederuitvoer”: de handeling bedoeld in artikel 5, punt 13), van het douanewetboek van de Unie;
“summiere aangifte bij uitgaan”: de handeling bedoeld in artikel 5, punt 10), van het douanewetboek van de Unie;
“tussenhandeldiensten”:
het onderhandelen over of regelen van transacties met het oog op de aankoop, verkoop of levering van producten voor tweeërlei gebruik vanuit een derde land naar een ander derde land, of
het verkopen of aankopen van producten voor tweeërlei gebruik in derde landen met het oog op de overbrenging ervan naar een ander derde land.
Voor de toepassing van deze verordening geldt deze definitie niet voor het louter verstrekken van nevendiensten. Nevendiensten zijn vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering dan wel algemene reclame of promotie;
“tussenhandelaar”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat vanuit het douanegebied van de Unie tussenhandeldiensten verricht die gericht zijn op het grondgebied van een derde land;
“technische bijstand”: elke technische ondersteuning in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, assemblage, beproeving, onderhoud of enige andere technische dienst; technische bijstand kan de vorm aannemen van bijvoorbeeld instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden of adviesdiensten, onder meer langs elektronische weg alsmede via telefoon of andere mondelinge vormen van bijstand;
“verlener van technische bijstand”:
elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat vanuit het douanegebied van de Unie technische bijstand verleent die gericht is op het grondgebied van een derde land;
elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat ingezetene of gevestigd is in een lidstaat van de Unie, en die of dat technische bijstand verleent binnen het grondgebied van een derde land, of
elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat ingezetene of gevestigd is in een lidstaat van de Unie, en die of dat technische bijstand verleent aan een ingezetene van een derde land die tijdelijk aanwezig is binnen het douanegebied van de Unie;
“doorvoer”: vervoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik die in het douanegebied van de Unie worden binnengebracht en door dat gebied worden vervoerd met een bestemming buiten het douanegebied van de Unie indien die producten:
onder een regeling extern douanevervoer worden geplaatst overeenkomstig artikel 226 van het douanewetboek van de Unie en slechts over het douanegebied van de Unie worden doorgevoerd;
worden overgeladen in of rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een vrije zone;
zich in tijdelijke opslag bevinden en rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een ruimte voor tijdelijke opslag, of
in het douanegebied van de Unie werden binnengebracht met hetzelfde vaartuig of luchtvaartuig dat de producten zonder lossing uit dat gebied zal voeren;
“individuele uitvoervergunning”: vergunning die aan één specifieke exporteur voor één eindgebruiker of ontvanger in een derde land wordt verleend en betrekking heeft op één of meer producten voor tweeërlei gebruik;
“globale uitvoervergunning”: vergunning die aan één specifieke exporteur voor een type of categorie producten voor tweeërlei gebruik wordt verleend en die voor uitvoer naar één of meer met naam genoemde eindgebruikers en/of in één of meer met naam genoemde landen geldig kan zijn;
“vergunning voor grote projecten”: een individuele uitvoervergunning of een globale uitvoervergunning die aan één specifieke exporteur voor een type of categorie van producten voor tweeërlei gebruik wordt verleend en die voor uitvoer naar één of meer met naam genoemde eindgebruikers in één of meer met naam genoemde derde landen geldig kan zijn met het oog op een specifiek grootschalig project;
“uniale algemene uitvoervergunning”: uitvoervergunning die voor uitvoer naar bepaalde landen van bestemming beschikbaar is voor alle exporteurs die zich houden aan de voorwaarden en eisen vermeld in bijlage II, secties A tot en met H;
“nationale algemene uitvoervergunning”: uitvoervergunning die in de nationale wetgeving wordt gedefinieerd, overeenkomstig artikel 12, lid 6, en bijlage III, sectie C;
“douanegebied van de Unie”: het douanegebied van de Unie, als bedoeld in artikel 4 van het douanewetboek van de Unie;
“niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik”: producten die de status hebben van niet-Uniegoederen in de zin van artikel 5, punt 24), van het douanewetboek van de Unie;
“wapenembargo”: wapenembargo dat is opgelegd door een door de Raad aangenomen besluit of gemeenschappelijk standpunt of een besluit van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), dan wel een wapenembargo uit hoofde van een bindende resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;
“producten voor cybersurveillance”: producten voor tweeërlei gebruik die speciaal zijn ontworpen om het heimelijk surveilleren van natuurlijke personen mogelijk te maken door gegevens uit informatie- en telecommunicatiesystemen te monitoren, te extraheren, te verzamelen of te analyseren;
“intern nalevingsprogramma” of “ICP” (internal compliance programme): aanhoudende doeltreffende, passende en evenredige beleidsmaatregelen en procedures die door exporteurs zijn vastgesteld om de naleving van de bepalingen en doelstellingen van deze verordening en de voorwaarden van de uit hoofde van deze verordening vastgestelde vergunningen te vergemakkelijken, met inbegrip van onder meer zorgvuldigheidsmaatregelen (due diligence-maatregelen) ter beoordeling van risico’s in verband met de uitvoer van de producten naar bepaalde eindgebruikers en in verband met de uiteindelijke doeleinden;
“wezenlijk identieke transactie”: een transactie van producten met wezenlijk identieke parameters of technische kenmerken en met dezelfde eindgebruiker of ontvanger als een andere transactie.