Home

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1417 van de Commissie van 22 juni 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1139 wat betreft de specificaties voor de aanlandingsverplichting voor zalm in de Oostzee voor de periode 2021-2023

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1417 van de Commissie van 22 juni 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1139 wat betreft de specificaties voor de aanlandingsverplichting voor zalm in de Oostzee voor de periode 2021-2023

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad(1), en met name artikel 7, lid 1, punt a),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad(2) heeft onder meer tot doel de teruggooi in alle visserijen van de Unie geleidelijk uit te bannen middels de uitvoering van een aanlandingsverplichting voor vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

  2. Overeenkomstig artikel 15, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de aanlandingsverplichting sinds 1 januari 2015 van toepassing in de visserij op zalm in de Oostzee.

  3. Artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 geeft de Commissie de bevoegdheid om, bij gebrek aan een op grond van artikel 9 van die verordening vastgesteld meerjarenplan, teruggooiplannen vast te stellen die nadere bepalingen bevatten ter uitvoering van de aanlandingsverplichting en die gelden voor een initiële termijn van drie jaar, die met nog eens drie jaar kan worden verlengd. Die teruggooiplannen moeten worden aangenomen op basis van gezamenlijke aanbevelingen die de lidstaten opstellen in overleg met de betrokken adviesraden.

  4. Bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 van de Commissie(3) is een teruggooiplan vastgesteld met betrekking tot de visserij op zalm, haring, sprot en kabeljauw in de Oostzee. Dat teruggooiplan omvatte onder meer een vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor met name zalm op basis van aangetoonde hoge overlevingskansen, zoals bedoeld in artikel 15, lid 4, punt b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1396/2014 verstreek op 31 december 2017. De genoemde vrijstelling voor zalm uit de Oostzee werd verlengd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/211 van de Commissie(4), die op 31 december 2020 is verstreken.

  5. Bij Verordening (EU) 2016/1139 is een meerjarenplan vastgesteld voor bestanden die in de Oostzee worden bevist en zijn nadere bepalingen vastgesteld voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting voor die bestanden, met inbegrip van zalm. Bij artikel 7, lid 1, punt a), van die verordening wordt aan de Commissie de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde die verordening aan te vullen door nadere bepalingen vast te stellen voor de aanlandingsverplichting met betrekking tot hoge overlevingskansen.

  6. Denemarken, Duitsland, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Finland en Zweden hebben een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij in de Oostzee. Op 12 mei 2020 hebben die lidstaten, na overleg met de adviesraad voor de Oostzee, bij de Commissie een gezamenlijke aanbeveling(5) ingediend. De betrokken wetenschappelijke instanties hebben wetenschappelijke bijdragen geleverd. De gezamenlijke aanbeveling is bijgewerkt op 8 september 2020 en 16 maart 2021.

  7. In de gewijzigde gezamenlijke aanbeveling wordt voorgesteld dat de vrijstelling van de aanlandingsverplichting voor met bepaald passief vistuig gevangen zalm waarin Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/211 voorziet, ook na 31 december 2020 van toepassing moet blijven. Ze biedt een stimulans om bij de visserij op andere soorten dan zalm vistuig te gebruiken dat selectiever is en een lagere impact heeft. Voorts zou de vrijstelling de bijvangsten van vogels en zoogdieren kunnen verminderen. In sommige regio’s zou dit ook het quotabeheer vergemakkelijken en de bescherming van wildezalmbestanden mogelijk maken door de gevangen wilde zalm vrij te laten en alleen gekweekte zalm te houden. Korven/potten mogen echter niet meer worden vrijgesteld en met betrekking tot pontonvallen mogen alleen die welke met een aangehechte knooploze zak (“Vittjanpåse”) zijn uitgerust, worden opgenomen. Bovendien wordt in de gezamenlijke aanbeveling voorgesteld de vrijstelling te beperken tot 8 % van de jaarlijkse vangsten van het quotum voor zalm van elke lidstaat, teneinde eventuele negatieve gevolgen van die vrijstelling voor het bestand verder te beperken. Tot slot is er in het kader van de raadpleging van de deskundigengroep visserij en aquacultuur op gewezen dat, zoals is vermeld in de gezamenlijke aanbeveling, de vrijstelling betrekking moet hebben op zalm die is gevangen in alle visserijen die de betrokken passieve vistuigen gebruiken.

  8. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) heeft het bij de gezamenlijke aanbeveling gevoegde wetenschappelijke feitenmateriaal beoordeeld(6). Het WTECV herinnerde aan zijn eerdere beoordeling(7) van vallen en fuiken en herhaalde dat meer informatie nodig is om de overlevingsaannames voor korven/potten en kommen te bevestigen. Op basis daarvan is in de bijgewerkte gezamenlijke aanbeveling geen sprake meer van korven/potten. Voorts verklaarden de lidstaten dat de eerder ingediende gegevens betrekking hadden op kommen, terwijl in de desbetreffende studie niet expliciet melding werd gemaakt van kommen, en dat verdere studies werden uitgevoerd. De lidstaten hebben zich er daarom toe verbonden om vóór het vervallen van deze gedelegeerde handeling meer informatie te verstrekken over de overlevingskansen voor zalm die met kommen wordt gevangen. Aangezien het WTECV in zijn eerdere beoordeling heeft verklaard dat kommen op dezelfde manier als vallen en fuiken werken en dat de lidstaten zich er in de gezamenlijke aanbeveling toe hebben verbonden verder onderzoek te verrichten, moet de vrijstelling blijven gelden. Wat pontonvallen betreft, merkte het WTECV op dat die met een aangehechte knooploze zak mogelijk milder zijn dan die zonder een dergelijke zak. Uit de resultaten blijkt dat het overlevingspercentage van zalm die wordt gevangen met pontonvallen die zijn uitgerust met een aangehechte knooploze zak, 52 % bedroeg, hoewel het overlevingspercentage mogelijk aanzienlijk hoger zou kunnen zijn, afhankelijk van de milieuomstandigheden. Er lopen nog meer onderzoeksprojecten.

  9. De in de gezamenlijke aanbeveling opgenomen maatregelen zijn in overeenstemming met artikel 15, lid 4, punt b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en kunnen bijgevolg, overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en artikel 7, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/1139, in de onderhavige verordening worden opgenomen. Op basis van de beoordeling van het WTECV mag deze vrijstelling echter slechts tijdelijk zijn en moeten de betrokken lidstaten tijdig vóór het vervallen van deze verordening de door het WTECV voorgestelde relevante aanvullende informatie en gegevens verstrekken.

  10. Gezien het bovenstaande moet de geldigheidsduur van deze verordening worden beperkt tot drie jaar om een geactualiseerde beoordeling van de vrijstelling en de ontwikkeling van de betrokken visserijen te waarborgen.

  11. Aangezien de bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/211 verleende vrijstelling op 31 december 2020 is verstreken, moet de onderhavige verordening vanwege de juridische continuïteit met ingang van 1 januari 2021 van toepassing zijn. Omwille van de rechtszekerheid moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening stelt regels vast en is van toepassing op de aanlandingsverplichting voor zalm die in de periode 2021-2023 wordt gevangen in de Oostzee.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • “Oostzee”: de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId, zoals gespecificeerd in artikel 4, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 3 Vrijstelling voor soorten met hoge overlevingskansen

1.

De in artikel 15, lid 4, punt b), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde vrijstelling voor soorten met hoge overlevingskansen is van toepassing op zalm gevangen met fuiken, kommen en alle andere soorten vallen, behalve pontonvallen zonder aangehechte knooploze zak.

2.

De in lid 1 bedoelde vrijstelling is beperkt tot maximaal 8 % van de totale jaarlijkse zalmvangsten uit het zalmquotum van elke lidstaat.

3.

Zalm die overeenkomstig de in lid 1 vastgestelde vrijstelling is gevangen, wordt onmiddellijk in zee teruggezet.

Artikel 4 Slotbepalingen

Uiterlijk op 1 mei 2023 dienen de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer bij de Commissie aanvullende wetenschappelijke informatie in aan de hand waarvan een beoordeling kan worden gemaakt van de representativiteit en de kwaliteit van de raming van de overlevingskansen bij teruggooi van zalm die wordt gevangen met kommen en pontonvallen uitgerust met een aangehechte knooploze zak, met inbegrip van informatie over de sterfte na vrijlating.

Artikel 5 Inwerkingtreding