Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1809 van de Commissie van 13 oktober 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen
Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1809 van de Commissie van 13 oktober 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van het tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) te voorkomen
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad(1), en met name artikel 30,
Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles)(2), en met name artikel 22, lid 3, en artikel 52,
Overwegende hetgeen volgt:
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 van de Commissie(3) bevat maatregelen voor het binnenbrengen in en de verplaatsing binnen de Unie van voor opplant bestemde planten van Solanum lycopersicum L. en Capsicum spp. Zoals uit de ervaring met de uitvoering van die verordening is gebleken, moeten ook hybriden van Solanum lycopersicum L. in het toepassingsgebied van die maatregelen worden opgenomen, omdat die hybriden ook gevoelig zijn voor tomato brown rugose fruit virus (ToBRFV) (het “gespecificeerde plaagorganisme”).
Om het fytosanitaire risico afdoende te beheersen en de nodige maatregelen toe te passen op het plantaardige materiaal waarvoor de risico’s het grootst zijn, moet de definitie van “gespecificeerde voor opplant bestemde planten” worden vervangen door de definitie van “gespecificeerde planten”, die alle planten van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en van Capsicum spp. omvat, ook die welke niet bedoeld zijn om opnieuw te worden geplant, tenzij anders bepaald. De apart als “gespecificeerde zaden” en “gespecificeerde vruchten” gedefinieerde zaden en vruchten moeten van die definitie worden uitgesloten. De definities daarvan moeten echter dienovereenkomstig worden gewijzigd om daarin hybriden van Solanum lycopersicum L. op te nemen.
Sinds de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 is bij een door de Commissie in 2020 en 2021 uitgevoerde reeks audits gebleken dat de uitvoering van uitroeiingsmaatregelen inconsistent is. Daarom moeten specifieke voorschriften worden vastgesteld voor de instelling van afgebakende gebieden en voor de maatregelen die daar moeten worden genomen. In die voorschriften moet ook onderscheid worden gemaakt tussen productielocaties die beschikken over fysieke bescherming en andere productielocaties, gezien de verschillende fytosanitaire risico’s daarvan.
Er moet worden gespecificeerd dat het testen van moederplanten zo kort mogelijk vóór de oogst van de vruchten moet plaatsvinden, aangezien uit de ervaring sinds de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 is gebleken dat dit noodzakelijk is om te waarborgen dat vruchten waaruit zaden worden gewonnen, vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme.
Tijdens fytosanitaire controles op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 hebben de lidstaten een groot aantal besmette zendingen van oorsprong uit China en Israël ontdekt. Bij de invoer van die zendingen moet daarom worden afgeweken van de percentages onderscheppingen die sinds 2020 in het Traces-systeem (Trade Control and Expert System)(4) worden toegepast: voor zaden of voor opplant bestemde planten van oorsprong uit Israël moet de testfrequentie worden verhoogd tot 50 % en voor zaden van oorsprong uit China moet dit 100 % worden.
Om tijd te hebben om de uitvoering van de nieuwe maatregelen te controleren en het grondgebied van de Unie te blijven beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme, moet de toepassingsperiode van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 worden verlengd tot en met 31 mei 2023.
Als gevolg van de vervanging van de definitie van “gespecificeerde voor opplant bestemde planten” door “gespecificeerde planten” moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 op een aantal punten worden gewijzigd.
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1 Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1191 wordt als volgt gewijzigd:
-
In artikel 1 worden de punten b), c) en d) vervangen door:
-
“gespecificeerde planten”: planten, met uitzondering van gespecificeerde zaden en gespecificeerde vruchten, van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en van Capsicum spp.;
-
“gespecificeerde zaden”: zaden van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en van Capsicum spp.;
-
“gespecificeerde vruchten”: vruchten van Solanum lycopersicum L. en hybriden daarvan en van Capsicum spp.”.
-
-
Artikel 4 wordt vervangen door:
1.Wanneer de aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op het grondgebied van een lidstaat officieel wordt bevestigd, zorgt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat ervoor dat passende maatregelen worden genomen om het gespecificeerde plaagorganisme uit te roeien overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2016/2031.
Bovendien neemt die bevoegde autoriteit de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde maatregelen, tenzij met betrekking tot het gespecificeerde plaagorganisme is voldaan aan de voorwaarden van artikel 18, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031.
2.De bevoegde autoriteit stelt onverwijld een afgebakend gebied in als volgt:
-
in geval van aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op productielocaties met fysieke bescherming bestaat het afgebakende gebied ten minste uit de productielocatie waar het specifieke plaagorganisme is aangetroffen;
-
in geval van aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op andere dan de onder punt a) bedoelde productielocaties, bestaat het afgebakende gebied uit:
-
een besmet gebied dat ten minste de productielocatie omvat waar de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme is vastgesteld;
-
een bufferzone van ten minste 30 m rond het besmette gebied.
-
3.In het afgebakende gebied moet de bevoegde autoriteit of de professionele exploitant onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit:
-
voor productielocaties die bestemd zijn voor de productie van gespecificeerde voor opplant bestemde planten of voor de productie van gespecificeerde zaden:
-
alle besmette partijen van de gespecificeerde voor opplant bestemde planten en, in voorkomend geval, de gespecificeerde zaden van die partijen onmiddellijk verwijderen en vernietigen. De verwijdering en vernietiging worden op zodanige wijze uitgevoerd dat er geen risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat;
-
specifieke hygiënemaatregelen toepassen op personeel, structuren, gereedschappen en machines, materialen en vervoermiddelen van of op de productielocatie, om te voorkomen dat het gespecificeerde plaagorganisme zich verspreidt naar de andere op de productielocatie aanwezige partijen, opeenvolgende teelten van de gespecificeerde planten of andere productielocaties;
-
het groeimedium ten minste aan het einde van het teeltseizoen te vernietigen of zodanig te behandelen dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat;
-
-
voor productielocaties die bestemd zijn voor de productie van gespecificeerde vruchten:
-
alle gespecificeerde planten van de productielocatie verwijderen en vernietigen, ten minste aan het einde van het teeltseizoen; De verwijdering wordt op zodanige wijze uitgevoerd dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat;
-
specifieke hygiënemaatregelen toepassen op het/de personeel, structuren, gereedschap, machines en materialen van of op de productielocatie, en de middelen die zijn gebruikt om de vruchten te verpakken en te vervoeren, om te voorkomen dat het betrokken plaagorganisme zich verspreidt naar opeenvolgende teelten van de gespecificeerde planten of naar andere productielocaties;
-
het groeimedium ten minste aan het einde van het teeltseizoen te vernietigen of zodanig te behandelen dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat.
-
4.De bevoegde autoriteiten kunnen een afgebakend gebied opheffen en de respectieve uitroeiingsmaatregelen beëindigen indien de locatie na bemonstering en tests van de gespecificeerde planten van een opeenvolgende teelt gedurende een periode van ten minste zes maanden na het planten van die planten vrij van het gespecificeerde plaagorganisme is bevonden.”.
-
-
In artikel 7, lid 1, eerste alinea, wordt punt b) vervangen door:
-
de gespecificeerde zaden of de moederplanten zijn door de bevoegde autoriteit bemonsterd en op het gespecificeerde plaagorganisme getest, of zijn onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit door professionele marktdeelnemers bemonsterd en getest, en uit die tests is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme. Wanneer moederplanten worden getest, vindt de bemonstering zo kort mogelijk vóór de eerste oogst van de vruchten plaats.
Indien wordt vermoed dat het gespecificeerde plaagorganisme aanwezig is, worden de bemonstering en tests alleen door de bevoegde autoriteit uitgevoerd overeenkomstig artikel 87, lid 3, punt c), van Verordening (EU) 2016/2031;”.
-
-
In artikel 9, lid 1, punt a), wordt punt ii) vervangen door:
-
de betrokken gespecificeerde zaden of de moederplanten van de betrokken gespecificeerde zaden zijn onderworpen aan officiële bemonstering en tests op het gespecificeerde plaagorganisme zoals omschreven in de bijlage waaruit is gebleken dat zij vrij zijn van het gespecificeerde plaagorganisme.
Wanneer moederplanten worden getest, vindt de bemonstering zo kort mogelijk vóór de eerste oogst van de vruchten plaats;”.
-
-
Artikel 10 wordt vervangen door:
De bevoegde autoriteit bemonstert en test ten minste 20 % van de zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten bij de grenscontrolepost van de eerste aankomst in de Unie of bij een controlepunt zoals bedoeld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 van de Commissie(*), zoals vastgesteld in de bijlage bij onderhavige verordening.
Voor zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten van oorsprong uit Israël bedraagt dat bemonsterings- en testpercentage 50 % en voor zendingen gespecificeerde zaden van oorsprong uit China 100 %.
-
In artikel 12 wordt de datum “31 mei 2022” vervangen door “31 mei 2023”.
-
De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
“Artikel 4 Maatregelen naar aanleiding van de bevestigde aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme
Wanneer de aanwezigheid of vermoedelijke aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op het grondgebied van een lidstaat officieel wordt bevestigd, zorgt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat ervoor dat passende maatregelen worden genomen om het gespecificeerde plaagorganisme uit te roeien overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2016/2031.
Bovendien neemt die bevoegde autoriteit de in de leden 2 en 3 van dit artikel vastgestelde maatregelen, tenzij met betrekking tot het gespecificeerde plaagorganisme is voldaan aan de voorwaarden van artikel 18, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031.
De bevoegde autoriteit stelt onverwijld een afgebakend gebied in als volgt:
-
in geval van aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op productielocaties met fysieke bescherming bestaat het afgebakende gebied ten minste uit de productielocatie waar het specifieke plaagorganisme is aangetroffen;
-
in geval van aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme op andere dan de onder punt a) bedoelde productielocaties, bestaat het afgebakende gebied uit:
-
een besmet gebied dat ten minste de productielocatie omvat waar de aanwezigheid van het gespecificeerde plaagorganisme is vastgesteld;
-
een bufferzone van ten minste 30 m rond het besmette gebied.
-
In het afgebakende gebied moet de bevoegde autoriteit of de professionele exploitant onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit:
-
voor productielocaties die bestemd zijn voor de productie van gespecificeerde voor opplant bestemde planten of voor de productie van gespecificeerde zaden:
-
alle besmette partijen van de gespecificeerde voor opplant bestemde planten en, in voorkomend geval, de gespecificeerde zaden van die partijen onmiddellijk verwijderen en vernietigen. De verwijdering en vernietiging worden op zodanige wijze uitgevoerd dat er geen risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat;
-
specifieke hygiënemaatregelen toepassen op personeel, structuren, gereedschappen en machines, materialen en vervoermiddelen van of op de productielocatie, om te voorkomen dat het gespecificeerde plaagorganisme zich verspreidt naar de andere op de productielocatie aanwezige partijen, opeenvolgende teelten van de gespecificeerde planten of andere productielocaties;
-
het groeimedium ten minste aan het einde van het teeltseizoen te vernietigen of zodanig te behandelen dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat;
-
-
voor productielocaties die bestemd zijn voor de productie van gespecificeerde vruchten:
-
alle gespecificeerde planten van de productielocatie verwijderen en vernietigen, ten minste aan het einde van het teeltseizoen; De verwijdering wordt op zodanige wijze uitgevoerd dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat;
-
specifieke hygiënemaatregelen toepassen op het/de personeel, structuren, gereedschap, machines en materialen van of op de productielocatie, en de middelen die zijn gebruikt om de vruchten te verpakken en te vervoeren, om te voorkomen dat het betrokken plaagorganisme zich verspreidt naar opeenvolgende teelten van de gespecificeerde planten of naar andere productielocaties;
-
het groeimedium ten minste aan het einde van het teeltseizoen te vernietigen of zodanig te behandelen dat er geen aanwijsbaar risico op verspreiding van het gespecificeerde plaagorganisme bestaat.
-
De bevoegde autoriteiten kunnen een afgebakend gebied opheffen en de respectieve uitroeiingsmaatregelen beëindigen indien de locatie na bemonstering en tests van de gespecificeerde planten van een opeenvolgende teelt gedurende een periode van ten minste zes maanden na het planten van die planten vrij van het gespecificeerde plaagorganisme is bevonden.”.
“Artikel 10 Officiële controles op het binnenbrengen in de Unie
De bevoegde autoriteit bemonstert en test ten minste 20 % van de zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten bij de grenscontrolepost van de eerste aankomst in de Unie of bij een controlepunt zoals bedoeld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 van de Commissie(*), zoals vastgesteld in de bijlage bij onderhavige verordening.
Voor zendingen gespecificeerde zaden en gespecificeerde voor opplant bestemde planten van oorsprong uit Israël bedraagt dat bemonsterings- en testpercentage 50 % en voor zendingen gespecificeerde zaden van oorsprong uit China 100 %.
Artikel 2 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.