Home

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/89 van de Commissie van 21 januari 2022 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de methoden die moeten worden gebruikt om de toereikende specifieke opslagcapaciteit te berekenen (Voor de EER relevante tekst)

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/89 van de Commissie van 21 januari 2022 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de methoden die moeten worden gebruikt om de toereikende specifieke opslagcapaciteit te berekenen (Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG(1), en met name artikel 7, lid 4, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Artikel 7, lid 4, punten a) en b), van Richtlijn (EU) 2019/883 voorziet in een uitzondering op de algemene verplichting om al het aan boord meegevoerde afval in de aanloophaven af te geven voor schepen die aan boord over voldoende specifieke opslagcapaciteit beschikken voor alle afval dat zich al aan boord bevindt en het afval dat zal ontstaan tijdens de geplande reis van het schip naar de volgende aanloophaven.

  2. De toepassing van de in deze verordening vastgestelde berekeningsmethode moet de lidstaten in staat stellen op geharmoniseerde wijze de uitzonderingen toe te passen op de algemene verplichting om al het aan boord meegevoerde afval af te geven, als het schip over voldoende opslagcapaciteit beschikt.

  3. De berekeningsmethode mag niet worden toegepast op afvalverwijdering in het kader van bijlage II bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (“Marpol-Verdrag”). Zoals bepaald in bijlage II bij het Marpol-Verdrag wordt de verwijdering van afval geregeld door dat verdrag en moet dergelijk afval worden afgegeven in de haven waar vracht wordt gelost en voordat nieuwe vracht wordt geladen, of mag dit afval onder bepaalde voorwaarden op zee worden geloosd. Afhankelijk van de substantie, moeten ladingresiduen die onder bijlage II bij het Marpol-Verdrag vallen vóór vertrek worden afgegeven, overeenkomstig de procedures en controles die zijn vastgesteld in de voorschriften 13 en 16 van die bijlage. Ladingresiduen die onder bijlage II bij het Marpol-Verdrag vallen en die stoffen van categorie X, drijvende persistente stoffen met hoge viscositeit van categorie Y en stollende of hoogviskeuze stoffen van categorie Y bevatten, moeten worden voorgewassen en afgegeven in een havenontvangstvoorziening zoals vastgesteld in de voorschriften 13 en 16 van bijlage II bij het Marpol-Verdrag.

  4. De berekeningsmethode mag niet worden toegepast op passief opgevist afval. Aan boord is er voor dit soort afval niet altijd een specifieke opslagplaats beschikbaar en de afgifte van al het passief opgevist afval wordt gestimuleerd door het kostendekkingssysteem van artikel 8, lid 2, punt d), van Richtlijn (EU) 2019/883.

  5. Om eenvormige voorwaarden te scheppen voor de toepassing van de vrijstellingen van de afvalafgifteverplichting als bedoeld in artikel 7, lid 4, punten a) en b), van Richtlijn (EU) 2019/883, is het essentieel dat de lidstaten een geharmoniseerde methode toepassen. Op grond van Richtlijn (EU) 2019/883 vastgestelde uitvoeringshandelingen moeten derhalve de vorm van uitvoeringsverordeningen aannemen.

  6. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.

De lidstaten berekenen de toereikende specifieke opslagcapaciteit voor de toepassing van artikel 7, lid 4, punten a) en b), en artikel 9 van Richtlijn (EU) 2019/883 aan de hand van de in bijlage I bij deze verordening beschreven methode.

2.

Om de overeenkomstig bijlage 2 bij Richtlijn (EU) 2019/883 verstrekte informatie te verifiëren, door middel van een raming van de productie van verschillende soorten afval aan boord, houden de lidstaten rekening met de in bijlage II bij deze verordening vastgestelde afvalproductievolumes.

3.

Naast de in bijlage II bij deze verordening vermelde afvalproductievolumes kunnen de lidstaten een van de of de beide hierna genoemde criteria gebruiken om een raming te maken van de productie van verschillende soorten afval aan boord:

  1. historische gegevens over geproduceerd afval, gebaseerd op de voor dat schip beschikbare formulieren voor afvalvooraanmelding en afvalontvangstbewijzen;

  2. inspecties aan boord om informatie te verzamelen over eerdere afvalproductievolumes, nadere gegevens over het afvalbeheer aan boord en over de specifieke uitrusting of het handelsgebied die een impact hebben op het werkelijke afvalproductievolume.

Artikel 2

De in bijlage I bij deze verordening beschreven methode voor het berekenen van de toereikende specifieke opslagcapaciteit is niet van toepassing op de volgende soorten afval:

  1. afvalsoorten uit hoofde van bijlage II bij het Marpol-Verdrag;

  2. passief opgevist afval.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula von der Leyen

BIJLAGE IMethode om te berekenen of de specifieke afvalopslagcapaciteit toereikend is

BIJLAGE II