Home

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/388 van de Commissie van 8 maart 2022 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/388 van de Commissie van 8 maart 2022 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad(1), en met name artikel 14, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie(2) zijn regels vastgesteld voor de monitoring en rapportage van broeikasgasemissies overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG, en met name van emissies uit biomassa. Die verordening is gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2085 van de Commissie(3) om de bepalingen inzake de emissies uit biomassa in overeenstemming te brengen met de regels van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad(4), met name wat betreft de relevante definities en de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voor het gebruik van biomassa. Op grond van die wijzigingen zijn de bepalingen betreffende de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voor het gebruik van biomassa van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

  2. Om de duurzaamheid van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden gebruikt voor verbranding en de bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie te waarborgen, is het noodzakelijk dat de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria van toepassing zijn op activiteiten die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen.

  3. Het besef groeit dat het beleid inzake bio-energie moet worden afgestemd op andere milieudoelstellingen en op de behoefte om eerlijke toegang tot de markt voor biomassagrondstoffen te waarborgen om innovatieve, biogebaseerde oplossingen met een hoge toegevoegde waarde en een duurzame circulaire bio-economie te kunnen ontwikkelen. De lidstaten moeten daarom letten op het beschikbare duurzame aanbod van biomassa voor energetische en niet-energetische doeleinden en op het behoud van de nationale koolstofputten in bossen en ecosystemen, evenals op de beginselen van de circulaire economie en van cascadering van biomassa, en op de afvalhiërarchie die in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad(5) is vastgesteld. Het emissiehandelssysteem van de Unie (ETS) heeft tot doel bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie voor mitigatie van de klimaatverandering wat betreft vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Bij het nastreven van dit doel is het van essentieel belang om ook bij te dragen aan bredere milieudoelstellingen, en met name om verlies aan biodiversiteit te voorkomen, dat negatief wordt beïnvloed door indirecte veranderingen in landgebruik die gepaard gaan met de productie van bepaalde biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen. Aangezien voor alle biomassa in het ETS een nultarief van toepassing zal zijn totdat de duurzaamheidscriteria volledig zijn ingevoerd, worden de lidstaten, overeenkomstig het in het Verdrag neergelegde beginsel dat de vervuiler betaalt, aangemoedigd om de marktconforme instrumenten en instrumenten zoals belastingen waarover zij beschikken in te zetten om ervoor te zorgen dat het gebruik van niet-duurzame biomassa in de ETS-sectoren wordt ontmoedigd, teneinde negatieve milieueffecten te vermijden.

  4. De lidstaten hadden tot en met 30 juni 2021 de tijd om Richtlijn (EU) 2018/2001 om te zetten. In veel lidstaten is de omzetting van de richtlijn nog niet voltooid.

  5. Richtlijn (EU) 2018/2001 voorziet in de vaststelling van een aantal gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen ter uitvoering van de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voor biomassa. De vaststelling van verschillende van deze handelingen heeft vertraging opgelopen.

  6. Met Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt beoogd de rol van vrijwillige internationale en nationale certificeringsregelingen voor een geharmoniseerde controle op de naleving van de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria te versterken. De lidstaten kunnen ook nationale certificeringsregelingen opzetten. De voor die certificeringsregelingen gebruikte methoden moeten worden geactualiseerd zodra de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen waarin Richtlijn (EU) 2018/2001 voorziet, zijn vastgesteld. Bovendien moeten verificateurs worden opgeleid.

  7. Met het oog op een robuuste, efficiënte en geharmoniseerde uitvoering wordt het noodzakelijk en evenredig geacht om de toepassing van de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 uit te stellen. Een termijn van één kalenderjaar is passend gezien de jaarlijkse cyclus van de naleving van het ETS.

  8. Deze verordening vermindert ook de economische onzekerheid voor exploitanten die biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen gebruiken voor verbranding bij activiteiten in het kader van Richtlijn 2003/87/EG, aangezien certificeringsregelingen naar verwachting in de loop van 2022 volledig operationeel zullen worden.

  9. Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  10. In afwachting van de vaststelling van de voor de omzetting van Richtlijn (EU) 2018/2001 benodigde voorschriften moet deze verordening met ingang van 1 januari 2022 van toepassing zijn.

  11. De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 38 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 wordt het volgende lid 6 toegevoegd:

“6.

In afwijking van lid 5, eerste alinea, mogen de lidstaten of, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten ervan uitgaan dat voor verbranding gebruikte biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen aan de in dat lid bedoelde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voldoen in de periode 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula von der Leyen