Uitvoeringsverordening (EU) 2022/632 van de Commissie van 13 april 2022 inzake tijdelijke maatregelen met betrekking tot bepaalde vruchten van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay en Zimbabwe om het binnenbrengen in en de verspreiding binnen het grondgebied van de Unie van het plaagorganisme Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen
Uitvoeringsverordening (EU) 2022/632 van de Commissie van 13 april 2022 inzake tijdelijke maatregelen met betrekking tot bepaalde vruchten van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay en Zimbabwe om het binnenbrengen in en de verspreiding binnen het grondgebied van de Unie van het plaagorganisme Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad(1), en met name artikel 41, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 van de Commissie(2) zijn maatregelen neergelegd met betrekking tot vruchten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf. en hybriden daarvan, met uitzondering van vruchten van Citrus aurantium L. en Citrus latifolia Tanaka (“de vruchten in kwestie”), van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika en Uruguay, om het binnenbrengen en de verspreiding binnen het grondgebied van de Unie van Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa (“het plaagorganisme in kwestie”) te voorkomen. Dat uitvoeringsbesluit verstrijkt op 31 maart 2022.
In deel A van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie(3) is de lijst vastgesteld van EU-quarantaineorganismen die voor zover bekend niet op het grondgebied van de Unie voorkomen. Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 heeft tot doel te voorkomen dat die plaagorganismen het grondgebied van de Unie binnendringen, zich er vestigen en zich er verspreiden.
Het plaagorganisme in kwestie is in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 opgenomen als EU-quarantaineorganisme. Het is ook opgenomen in de lijst van prioritaire plaagorganismen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1702 van de Commissie(4).
Sinds 2016 hebben de lidstaten melding gemaakt van verschillende gevallen van niet-naleving als gevolg van de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie bij invoer in de Unie van de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika en Uruguay. Bijgevolg moeten de in Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 vastgestelde maatregelen voor elk van die landen worden gehandhaafd en geactualiseerd, en moeten zij duidelijkheidshalve in een verordening worden vastgelegd.
Bovendien werd in 2021 een groot aantal gevallen van niet-naleving als gevolg van de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie op de vruchten in kwestie van oorsprong uit Zimbabwe vastgesteld. Dit grote aantal gevallen van niet-naleving uit Zimbabwe wijst erop dat de in punt 60 van bijlage VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 vastgestelde maatregelen niet volstaan om te waarborgen dat vruchten in kwestie uit Zimbabwe vrij zijn van het plaagorganisme in kwestie; het toepassingsgebied van de tijdelijke maatregelen tegen het plaagorganisme in kwestie die in deze verordening worden vastgesteld, moet dan ook worden uitgebreid tot de vruchten in kwestie van oorsprong uit Zimbabwe.
Om het binnenbrengen van het plaagorganisme in kwestie op het grondgebied van de Unie doeltreffender te voorkomen en gezien de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715, moeten aanvullende maatregelen worden vastgesteld voor de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay en Zimbabwe.
Die maatregelen zijn nodig om ervoor te zorgen dat de vruchten in kwestie afkomstig zijn van productieplaatsen en -locaties die geregistreerd staan bij en goedgekeurd zijn door de nationale plantenziektekundige dienst van respectievelijk Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay of Zimbabwe. Zij zijn daarnaast nodig om ervoor te zorgen dat die vruchten vergezeld gaan van een traceerbaarheidscode waarmee, indien dit nodig is omdat het plaagorganisme in kwestie is aangetroffen, de productielocatie kan worden getraceerd. Die maatregelen zijn ook nodig om te waarborgen dat de vruchten in kwestie afkomstig zijn van productielocaties waar het plaagorganisme in kwestie in de voorgaande en huidige handelsseizoenen niet is aangetroffen.
De nationale plantenziektekundige dienst van respectievelijk Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay of Zimbabwe moet ook de correcte toepassing van de behandelingen in het veld controleren, aangezien dit de meest doeltreffende manier is gebleken om de afwezigheid van het plaagorganisme in kwestie bij de vruchten in kwestie te waarborgen.
De vruchten in kwestie moeten ook vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat waarop de datum van inspectie, het aantal verpakkingen van elke productielocatie en de traceerbaarheidscodes zijn vermeld. De lidstaten moeten de traceerbaarheidscodes vermelden wanneer zij gevallen van niet-naleving melden in het elektronische kennisgevingssysteem.
Naar aanleiding van de herziening van de invoervoorschriften voor de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië in 2021, die heeft geleid tot de wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/682(5), moet de bemonstering om te controleren op de correcte toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in het veld plaatsvinden op basis van de gevallen van niet-naleving die bij inspecties in het veld, voorafgaand aan de uitvoer in verpakkingsfaciliteiten, of bij controles op zendingen aan de grenscontroleposten in de Unie zijn vastgesteld. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de bemonstering op basis van risico’s gebeurt.
Gezien het grote aantal door de lidstaten in 2021 gemelde gevallen van niet-naleving bij vruchten in kwestie van oorsprong uit Zuid-Afrika moeten de bemonsteringsvoorschriften worden aangescherpt ten opzichte van de respectieve voorschriften van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715, om de vruchten in kwestie te controleren op de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie in de verschillende stadia in de verpakkingsinrichting voor de uitvoer.
Aangezien het aantal door de lidstaten gemelde gevallen van niet-naleving bij de vruchten in kwestie van oorsprong uit Brazilië en Uruguay sinds 2019 gering is, heeft de toepassing van de maatregelen van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 door deze landen het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Phyllosticta citricarpa verhinderd. Daarom moeten die maatregelen op deze twee landen van toepassing blijven. Het is echter niet langer nodig om de verplichting voor Uruguay om tests op latente besmetting bij “Valencia”-sinaasappels uit te voeren, te handhaven, omdat het aantal gevallen van niet-naleving van het plaagorganisme in kwestie op die vruchten in kwestie sinds 2016 aanzienlijk is afgenomen.
Uit de risicobeoordeling door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid(6) blijkt dat de invoer van vruchten in kwestie die uitsluitend bestemd zijn voor verwerking, minder risico inhoudt voor het doorgeven van het plaagorganisme in kwestie aan een geschikte waardplant omdat die invoer aan officiële controles binnen de Unie is onderworpen en moet voldoen aan specifieke voorschriften betreffende de verplaatsing, verwerking, opslag, recipiënten, verpakkingen en etikettering. Daarom is het mogelijk dergelijke invoer onder minder strenge voorwaarden toe te staan.
Nadat de in artikel 49 van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad(7) bedoelde materiële controles zijn uitgevoerd, moeten de vruchten in kwestie, die uitsluitend bestemd zijn voor verwerking, rechtstreeks en onmiddellijk naar de verwerkingsinrichtingen of een opslagfaciliteit worden overgebracht, om een zo laag mogelijk fytosanitair risico te garanderen.
Om ervoor te zorgen dat de betrokken nationale plantenziektekundige diensten, bevoegde autoriteiten en professionele marktdeelnemers voldoende tijd hebben om zich aan de in deze verordening vastgestelde eisen aan te passen en ervoor te zorgen dat die voorschriften onmiddellijk na het verstrijken van Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 van toepassing zijn, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 april 2022.
Om marktdeelnemers in Brazilië, Uruguay en Zimbabwe voldoende tijd te geven om zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen, moet de vereiste dat de vruchten in kwestie zijn geteeld op een productielocatie waar het plaagorganisme in kwestie noch tijdens het voorgaande groeiseizoen en uitvoerseizoen is aangetroffen, noch tijdens dat groeiseizoen en uitvoerseizoen bij officiële inspecties in die landen of tijdens de controles op zendingen die de Unie binnenkomen, op de vruchten in kwestie mag zijn aangetroffen, pas vanaf 1 april 2023 van toepassing zijn in het geval van de vruchten in kwestie van oorsprong uit die landen. Een dergelijke uitgestelde toepassing is niet nodig voor Argentinië of Zuid-Afrika, aangezien zij hebben bevestigd dat zij een dergelijke vereiste reeds toepassen.
Het fytosanitaire risico dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van het plaagorganisme in kwestie in Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay en Zimbabwe, en dat wordt veroorzaakt door de invoer van de vruchten in kwestie uit die derde landen in de Unie, varieert voor de vruchten in kwestie nog steeds elk jaar per derde land van oorsprong. Het moet derhalve verder worden beoordeeld op basis van de meest recente technische en wetenschappelijke ontwikkelingen ten aanzien van de preventie en bestrijding van het plaagorganisme in kwestie. Deze verordening moet daarom van tijdelijke aard zijn en op 31 maart 2025 aflopen om herziening ervan mogelijk te maken.
Aangezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/715 op 31 maart 2022 verstrijkt, en opdat de handel in de vruchten in kwestie onmiddellijk na dat verstrijken overeenkomstig de voorschriften van deze verordening kan plaatsvinden, moet deze verordening op de derde dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking treden.
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Onderwerp
In deze verordening worden tijdelijke maatregelen vastgesteld met betrekking tot de vruchten in kwestie van oorsprong uit Argentinië, Brazilië, Zuid-Afrika, Uruguay en Zimbabwe om het binnenbrengen in en de verspreiding binnen het grondgebied van de Unie van Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa te voorkomen.
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
“het plaagorganisme in kwestie”: Phyllosticta citricarpa (McAlpine) Van der Aa;
“de vruchten in kwestie”: vruchten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf. en hybriden daarvan, met uitzondering van vruchten van Citrus aurantium L. en Citrus latifolia Tanaka.