Het door de lidstaten namens de Unie in te nemen standpunt tijdens de van 13 tot en met 17 maart 2023 te houden 66e zitting van de Commissie Verdovende Middelen, waarin dat orgaan besluiten dient te nemen inzake de toevoeging van stoffen aan de lijsten bij het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake psychotrope stoffen van 1971, is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
Besluit (EU) 2023/567 van de Raad van 9 maart 2023 betreffende het namens de Europese Unie op de 66e zitting van de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971
Besluit (EU) 2023/567 van de Raad van 9 maart 2023 betreffende het namens de Europese Unie op de 66e zitting van de Commissie Verdovende Middelen in te nemen standpunt over het toevoegen van stoffen aan de lijsten die gehecht zijn aan het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972, en aan het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
Het Enkelvoudig Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972 (het “Verdrag inzake verdovende middelen”), is op 8 augustus 1975 in werking getreden.
Overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag inzake verdovende middelen kan de Commissie Verdovende Middelen besluiten bepaalde stoffen toe te voegen aan de aan dat verdrag gehechte lijsten. Zij kan de lijsten alleen wijzigen in overeenstemming met de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), maar zij kan ook besluiten de door de WHO aanbevolen wijzigingen niet over te nemen.
Het VN-Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971 (het “Verdrag inzake psychotrope stoffen”) is op 16 augustus 1976 in werking getreden.
Overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag inzake psychotrope stoffen kan de Commissie Verdovende Middelen, op grond van aanbevelingen van de WHO, besluiten om bepaalde stoffen aan de aan dat Verdrag gehechte lijsten toe te voegen of daarvan af te voeren. Zij beschikt over een ruime discretionaire bevoegdheid om rekening te houden met economische, sociale, juridische, administratieve en andere factoren, maar mag niet willekeurig handelen.
Wijzigingen van de aan het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen gehechte lijsten hebben directe gevolgen voor het toepassingsgebied van het Unierecht inzake drugscontrole. Kaderbesluit 2004/757/JBZ van de Raad(1) is van toepassing op de stoffen die zijn opgenomen op de lijsten bij deze verdragen. Iedere wijziging van de aan die verdragen gehechte lijsten wordt dus rechtstreeks opgenomen in de gemeenschappelijke regels van de Unie.
Tijdens haar 66e zitting, die van 13 tot en met 17 maart 2023 in Wenen zal plaatsvinden, zal de Commissie voor Verdovende Middelen beslissen over de toevoeging van zeven nieuwe stoffen aan de aan het Verdrag inzake verdovende middelen en het Verdrag inzake psychotrope stoffen gehechte lijsten.
De Unie is geen partij bij het Verdrag inzake verdovende middelen noch bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen. Zij heeft de status van waarnemer zonder stemrecht in de Commissie Verdovende Middelen, waarin in maart 2023 twaalf lidstaten stemgerechtigd lid zullen zijn(2). De Raad moet die lidstaten machtigen om het standpunt van de Unie over het toevoegen van stoffen aan de lijsten bij die verdragen te vertolken, aangezien dergelijke besluiten onder de bevoegdheid van de Unie vallen.
De WHO heeft aanbevolen om vier nieuwe stoffen toe te voegen aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen en het toevoegen van drie nieuwe stoffen aan lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.
Alle stoffen die door het WHO-deskundigencomité inzake drugsafhankelijkheid (het “deskundigencomité”) zijn beoordeeld en door de WHO worden aanbevolen voor toevoeging aan de lijsten, worden door het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) als nieuwe psychoactieve stoffen gemonitord op grond van Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad(3).
Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is ADB-BUTINACA (IUPAC-benaming: N-[1-(aminocarbonyl)-2,2-dimethylpropyl]-1-butyl-1H-indazol-3-carboxamide) een van indazol afgeleide synthetische cannabinoïde met het S-enantiomeer als actief bestanddeel (CAS Nr.: 2682867-55-4). ADB-BUTINACA heeft geen therapeutische toepassingen en heeft geen vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel verkregen. Er is voldoende bewijs voorhanden dat ADB-BUTINACA wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat ADB-BUTINACA wordt opgenomen in lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.
ADB-BUTINACA is in 26 lidstaten aangetroffen en in ten minste vijf lidstaten aan controle onderworpen. ADB-BUTINACA staat momenteel onder intensief toezicht van het EWDD. De stof heeft het voorwerp uitgemaakt van een volksgezondheidsgerelateerde signalering in het kader van het systeem voor vroegtijdige waarschuwing van de Europese Unie (Early Warning and Response System — EWRS). ADB-BUTINACA wordt ook genoemd in twee andere volksgezondheidsgerelateerde signaleringen. De stof is in verband gebracht met ernstige ongewenste voorvallen, waaronder 14 sterfgevallen die door twee lidstaten zijn gemeld.
De Unie zou daarom het standpunt moeten innemen dat ADB-BUTINACA aan lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen moet worden toegevoegd.
Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is protonitazeen (IUPAC-benaming: N,N-diethyl-5-nitro-2-[(4-propoxyfenyl)methyl]-1-H-benzimidazol-1-ethanamine) een benzimidazolopioïde. Protonitazeen werd voor het eerst gesynthetiseerd als alternatief voor morfine, maar heeft geen goedgekeurde therapeutische toepassing. Er is voldoende bewijs voorhanden dat protonitazeen wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat protonitazeen wordt toegevoegd aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen.
Protonitazeen is in twee lidstaten aangetroffen en in ten minste drie lidstaten aan controle onderworpen. Protonitazeen staat momenteel onder intensief toezicht van het EWDD. Het EWDD heeft geen meldingen over ernstige ongewenste voorvallen met protonitazeen ontvangen.
De Unie moet daarom het standpunt innemen dat protonitazeen aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen moet worden toegevoegd.
Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is etazeen (IUPAC-benaming: 2-[(4-ethoxyfenyl)methyl]-N,N-diethyl-1H-benzimidazol-1-ethanamine) een van benzimidazol afgeleide synthetische opioïde die chemisch-structureel and farmacologisch vergelijkbaar is met stoffen in lijst I (in het kader van het Verdrag inzake verdovende middelen) zoals clonitazeen, etonitazeen en isotonitazeen. Etazeen werd onderzocht vanwege zijn analgetische eigenschappen, maar heeft geen bekende medische toepassing. Er is voldoende bewijs voorhanden dat etazeen wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat etazeen wordt toegevoegd aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen.
Etazeen is in acht lidstaten aangetroffen en in ten minste vijf lidstaten aan controle onderworpen. Etazeen staat momenteel onder intensief toezicht van het EWDD. De stof is in verband gebracht met ernstige ongewenste voorvallen, waaronder vier sterfgevallen die door twee lidstaten zijn gemeld.
De Unie moet daarom het standpunt innemen dat etazeen aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen moet worden toegevoegd.
Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is etonitazepyne (IUPAC-benaming: 2-[(4-ethoxyfenyl)methyl]-5-nitro-1-(2-pyrrolidine-1-ylethyl)-1H-benzoimidazol) een van benzimidazol afgeleide synthetische opioïde die chemisch-structureel and farmacologisch vergelijkbaar is met stoffen in lijst I (in het kader van het Verdrag inzake verdovende middelen) zoals etonitazeen. Etonitazepyne werd onderzocht vanwege zijn analgetische eigenschappen, maar heeft geen bekende medische toepassing. Er is voldoende bewijs voorhanden dat etonitazepyne wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat etonitazepyne wordt toegevoegd aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen.
Etonitazepyne is in zes lidstaten aangetroffen en in ten minste twee lidstaten aan controle onderworpen. Net als andere nieuwe opioïden kan etonitazepyne worden verkocht als vervanging voor gecontroleerde opioïden en heeft de stof het voorwerp uitgemaakt van een volksgezondheidsgerelateerde signalering in het kader van het EWRS. Etonitazepyne staat momenteel onder intensief toezicht van het EWDD. Eén land heeft melding gemaakt van een sterfgeval met bevestigde blootstelling aan etonitazepyne.
De Unie moet daarom het standpunt innemen dat etonitazepyne aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen moet worden toegevoegd.
Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is 2-methyl-AP-237 (IUPAC-benaming: 1-{2-methyl-4-[(2E)-3-fenylprop-2-en-1-yl]piperazine-1-yl}butaan-1-on) een synthetische opioïde, meestal ingedeeld als 1-cinnamylpiperazine. 2-methyl-AP-237 heeft geen bekende therapeutische toepassing en heeft geen vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel verkregen. Er is voldoende bewijs voorhanden dat 2-methyl-AP-237 wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat 2-methyl-AP-237 wordt toegevoegd aan lijst I van het Verdrag inzake verdovende middelen.
2-methyl-AP-237 is in zes lidstaten aangetroffen en in ten minste vier lidstaten aan controle onderworpen. De stof is in verband gebracht met ernstige ongewenste voorvallen, waaronder een sterfgeval.
De Unie moet daarom het standpunt innemen dat 2-methyl-AP-237 aan lijst I bij het Verdrag inzake verdovende middelen moet worden toegevoegd.
Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is alpha-PiHP (α-PiHP, IUPAC-benaming: 4-methyl-1-fenyl-2-(pyrrolidine-1-yl)pentaan-1-on) een synthetisch cathinon. Alpha-PiHP heeft geen bekende therapeutische toepassingen en heeft geen vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel verkregen. Er is voldoende bewijs voorhanden dat alpha-PiHP wordt of kan worden misbruikt en een probleem voor de volksgezondheid en een sociaal probleem kan vormen, waardoor het gerechtvaardigd is de stof onder internationale controle te brengen. Derhalve beveelt de WHO aan dat alpha-PiHP wordt opgenomen in lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen.
Alpha-PiHP is in 18 lidstaten aangetroffen en in ten minste zeven lidstaten aan controle onderworpen. Alpha-PiHP heeft het voorwerp uitgemaakt van een volksgezondheidsgerelateerde signalering in het kader van het EWRS. De stof is in verband gebracht met ernstige ongewenste voorvallen, waaronder vier sterfgevallen, die door één lidstaat zijn gemeld, en is aangetroffen in biologische monsters met betrekking tot ernstige ongewenste voorvallen, die door vier lidstaten zijn gemeld.
De Unie zou daarom het standpunt moeten innemen dat alpha-PiHP aan lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen moet worden toegevoegd.
Volgens de beoordeling van het deskundigencomité is 3-methylmethcathinon (3-MMC, IUPAC-benaming: 2-(methylamino)-1-(3-methylfenyl)propaan-1-on) een synthetisch cathinon en een positie-isomeer van de internationaal gecontroleerde stof 4-methylmethcathinon (4-MMC, mefedron, lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen). 3-MMC werd in 2016 kritisch beoordeeld, maar er werd besloten om een aanvullende kritische beoordeling aan te vragen voor bespreking tijdens een volgende vergadering, in afwachting van meer informatie. Er bleken enkele octrooiaanvragen, onder meer inzake het gebruik van 3-MMC, te bestaan, maar van lopende klinische proeven voor therapeutische toepassing van 3-MMC was er geen spoor. 3-MMC heeft noch in de humane, noch in de veterinaire geneeskunde in de Unie een erkende toepassing.
De risico’s van 3-MMC zijn beoordeeld door het wetenschappelijk comité van het EWDD, en 3-MMC is bij Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2022/1326 van de Commissie al opgenomen in de definitie van “drug” in Kaderbesluit 2004/757/JBZ(4). 3-MMC staat momenteel onder intensief toezicht van het EWDD. Ten tijde van de risicobeoordeling, in november 2021, is er in 23 lidstaten 3-MMC aangetroffen. Vijf lidstaten hebben melding gemaakt van in totaal 27 sterfgevallen met bevestigde blootstelling aan 3-MMC en vier lidstaten hebben melding gemaakt van 14 acute niet-dodelijke vergiftigingen met bevestigde blootstelling aan 3-MMC.
De Unie zou daarom het standpunt moeten innemen dat 3-MMC aan lijst II bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen moet worden toegevoegd.
Het is wenselijk het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Commissie voor verdovende middelen, aangezien de besluiten over de toevoeging van zeven nieuwe stoffen aan de lijsten rechtstreeks van invloed zullen zijn op de inhoud van het Unierecht, te weten Kaderbesluit 2004/757/JBZ.
Het standpunt van de Unie moet tot uiting worden gebracht door de gezamenlijk optredende lidstaten die lid zijn van de Commissie Verdovende Middelen.
Denemarken is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ en neemt derhalve deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit.
Ierland is gebonden door Kaderbesluit 2004/757/JBZ en neemt derhalve deel aan de vaststelling en toepassing van dit besluit,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Artikel 2
Het in artikel 1 bedoelde standpunt wordt vertolkt door de gezamenlijk in het belang van de Unie optredende lidstaten die lid zijn van de Commissie Verdovende Middelen.
Artikel 3
Dit besluit is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te Brussel, 9 maart 2023.
Voor de Raad
De voorzitter
G. Strömmer