Home

Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/695 van de Commissie van 27 maart 2023 tot vaststelling van het format van het verslag over de staat en de ontwikkelingen van in het wild levende vogelsoorten zoals bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (vogelrichtlijn) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2023) 1889)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/695 van de Commissie van 27 maart 2023 tot vaststelling van het format van het verslag over de staat en de ontwikkelingen van in het wild levende vogelsoorten zoals bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (vogelrichtlijn) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2023) 1889)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand(1), en met name artikel 12, lid 1, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

  1. In artikel 12, lid 1, van Richtlijn 2009/147/EG wordt bepaald dat de lidstaten om de zes jaar een verslag bij de Commissie moeten indienen over de toepassing van de maatregelen die in het kader van die richtlijn zijn getroffen en over de belangrijkste effecten van die maatregelen.

  2. Dat verslag moet met name informatie bevatten over de staat en de ontwikkelingen van in het wild levende vogelsoorten die door Richtlijn 2009/147/EG worden beschermd, de bedreigingen en druk op die vogelsoorten, de voor hen genomen instandhoudingsmaatregelen en de bijdrage van het netwerk van speciale beschermingszones aan de doelstellingen als bepaald in artikel 2 van die richtlijn.

  3. Het format van dat verslag moet worden afgestemd op het format van het in artikel 17, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad(2) bedoelde verslag.

  4. Ondersteunende documenten die het consistente gebruik van het verslagleggingsformat in de hele Unie moeten waarborgen, waaronder lijsten met codes, technische richtsnoeren en gegevensbestandformaten om de informatie in te dienen, zijn voor de lidstaten beschikbaar op een door het Europees Milieuagentschap beheerd online referentieportaal voor artikel 12.

  5. De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het krachtens artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2009/147/EG ingestelde Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het in artikel 12, lid 1, van Richtlijn 2009/147/EG bedoelde verslagleggingsformat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 maart 2023.

Voor de Commissie

Virginijus Sinkevičius

Lid van de Commissie

BIJLAGEVERSLAGLEGGINGSFORMAT ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 12 VAN RICHTLIJN 2009/147/EG (VOGELRICHTLIJN)

Het in artikel 12 bedoelde verslagleggingsformat bestaat uit twee hoofddelen:

  • deel A — het format van het algemene verslag, dat een overzicht bevat van de gegevens over de uitvoering van Richtlijn 2009/147/EG en de in het kader van die richtlijn getroffen algemene maatregelen;

  • deel B — het format van het verslag betreffende de staat en de ontwikkelingen van vogelsoorten, dat onder andere gegevens bevat over de druk, de instandhoudingsmaatregelen en het bestrijkingsgebied van de speciale beschermingszones.

Het verslagleggingsformat moet volgens de instructies in de toelichting worden ingevuld. Op het online referentieportaal voor artikel 12 zijn verdere richtsnoeren te vinden.

Deel A — Format van het algemene verslag

Dit deel moet één keer worden ingevuld voor de lidstaat als geheel.

Belangrijkste resultaten in het kader van Richtlijn 2009/147/EG

Algemene informatiebronnen over de uitvoering van Richtlijn 2009/147/EG

Onderzoek en werkzaamheden die nodig zijn voor de bescherming, het beheer en de duurzame exploitatie van vogelpopulaties (artikel 10 van Richtlijn 2009/147/EG)

Niet-inheemse vogelsoorten (artikel 11 van Richtlijn 2009/147/EG)

Deel B — Format van het verslag betreffende de staat en de ontwikkelingen van vogelsoorten

Dit deel moet voor alle relevante vogelsoorten in een lidstaat worden ingevuld volgens de richtsnoeren in de toelichting en de desbetreffende checklists op het online referentieportaal voor artikel 12.

Informatie over de soort

Seizoen

Populatiegrootte

Populatietrend

Verspreidingskaart en omvang van het broedgebied

Verspreidingstrend van het broedgebied

Belangrijkste vormen van druk en bedreigingen

Instandhoudingsmaatregelen

Bestrijkingsgebied Natura 2000 (speciale beschermingszones, SBZ’s)

Vooruitgang van de werkzaamheden in verband met internationale soortspecifieke actieplannen (SAP’s), beheersplannen (MP’s) en korte verklaringen inzake beheer (BMS’en)

Informatie met betrekking tot de in bijlage II bij Richtlijn 2009/147/EG bedoelde soorten

LIDSTAAT

Gebruik de code overeenkomstig de lijst op het referentieportaal.

Belangrijkste resultaten in het kader van Richtlijn 2009/147/EG

Vrije tekst

  • Belangrijkste resultaten

    Geef een korte beschrijving van de belangrijkste resultaten in het kader van Richtlijn 2009/147/EG die tijdens de verslagperiode zijn behaald en besteed daarbij in het bijzonder aandacht aan het netwerk van speciale beschermingszones (SBZ’s).

  • Voorbeeld van een succesverhaal

    Geef een korte beschrijving van ten minste één succesverhaal, indien er een is. Een succesverhaal kan gaan over om het even welke in het wild levende vogelsoort waarvoor in de verslagperiode een duidelijke verbetering is vastgesteld, d.w.z. een toename van de populatie op korte termijn (broeden of overwinteren) ongeacht de langetermijntrend, of een stabiele/schommelende kortetermijntrend van de populatie ten opzichte van een dalende langetermijntrend.

    De beschreven verbeteringen moeten het gevolg van instandhoudingsmaatregelen zijn en moeten zich in de huidige verslagperiode hebben voorgedaan. De maatregelen mogen eventueel op een eerder tijdstip zijn ingesteld.

Als een lidstaat meer documentatie wil toevoegen dan in dit format vereist is, moet die documentatie in de vorm van bijlagen (met inbegrip van de bestandsnamen daarvan) aan het einde van dit vrijetekstveld worden vermeld en moeten de desbetreffende bestanden samen met de rest van het verslag naar het rapportagemechanisme van het Europees Milieuagentschap worden geüpload. Verstrek indien mogelijk een vertaling naar het Engels.

Tekst in de nationale taal

Maximaal 2-3 bladzijden

Engelse vertaling

Facultatief

Soort(en)/ondersoort(en) (naam en code) en seizoen waarop het succesverhaal betrekking heeft

  1. Code en naam van de vogelsoort(en)

  2. Seizoen

Algemene informatiebronnen over de uitvoering van Richtlijn 2009/147/EG

Verstrek een of meer links naar nationale informatiebronnen waar de gevraagde informatie kan worden gevonden of leg uit hoe men toegang tot die informatie kan krijgen.

Algemene informatie over Richtlijn 2009/147/EG

URL/tekst

Informatie over het Natura 2000-netwerk (speciale beschermingszones, SBZ’s)

URL/tekst

Monitoringprogramma’s (artikel 4, lid 1, en artikel 10 van Richtlijn 2009/147/EG)

URL/tekst

Bescherming van soorten (artikelen 5 tot en met 8 van Richtlijn 2009/147/EG)

URL/tekst

Omzetting van de richtlijn (wetteksten)

URL/tekst

Onderzoek en werkzaamheden die nodig zijn voor de bescherming, het beheer en de duurzame exploitatie van vogelpopulaties (artikel 10 van Richtlijn 2009/147/EG)

Vermeld hieronder de recentste activiteiten. Aanvullende relevante informatie in verband met de uitvoering van artikel 10 kan als vrije tekst worden ingevoerd in deel 1 (belangrijkste resultaten).

Nationale vogelatlas

Titel

Jaar van publicatie

Link en/of bibliografische verwijzing

URL/tekst

Nationaal vogelmonitoringsoverzicht

Indien meer dan één overzicht is gepubliceerd, moeten de velden 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 worden herhaald.

Titel of soortgelijke verwijzing en korte beschrijving

Betrokken soorten, belangrijkste resultaten enz.

Jaar van publicatie

Link en/of bibliografische verwijzing

URL/tekst

Nationale rode lijst voor vogels

Titel

Jaar van publicatie

Link en/of bibliografische verwijzing

URL/tekst

Andere publicaties die voor de hele EU van belang zijn (bv. nationaal overzicht van maatregelen met betrekking tot bedreigde soorten)

Indien er meer dan één publicatie is, moeten de velden 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.3 worden herhaald. Vermeld maximaal tien publicaties.

Titel of soortgelijke verwijzing en korte beschrijving

Betrokken soorten, belangrijkste resultaten enz.

Jaar van publicatie

Link en/of bibliografische verwijzing

URL/tekst

Niet-inheemse vogelsoorten (artikel 11 van Richtlijn 2009/147/EG)

Verslag betreffende vogelsoorten die niet natuurlijk in het wild leven op het Europese grondgebied van de lidstaten en waarvan de introductie in de verslagperiode heeft plaatsgevonden. Herhaal de velden 4.1 tot en met 4.5 voor elke gerapporteerde soort.

Wetenschappelijke soortnaam

Subspecifieke eenheid

Indien van toepassing

Belangrijkste inhoud van het juridische besluit betreffende introductie

Vrije tekst met vermelding van de motivering, het aantal individuen en de duur van elke vergunning.

Overleg met de Commissie

Datum

Aanvullende informatie

Facultatief

Andere relevante informatie ter aanvulling van de in de velden 4.1 tot en met 4.4 in te vullen gegevens.

Vrije tekst

Informatie over de soort

Lidstaat

Gebruik de code overeenkomstig de lijst op het referentieportaal.

Code van de soort

Selecteer de code uit de vogelsoortenchecklist op het referentieportaal.

Euring-code

Selecteer de code uit de vogelsoortenchecklist op het referentieportaal.

Wetenschappelijke soortnaam

Selecteer de soort uit de vogelsoortenchecklist op het referentieportaal.

Subspecifieke populatie

Selecteer in voorkomend geval de afzonderlijke populatie (overeenkomstig de vogelsoortenchecklist op het referentieportaal).

Alternatieve wetenschappelijke soortnaam

Facultatief

Op nationaal niveau gebruikte wetenschappelijke naam, indien die verschilt van de in punt 1.4 vermelde naam.

Gebruikelijke naam

Facultatief

In de nationale taal

Seizoen

Seizoen

Selecteer het seizoen waarin de gegevens die worden gerapporteerd, zijn verzameld: Breeding (broedseizoen)/Winter (overwinteringsseizoen)/Passage (trekseizoen) (zoals omschreven in de vogelsoortenchecklist).

Eerste rapportage

Geef aan of dit de eerste rapportageronde voor deze soort is (met uitzondering van situaties waarin de naam of de code van de soort tussen verslagperioden is gewijzigd).

  • JA

  • NEEN

Aanvullende informatie

Geef de aard van de eerste rapportage aan. Andere aanvullende informatie is facultatief.

Populatiegrootte

Jaar of periode

Jaar of periode waarin de populatiegrootte voor het laatst is bepaald.

Populatiegrootte

  1. Eenheid

Broedparen/individuen/andere (overeenkomstig de vogelsoortenchecklist op het referentieportaal)

  1. Minimum

Aantal (onbewerkt cijfer, d.w.z. niet afgerond). Vermeld een interval (b, c) en/of de beste enkele waarde (d).

  1. Maximum

Aantal (onbewerkt cijfer, d.w.z. niet afgerond). Vermeld een interval (b, c) en/of de beste enkele waarde (d).

  1. Beste enkele waarde

Aantal (onbewerkt cijfer, d.w.z. niet afgerond). Vermeld een interval (b, c) en/of de beste enkele waarde (d).

Type raming

Beste raming/meerjarengemiddelde/95 %-betrouwbaarheidsinterval/ minimum

Populatiegrootte

Methodiek

Selecteer een van de volgende methoden:

  1. Volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

  2. Hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

  3. Hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

  4. Onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

Bronnen

Verstrek bibliografische verwijzingen, links, contactgegevens van deskundigen enz.

Vrije tekst

Verandering en reden voor die verandering (sinds het vorige verslag)

Is er iets veranderd sinds de vorige verslagperiode? Zo ja kan meer dan één van de opties b) tot en met f) worden gekozen.

  1. Neen, er is geen verandering

  2. Ja, als gevolg van een echte verandering

  3. Ja, als gevolg van verbeterde kennis/nauwkeurigere gegevens

  4. Ja, als gevolg van het gebruik van een andere methode

  5. Ja, maar de aard van de verandering is onbekend

  6. Ja, om andere redenen

De verandering is voornamelijk het gevolg van (selecteer één van de onderstaande redenen):

  1. een echte verandering

  2. verbeterde kennis of nauwkeurigere gegevens

  3. het gebruik van een andere methode

  4. onbekend

  5. andere redenen

Aanvullende informatie

Facultatief

Andere relevante informatie ter aanvulling van de in de velden 3.1 tot en met 3.6 in te vullen gegevens.

Vrije tekst

  • Populatietrend

  • Kortetermijntrend (afgelopen twaalf jaar)

    Kortetermijntrend

    Periode

    Voortschrijdend tijdvenster van twaalf jaar of periode die daar zo nauw mogelijk bij aansluit (voorbeeld: voor de verslagperiode 2019-2024 is dat 2013-2024).

    Kortetermijntrend

    Richting

    Selecteer een van de volgende opties:

    1. stabiel

    2. schommelend

    3. stijgend

    4. dalend

    5. onzeker

    6. onbekend

    Kortetermijntrend

    Omvang

    1. Minimum

    Procentuele verandering over de in veld 4.1.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    1. Maximum

    Procentuele verandering over de in veld 4.1.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    1. Beste enkele waarde

    Procentuele verandering over de in veld 4.1.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    Kortetermijntrend

    Methodiek

    Selecteer een van de volgende methoden:

    1. Volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

    2. Hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

    3. Hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

    4. Onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

    Bronnen

    Verstrek bibliografische verwijzingen, links, contactgegevens van deskundigen enz.

    Vrije tekst.

    Langetermijntrend (sinds ca. 1980)

    Langetermijntrend

    Periode

    Periode beginnende rond 1980 en eindigend aan het einde van de verslagperiode.

    Langetermijntrend

    Richting

    Selecteer een van de volgende opties:

    1. stabiel

    2. schommelend

    3. stijgend

    4. dalend

    5. onzeker

    6. onbekend

    Langetermijntrend

    Omvang

    1. Minimum

    Procentuele verandering over de in veld 4.2.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    1. Maximum

    Procentuele verandering over de in veld 4.2.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    1. Beste enkele waarde

    Procentuele verandering over de in veld 4.2.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    Langetermijntrend

    Methodiek

    Selecteer een van de volgende methoden:

    1. Volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

    2. Hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

    3. Hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

    4. Onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

    Bronnen

    Verstrek bibliografische verwijzingen, links, contactgegevens van deskundigen enz.

    Vrije tekst

    Aanvullende informatie

    Facultatief

    Andere relevante informatie ter aanvulling van de in de delen 4.1 en 4.2 in te vullen gegevens.

    Vrije tekst

    Verspreidingskaart en omvang van het broedgebied

    Kwetsbare soorten

    Hebben de verstrekte ruimtelijke gegevens betrekking op een soort (of een subspecifieke populatie) die als “kwetsbaar” moet worden beschouwd?

    • JA

    • NEEN

    Jaar of periode

    Jaar of periode waarin de verspreiding van het broedgebied voor het laatst is bepaald.

    Verspreidingskaart van het broedgebied

    Dien een kaart en de relevante metagegevens in volgens de technische specificaties in de toelichting. De norm voor de verspreiding van soorten is ETRS89-rastercellen van 10 × 10 km in de LAEA-projectie (EPSG-code:3035).

    Omvang van het broedgebied

    Totale oppervlakte van het broedgebied in km2

    Verspreiding van het broedgebied

    Methodiek

    Selecteer een van de volgende methoden:

    1. Volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

    2. Hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

    3. Hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

    4. Onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

    Extra kaarten

    Facultatief

    De lidstaten mogen een extra kaart die verschilt van de overeenkomstig veld 5.3 in te dienen standaardkaart en/of een kaart van het areaal indienen.

    Bronnen

    Verstrek bibliografische verwijzingen, links, contactgegevens van deskundigen enz.

    Aanvullende informatie

    Facultatief

    Andere relevante informatie ter aanvulling van de in de velden 5.1 tot en met 5.7 in te vullen gegevens.

    Vrije tekst

    Verspreidingstrend van het broedgebied

    Kortetermijntrend (afgelopen twaalf jaar)

    Kortetermijntrend

    Periode

    Voortschrijdend tijdvenster van twaalf jaar of periode die daar zo nauw mogelijk bij aansluit (voorbeeld: voor de verslagperiode 2019-2024 is dat 2013-2024).

    Kortetermijntrend

    Richting

    Selecteer een van de volgende opties:

    1. stabiel

    2. schommelend

    3. stijgend

    4. dalend

    5. onzeker

    6. onbekend

    Kortetermijntrend

    Omvang

    1. Minimum

    Procentuele verandering over de in veld 6.1.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    1. Maximum

    Procentuele verandering over de in veld 6.1.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    1. Beste enkele waarde

    Procentuele verandering over de in veld 6.1.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    Kortetermijntrend

    Methodiek

    Selecteer een van de volgende methoden:

    1. Volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

    2. Hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

    3. Hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

    4. Onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

    Bronnen

    Verstrek bibliografische verwijzingen, links, contactgegevens van deskundigen enz.

    Vrije tekst

    Langetermijntrend (sinds ca. 1980)

    Langetermijntrend

    Periode

    Periode beginnende rond 1980 en eindigend aan het einde van de verslagperiode.

    Langetermijntrend

    Richting

    Selecteer een van de volgende opties:

    1. stabiel

    2. schommelend

    3. stijgend

    4. dalend

    5. onzeker

    6. onbekend

    Langetermijntrend

    Omvang

    1. Minimum

    Procentuele verandering over de in veld 6.2.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    1. Maximum

    Procentuele verandering over de in veld 6.2.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    1. Beste enkele waarde

    Procentuele verandering over de in veld 6.2.1 aangegeven periode. Vermeld een interval (a, b) en/of de beste enkele waarde (c).

    Langetermijntrend

    Methodiek

    Selecteer een van de volgende methoden:

    1. Volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

    2. Hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

    3. Hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

    4. Onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

    Bronnen

    Verstrek bibliografische verwijzingen, links, contactgegevens van deskundigen enz.

    Vrije tekst

    Aanvullende informatie

    Facultatief

    Andere relevante informatie ter aanvulling van de in de delen 6.1 en 6.2 in te vullen gegevens.

    Vrije tekst

    Belangrijkste vormen van druk en bedreigingen

    Kenmerken van de druk

    1. Druk

    Vermeld maximaal 20 vormen van druk met gebruikmaking van de lijst met codes op het referentieportaal en vul voor elke vorm van druk de velden b) tot en met g) in.

    1. Tijdstip

    • in het verleden, maar momenteel zonder uitwerking dankzij maatregelen

    • aanhoudend

    • aanhoudend en waarschijnlijk ook in de toekomst voortdurend

    • alleen in de toekomst

    1. Reikwijdte (getroffen deel van de populatie)

    Vul in voor “aanhoudend” en “aanhoudend en waarschijnlijk ook in de toekomst voortdurend”:

    • geheel > 90 %

    • meerderheid 50-90 %

    • minderheid < 50 %

    1. Invloed (op de populatie of de habitat van de soort)

    Vul in voor “aanhoudend” en “aanhoudend en waarschijnlijk ook in de toekomst voortdurend”:

    • Grote invloed

    • Middelgrote invloed

    • Kleine invloed

    1. Locatie (waar de druk voornamelijk gevolgen heeft)

    • In de lidstaat

    • Elders in de EU

    • Buiten de EU

    • Zowel binnen als buiten de EU

    • Onbekend

    1. Voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soort(en)

    Vul in indien “voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soort(en)” (“IAS of Union concern”) is geselecteerd. Maak een keuze uit de lijst van relevante soorten (zie het referentieportaal voor artikel 12).

    1. Andere invasieve uitheemse soort(en)

    Facultatief

    Vul in indien “andere invasieve uitheemse soort(en) dan voor de Unie zorgwekkende soorten” (“other invasive alien species — other than species of Union concern”) is geselecteerd. Maak een keuze uit de Easin-databank (zie het referentieportaal voor artikel 12).

    Methodiek

    Facultatief

    Selecteer een van de volgende methoden:

    1. Volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

    2. Hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

    3. Hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

    4. Onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

    Informatiebronnen

    Facultatief

    Verstrek indien beschikbaar bronnen (internetadres, metagegevens) waar onderbouwende informatie over de vormen van druk kan worden gevonden.

    Aanvullende informatie

    Facultatief

    Andere relevante informatie ter aanvulling van de in de veld 7.1 in te vullen gegevens.

    Vrije tekst

    Instandhoudingsmaatregelen

    Staat van de maatregelen

    Zijn er maatregelen nodig?

    • JA

    • NEEN

    Zo JA, geef de staat van de maatregelen aan (selecteer één optie):

    1. Maatregelen aangeduid, maar nog niet toegepast

    2. Maatregelen nodig, maar kunnen niet worden aangeduid

    3. Een deel van de aangeduide maatregelen is toegepast

    4. De meeste/alle aangeduide maatregelen zijn toegepast

    Reikwijdte van de toegepaste maatregelen

    Vul in indien onder 8.1 “c) Een deel van de aangeduide maatregelen is toegepast” of “d) De meeste/alle aangeduide maatregelen zijn toegepast” is geselecteerd.

    Hebben deze maatregelen gevolgen voor (selecteer één optie)

    1. < 50 %

    2. 50-90 % of

    3. > 90 %

    van de populatie?

    Hoofddoel van de toegepaste maatregelen

    1. Geef de hoofddoelen van de toegepaste maatregelen aan:

      1. De huidige verspreiding, populatie en/of habitat van de soort in stand houden

      2. De huidige verspreiding van de soort uitbreiden

      3. De populatiegrootte doen toenemen en/of de populatiedynamiek verbeteren (het voortplantingssucces verbeteren, de sterfte doen afnemen, de leeftijd/geslacht-structuur verbeteren)

      4. De habitat van de soort herstellen

    1. Als hierboven meer dan één optie is geselecteerd, geef dan hier het belangrijkste (primaire) doel aan (selecteer één optie):

      Instandhouding van de huidige staat/uitbreiding van het areaal/toename of verbetering van de populatie / herstel van de habitat

    Locatie van de maatregelen

    Geef de locatie van de toegepaste maatregelen aan (selecteer één optie):

    1. Alleen binnen Natura 2000

    2. Zowel binnen als buiten Natura 2000

    3. Alleen buiten Natura 2000

    Effect van de maatregelen

    (wanneer de maatregelen de druk beginnen te neutraliseren en positieve effecten beginnen te hebben)

    Geef aan binnen welke termijn de maatregelen effect (zullen) hebben (met betrekking tot het in veld 8.3 aangegeven hoofddoel) (selecteer één optie):

    1. Effect op de korte termijn (in de huidige verslagperiode, bv. 2019-2024)

    2. Effect op de middellange termijn (in de twee volgende verslagperioden, bv. 2025-2036)

    3. Effect op de lange termijn (bv. na 2036)

    Lijst van de belangrijkste instandhoudingsmaatregelen

    Vermeld maximaal 20 maatregelen met gebruikmaking van de lijst met codes op het referentieportaal voor artikel 12.

    Aanvullende informatie

    Facultatief

    Andere relevante informatie ter aanvulling van de in de velden 8.1 tot en met 8.6 in te vullen gegevens.

    Vrije tekst

    Bestrijkingsgebied Natura 2000 (speciale beschermingszones, SBZ’s)

    Te rapporteren voor alle in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten en alle niet in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten die aanleiding geven tot de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ’s) (gebruik de vogelsoortenchecklist op het referentieportaal).

    Populatiegrootte binnen het Natura 2000-netwerk (speciale beschermingszones, SBZ’s)

    (op nationaal niveau, met inbegrip van alle gebieden waar de soort voorkomt)

    1. Eenheid

    Gebruik dezelfde eenheid als in veld 3.2, a).

    1. Minimum

    Aantal (onbewerkt cijfer, d.w.z. niet afgerond). Vermeld een interval (b, c) en/of de beste enkele waarde (d).

    1. Maximum

    Aantal (onbewerkt cijfer, d.w.z. niet afgerond). Vermeld een interval (b, c) en/of de beste enkele waarde (d).

    1. Beste enkele waarde

    Aantal (onbewerkt cijfer, d.w.z. niet afgerond). Vermeld een interval (b, c) en/of de beste enkele waarde (d).

    Type raming

    Beste raming/meerjarengemiddelde/95%-betrouwbaarheidsinterval/minimum

    Populatiegrootte binnen het netwerk

    Methodiek

    Selecteer een van de volgende methoden:

    1. Volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

    2. Hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

    3. Hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

    4. Onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

    Kortetermijntrend van de populatiegrootte binnen het netwerk

    Richting

    Kortetermijntrend van de populatiegrootte binnen het netwerk in de in veld 4.1.1 vermelde periode. Selecteer een van de volgende opties:

    1. stabiel

    2. schommelend

    3. stijgend

    4. dalend

    5. onzeker

    6. onbekend

    Kortetermijntrend van de populatiegrootte binnen het netwerk

    Methodiek

    Selecteer een van de volgende methoden:

    1. Volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

    2. Hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

    3. Hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

    4. Onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

    Aanvullende informatie

    Facultatief

    Andere relevante informatie ter aanvulling van de in de velden 9.1 tot en met 9.5 in te vullen gegevens.

    Vrije tekst

    Vooruitgang van de werkzaamheden in verband met internationale soortspecifieke actieplannen (SAP’s), beheersplannen (MP’s) en korte verklaringen inzake beheer (BMS’en)

    In te vullen op het niveau van soort/ondersoort.

    Type internationaal plan

    SAP/MP/BMS (gebruik de lijst van soorten met een SAP/MP/BMS op het referentieportaal) (er kunnen meerdere plannen worden geselecteerd)

    Is er een nationaal plan aangenomen dat verband houdt met het/de internationale soortspecifieke actieplan (SAP)/beheersplan (MP)/korte verklaring inzake beheer (BMS)?

    • JA

    • NEEN

    Beoordeling van de doeltreffendheid van soortspecifieke actieplannen (SAP’s) voor wereldwijd bedreigde soorten

    Geef aan wat de nationale staat van een soort is (met betrekking tot aantallen en areaalgrootte) (selecteer één optie):

    1. evolueert in de richting van de doelstelling(en) van het plan

    2. ongewijzigd

    3. verder verslechterend ten opzichte van de doelstelling(en) van het plan

    Beoordeling van de doeltreffendheid van beheersplannen (MP’s) voor bejaagbare soorten die zich niet in een veilige staat bevinden

    Geef aan wat de nationale staat van een soort is (met betrekking tot aantallen en areaalgrootte) (selecteer één optie):

    1. verbeterend

    2. ongewijzigd

    3. verder verslechterend

    Bronnen van verdere informatie

    Weblinks (bv. voor het nationaal plan), gepubliceerde verslagen enz.

    Vrije tekst

    Gegevens betreffende in bijlage II bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten

    In te vullen op het niveau van soort/ondersoort.

    Wordt de soort op nationaal niveau bejaagd?

    Wordt de soort op nationaal niveau bejaagd?

    • JA

    • NEEN

    Zo ja, vul dan de velden 11.2, 11.3 en 11.4 in.

    Afschotcijfer

    Verstrek de nationale afschotstatistieken voor de verslagperiode.

    1. Eenheid

    Individuen

    1. Seizoen

    (facultatief)

    Geef aan of deze gegevens betrekking hebben op de overwinterende populatie of de trekpopulatie (als dit veld niet wordt ingevuld, wordt ervan uitgegaan dat er geen onderscheid is tussen de overwinterende populatie en de trekpopulatie).

    1. Statistieken/aantallen (individuen)

    Verstrek statistieken per jachtseizoen of per jaar (indien seizoen niet wordt gebruikt) in de verslagperiode.

    Seizoen/jaar 1

    Seizoen/jaar 2

    Seizoen/jaar 3

    Seizoen/jaar 4

    Seizoen/jaar 5

    Seizoen/jaar 6

    Min. (onbewerkt cijfer, d.w.z. niet afgerond)

    Max. (onbewerkt cijfer, d.w.z. niet afgerond)

    Onbekend

    Afschotcijfer

    Methodiek

    Selecteer een van de volgende methoden:

    1. Volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

    2. Hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

    3. Hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

    4. Onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

    Aanvullende informatie

    Facultatief

    Andere relevante informatie ter aanvulling van de in de velden 11.1, 11.2 en 11.3 in te vullen gegevens.

    Vrije tekst

    INHOUDSOPGAVE

    BladzijdeInleiding33DEEL AFORMAT VAN HET ALGEMENE VERSLAG34Lidstaat341.Belangrijkste resultaten in het kader van Richtlijn 2009/147/EG341.1.Tekst in de nationale taal341.2.Engelse vertaling (facultatief)351.3.Soort(en)/ondersoort(en) (naam en code) en seizoen waarop het succesverhaal betrekking heeft352.Algemene informatiebronnen over de uitvoering van Richtlijn 2009/147/EG352.1.Algemene informatie over Richtlijn 2009/147/EG352.2.Informatie over het Natura 2000-netwerk (speciale beschermingszones, SBZ’s)352.3.Monitoringprogramma’s (artikel 4, lid 1, en artikel 10 van Richtlijn 2009/147/EG)352.4.Bescherming van soorten (artikelen 5 tot en met 8 van Richtlijn 2009/147/EG)352.5.Omzetting van de richtlijn (wetteksten)353.Onderzoek en werkzaamheden die nodig zijn voor de bescherming, het beheer en de duurzame exploitatie van vogelpopulaties (artikel 10 van Richtlijn 2009/147/EG)363.1.Nationale vogelatlas363.2.Nationaal vogelmonitoringsoverzicht363.3.Nationale rode lijst voor vogels363.4.Andere publicaties die voor de hele EU van belang zijn (bv. nationaal overzicht van maatregelen met betrekking tot bedreigde soorten)364.Niet-inheemse vogelsoorten (artikel 11 van Richtlijn 2009/147/EG)364.1.Wetenschappelijke soortnaam364.2.Subspecifieke eenheid364.3.Belangrijkste inhoud van het juridische besluit betreffende introductie374.4.Overleg met de Commissie374.5.Aanvullende informatie (facultatief)37DEEL BFORMAT VAN HET VERSLAG BETREFFENDE DE STAAT EN DE ONTWIKKELINGEN VAN VOGELSOORTEN (ARTIKEL 12 VAN RICHTLIJN 2009/147/EG)37Soorten waarover verslag moet worden uitgebracht37Toelichting bij het invullen van het format van het verslag betreffende de staat en de ontwikkelingen van vogelsoorten401.Informatie over de soort421.1.Lidstaat421.2.Code van de soort421.3.Euring-code421.4.Wetenschappelijke soortnaam421.5.Subspecifieke populatie431.6.Alternatieve wetenschappelijke soortnaam (facultatief)431.7.Gebruikelijke naam (facultatief)432.Seizoen432.1.Seizoen432.2.Eerste rapportage432.3.Aanvullende informatie433.Populatiegrootte433.1.Jaar of periode433.2.Populatiegrootte433.3.Type raming443.4.Methodiek453.5.Bronnen453.6.Verandering en reden voor die verandering (sinds het vorige verslag)453.7.Aanvullende informatie (facultatief)464.Populatietrend464.1.Kortetermijntrend (afgelopen twaalf jaar)464.1.1.Kortetermijntrend — Periode464.1.2.Kortetermijntrend — Richting464.1.3.Kortetermijntrend — Omvang474.1.4.Kortetermijntrend — Methodiek484.1.5.Bronnen484.2.Langetermijntrend (sinds ca. 1980)484.2.1.Langetermijntrend — Periode484.2.2.Langetermijntrend — Richting484.2.3.Langetermijntrend — Omvang494.2.4.Langetermijntrend — Methodiek494.2.5.Bronnen494.3.Aanvullende informatie (facultatief)495.Verspreidingskaart en omvang van het broedgebied495.1.Kwetsbare soorten495.2.Jaar of periode495.3.Verspreidingskaart van het broedgebied495.4.Omvang van het broedgebied505.5.Methodiek505.6.Extra kaarten (facultatief)505.7.Bronnen515.8.Aanvullende informatie (facultatief)516.Verspreidingstrend van het broedgebied516.1.Kortetermijntrend (afgelopen twaalf jaar)516.1.1.Kortetermijntrend — Periode516.1.2.Kortetermijntrend — Richting516.1.3.Kortetermijntrend — Omvang516.1.4.Kortetermijntrend — Methodiek526.1.5.Bronnen526.2.Langetermijntrend (sinds ca. 1980)526.2.1.Langetermijntrend — Periode526.2.2.Langetermijntrend — Richting536.2.3.Langetermijntrend — Omvang536.2.4.Langetermijntrend — Methodiek536.2.5.Bronnen536.3.Aanvullende informatie (facultatief)537.Belangrijkste vormen van druk en bedreigingen537.1.Kenmerken van de druk547.2.Methodiek (facultatief)557.3.Informatiebronnen (facultatief)567.4.Aanvullende informatie (facultatief)568.Instandhoudingsmaatregelen568.1.Staat van de maatregelen568.2.Reikwijdte van de toegepaste maatregelen568.3.Hoofddoel van de toegepaste maatregelen568.4.Locatie van de maatregelen578.5.Effect van de maatregelen578.6.Lijst van de belangrijkste instandhoudingsmaatregelen578.7.Aanvullende informatie (facultatief)579.Bestrijkingsgebied Natura 2000 (speciale beschermingszones, SBZ’s)579.1.Populatiegrootte binnen het Natura 2000-netwerk (speciale beschermingszones, SBZ’s)589.2.Type raming589.3.Populatiegrootte binnen het netwerk — Methodiek589.4.Kortetermijntrend van de populatiegrootte binnen het netwerk — Richting589.5.Kortetermijntrend van de populatiegrootte binnen het netwerk — Methodiek599.6.Aanvullende informatie (facultatief)5910.Vooruitgang van de werkzaamheden in verband met internationale soortspecifieke actieplannen (SAP’s), beheersplannen (MP’s) en korte verklaringen inzake beheer (BMS’en)5910.1.Type internationaal plan5910.2.Is er een nationaal plan aangenomen dat verband houdt met het/de internationale soortspecifieke actieplan (SAP)/beheersplan (MP)/korte verklaring inzake beheer (BMS)?6010.3.Beoordeling van de doeltreffendheid van soortspecifieke actieplannen (SAP’s) voor wereldwijd bedreigde soorten6010.4.Beoordeling van de doeltreffendheid van beheersplannen (MP’s) voor bejaagbare soorten die zich niet in een veilige staat bevinden6010.5.Bronnen van verdere informatie6111.Gegevens betreffende in bijlage II opgenomen soorten (artikel 7 van Richtlijn 2009/147/EG)6111.1.Wordt de soort op nationaal niveau bejaagd?6111.2.Afschotcijfer6111.3.Afschotcijfer — Methodiek6111.4.Aanvullende informatie (facultatief)61Referenties61

    De beschikbaarheid van voldoende en degelijke gegevens over de staat en de ontwikkelingen van vogelsoorten, zoals vereist krachtens artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG, is essentieel voor de uitvoering en het succes van die richtlijn. Gegevens en informatie moeten in een gestructureerd en uniform format worden ingediend, zodat de Commissie ze kan samenvoegen en analyseren. De rechtsgrondslag voor het verstrekken van gegevens in een gestructureerd format is artikel 12, lid 1, tweede alinea.

    Dit document bevat informatie over en richtsnoeren voor het invullen van de verschillende gegevensvelden van het in artikel 12 bedoelde verslagleggingsformat (deel A en deel B). Het bestaat voornamelijk uit beschrijvingen van de in elk veld in te voeren gegevens en de basisvereisten voor die gegevens.

    Meer gedetailleerde beschrijvingen van de concepten en methoden met betrekking tot de verstrekte gegevens zijn te vinden in richtsnoeren die geen deel uitmaken van deze uitvoeringshandeling. Daarnaast bevat het online referentieportaal voor artikel 12 aanvullende documentatie die moet worden gebruikt om het verslagleggingsformat correct in te vullen.

    Het referentieportaal bevat de documentatie in verband met de in het verslagleggingsformat in te vullen gegevens zoals bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG.

    De documentatie omvat:

    • het verslagleggingsformat, de toelichting daarbij en de richtsnoeren;

    • referentiemateriaal, zoals checklists voor vogelsoorten, lijsten van vormen van druk en bedreigingen, lijsten van instandhoudingsmaatregelen en de Europese rasters (10 × 10 km ETRS) die voor het in kaart brengen van de verspreiding moeten worden gebruikt;

    • voorbeelden ter illustratie van de richtsnoeren.

    Het algemene verslag bestaat uit een kort, gestructureerd format dat bedoeld is om een overzicht te bieden van de belangrijkste feiten en cijfers over de algemene uitvoering van Richtlijn 2009/147/EG, met inbegrip van links naar meer uitgebreide informatiebronnen.

    Elke lidstaat moet één algemeen verslag voor zijn volledige Europese grondgebied opstellen.

    In de vrijetekstvelden mag om het even welke officiële taal van de EU worden gebruikt. Er wordt echter aanbevolen om Engels te gebruiken.

    Internetadressen die in rapportagevelden worden ingevuld, moeten volledig zijn en beginnen met “http://” of “https://”, indien van toepassing.

    Selecteer de tweeletterige ISO 3166-code voor uw lidstaat overeenkomstig de lijst op het referentieportaal voor artikel 12. Er mogen geen afzonderlijke algemene verslagen voor subnationale eenheden worden ingediend.

    BELANGRIJKSTE RESULTATEN IN HET KADER VAN RICHTLIJN 2009/147/EG

    Dit deel betreft de belangrijkste resultaten die de lidstaat tijdens de verslagperiode in het kader van Richtlijn 2009/147/EG heeft behaald, met inbegrip van het netwerk van speciale beschermingszones (SBZ’s). De informatie moet in de eerste plaats in de nationale taal worden verstrekt (veld 1.1); indien mogelijk wordt ook een Engelse vertaling verstrekt (facultatief veld 1.2).

    Tekst in de nationale taal

    Belangrijkste resultaten:

    Geef een korte beschrijving van de belangrijkste resultaten die tijdens de verslagperiode in het kader van de Vogelrichtlijn zijn behaald en besteed daarbij in het bijzonder aandacht aan het netwerk van speciale beschermingszones (SBZ’s). Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om:

    • aangetoonde voordelen voor verschillende soorten;

    • ervaringen met nieuwe of verbeterde beheerstechnieken;

    • positieve veranderingen in de aanvaarding van de bescherming van de biodiversiteit door het publiek;

    • betere samenwerking tussen overheidsinstanties, natuurbeschermers en andere belangengroepen;

    • belangrijke handhavingszaken;

    • initiatieven om de instelling van Natura 2000-gebieden te combineren met de lokale economie;

    • maatregelen die zijn genomen om de impact van invasieve soorten op inheemse vogelsoorten tot een minimum te beperken, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1143/2014 betreffende invasieve uitheemse soorten(1);

    • informatie ter aanvulling van de in deel 3 verstrekte informatie over het onderzoek en de werkzaamheden die nodig zijn voor de bescherming, het beheer en de duurzame exploitatie van vogelpopulaties. Dit kan voorstellen omvatten voor dringend onderzoek waarvoor coördinatie op EU-niveau vereist is (bv. via LIFE-financiering);

    • getroffen maatregelen en het effect daarvan (verwezenlijkingen);

    • succesfactoren, vooruitzichten en de rol van Natura 2000.

    Voorbeeld van een succesverhaal

    Aan de hand van een succesverhaal (indien beschikbaar) kan een lidstaat aantonen welk effect de richtlijn in die lidstaat heeft. Elk succesverhaal moet een taxon betreffen waarvoor in de verslagperiode een duidelijke verbetering is vastgesteld, d.w.z. een toename van de populatie op korte termijn (broeden of overwinteren) ongeacht de langetermijntrend, of een stabiele/schommelende kortetermijntrend van de populatie ten opzichte van een dalende langetermijntrend. De beschreven verbeteringen moeten het gevolg van instandhoudingsmaatregelen zijn en moeten zich in de huidige verslagperiode hebben voorgedaan. De maatregelen mogen eventueel op een eerder tijdstip zijn ingesteld.

    Voorgestelde structuur:

    • Vermelding van de soort(en)/het seizoen

    • Achtergrond van de soort(en), ontwikkelingen in het verleden en de redenen daarvoor (druk enz.), uitdagingen op het gebied van instandhouding

    • De getroffen maatregelen en het effect daarvan (verwezenlijkingen)

    • De rol van het Natura 2000-netwerk (indien van toepassing)

    • De succesfactoren

    • De vooruitzichten

    De tekst mag maximaal twee tot drie bladzijden lang zijn. Als een lidstaat extra documentatie wil toevoegen, moeten die bijlagen en de bestandsnamen daarvan aan het einde van dit veld worden vermeld en moeten de desbetreffende bestanden samen met de rest van het verslag naar het rapportagemechanisme van het Europees Milieuagentschap worden geüpload.

    Engelse vertaling (facultatief)

    Dit is een facultatief veld waarin een Engelse vertaling kan worden verstrekt van de in veld 1.1 ingevoerde informatie (indien die in een andere taal is verstrekt).

    Soort(en)/ondersoort(en) (naam en code) en seizoen waarop het succesverhaal betrekking heeft

    Dit veld moet worden ingevuld indien een succesverhaal wordt gebruikt ter illustratie van de belangrijkste resultaten in het kader van de richtlijn zoals beschreven in veld 1.1. Er kunnen meerdere vogelsoorten worden geselecteerd.

    Vul het volgende in:

    1. de code en de naam van de vogelsoort(en);

    2. het seizoen.

    ALGEMENE INFORMATIEBRONNEN OVER DE UITVOERING VAN RICHTLIJN 2009/147/EG

    Dit deel dient om informatiebronnen over Richtlijn 2009/147/EG en het netwerk van speciale beschermingszones (SBZ’s) in de betrokken lidstaat te verschaffen voor geïnteresseerde burgers. In het algemeen zijn alleen internetadressen vereist. Het is echter mogelijk om vrije tekst in te voeren indien moet worden toegelicht hoe men toegang tot de informatiebron kan krijgen, bijvoorbeeld als er meerdere informatiebronnen zijn. Elk van de volgende velden moet worden ingevuld.

    Algemene informatie over Richtlijn 2009/147/EG

    Verstrek links naar algemene informatie over de richtlijn (bv. een nationaal portaal waarop de natuurrichtlijnen van de EU worden toegelicht).

    Informatie over het Natura 2000-netwerk (speciale beschermingszones, SBZ’s)

    Verstrek links naar algemene informatie over het netwerk van speciale beschermingszones (SBZ’s) (bv. online databanken van Natura 2000-gebieden, publicaties met informatie over het netwerk).

    Monitoringprogramma’s (artikel 4, lid 1, en artikel 10 van Richtlijn 2009/147/EG)

    Verstrek links naar algemene informatie over monitoring (bv. een portaal met informatie over de nationale monitoringprogramma’s, richtsnoeren voor monitoring).

    Bescherming van soorten (artikelen 5 tot en met 8 van Richtlijn 2009/147/EG)

    Verstrek links naar algemene informatie over de bescherming van soorten.

    Omzetting van de richtlijn (wetteksten)

    Verstrek links naar algemene informatie over de omzetting van de richtlijn.

    ONDERZOEK EN WERKZAAMHEDEN DIE NODIG ZIJN VOOR DE BESCHERMING, HET BEHEER EN DE DUURZAME EXPLOITATIE VAN VOGELPOPULATIES (ARTIKEL 10 VAN RICHTLIJN 2009/147/EG)

    Dit deel heeft betrekking op de verplichting voor de lidstaten uit hoofde van artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2009/147/EG om de Commissie alle nodige informatie te doen toekomen opdat zij passende maatregelen kan nemen voor de coördinatie van het onderzoek en de werkzaamheden die nodig zijn voor de bescherming, het beheer en de duurzame exploitatie van vogelpopulaties. Aanvullende relevante informatie in verband met de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 2009/147/EG kan als vrije tekst worden ingevoerd in deel 1 (belangrijkste resultaten). De gevraagde informatie beperkt zich tot:

    Nationale vogelatlas

    Vermeld de titel (veld 3.1.1) en het jaar van publicatie (veld 3.1.2) van de recentste nationale vogelatlas en verstrek een link of bibliografische verwijzing (veld 3.1.3).

    Nationaal vogelmonitoringsoverzicht

    Vermeld de titel of een soortgelijke verwijzing en geef een korte beschrijving van de nationale vogelmonitoringsoverzichten die in de verslagperiode zijn gepubliceerd, met inbegrip van de gemonitorde soorten, de belangrijkste resultaten enz. (veld 3.2.1) (maximaal 500 tekens). Vermeld het jaar van publicatie (veld 3.2.2) en verstrek een link of bibliografische verwijzing (veld 3.2.3). Indien meer dan één overzicht is gepubliceerd, moeten de velden 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 worden herhaald.

    Nationale rode lijst voor vogels

    Vermeld de titel (veld 3.3.1) en het jaar van publicatie (veld 3.3.2) van de recentste nationale rode lijst voor vogels en verstrek een link of bibliografische verwijzing (veld 3.3.3).

    Andere publicaties die voor de hele EU van belang zijn (bv. nationaal overzicht van maatregelen met betrekking tot bedreigde soorten)

    Vermeld de titel of een soortgelijke verwijzing en geef een korte beschrijving van andere publicaties die voor de hele EU van belang zijn (bv. nationaal overzicht van maatregelen met betrekking tot bedreigde soorten) die in de verslagperiode of meer recent zijn gepubliceerd, met inbegrip van de betrokken soorten, de belangrijkste resultaten enz. (veld 3.4.1) (maximaal 500 tekens). Vermeld het jaar van publicatie (veld 3.4.2) en verstrek een link of bibliografische verwijzing (veld 3.4.3). Indien meer dan één overzicht is gepubliceerd, moeten de velden 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.3 worden herhaald. Vermeld maximaal tien publicaties.

    Meer algemene informatie over de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 2009/147/EG kan in deel 1 onder “Belangrijkste resultaten in het kader van Richtlijn 2009/147/EG” in een vrijetekstveld worden verstrekt.

    NIET-INHEEMSE VOGELSOORTEN (ARTIKEL 11 VAN RICHTLIJN 2009/147/EG)

    Dit deel heeft betrekking op de verplichting voor de lidstaten uit hoofde van artikel 11 van Richtlijn 2009/147/EG om erop toe te zien dat de eventuele introductie van vogelsoorten die niet natuurlijk in het wild leven op het Europese grondgebied van de lidstaten geen enkele schade toebrengt aan de plaatselijke flora en fauna. Zij moeten hieromtrent overleg plegen met de Commissie.

    Dit deel hoeft niet ingevuld te worden als er in de verslagperiode geen overleg is gepleegd of beslissing is genomen over een introductie en er geen introductie heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 11.

    Over elke soort moet als volgt verslag worden uitgebracht:

    Wetenschappelijke soortnaam

    Vermeld de wetenschappelijke soortnaam.

    Subspecifieke eenheid

    Gebruik in voorkomend geval de beschrijving van de subspecifieke populatie.

    Belangrijkste inhoud van het juridische besluit betreffende introductie

    Verstrek de belangrijkste inhoud van het juridische besluit betreffende introductie (vrije tekst, maximaal 250 tekens), waaronder informatie over de motivering, het aantal individuen en de duur van elke vergunning.

    Overleg met de Commissie

    Vermeld de datum waarop met de Commissie is overlegd.

    Aanvullende informatie (facultatief)

    Aanvullende informatie met betrekking tot deel 4 kan in het facultatieve veld 4.5 worden verstrekt.

    Taxonomie en nomenclatuur

    De in de soortenchecklist voor artikel 12 (beschikbaar op het referentieportaal) te gebruiken taxonomie en nomenclatuur weerspiegelen de in lijst van vogels van de Europese Unie (hierna “EU-vogellijst” genoemd)(2) gebruikte taxonomie en nomenclatuur. De versie van de EU-vogellijst die in augustus 2015 is gepubliceerd en in 2018 is bijgewerkt, bevat de wijzigingen op het gebied van taxonomie en nomenclatuur zoals voorgesteld in Del Hoyo & Collar (2014)(3) en de relevante wijzigingen overeenkomstig Del Hoyo & Collar (2016). De taxonomie zal worden bijgewerkt, zodat zij in overeenstemming blijft met de taxonomische verwijzingen die de IUCN gebruikt.

    In het algemeen is hoofdzakelijk rapportage op het niveau van soorten vereist, aangezien dit de taxonomische eenheid is waarnaar in de hele tekst van de richtlijn wordt verwezen, alsook de eenheid die voor eerdere uitgebreide beoordelingen van de staat van de vogels in de EU is gebruikt. In enkele gevallen worden echter verslagen gevraagd voor “subspecifieke eenheden” — d.w.z. ondersoorten of afzonderlijke populaties — waarvan de staat van bijzonder belang is en/of relevant is voor het beleid (bv. in het geval van vermeldingen op het niveau van ondersoorten in de lijsten in de bijlagen bij de richtlijn). De technische richtsnoeren betreffende concepten en definities bevatten nadere informatie over de subspecifieke populaties waarover afzonderlijk verslag moet worden uitgebracht. Eenvoudigheidshalve wordt hieronder meestal de term “soort” gebruikt, ook wanneer naar een subspecifieke eenheid wordt verwezen.

    Geregeld voorkomende soorten

    De lidstaten moeten verslag uitbrengen over alle “geregeld voorkomende” broedvogelsoorten (ook als de populaties klein zijn of als “marginaal” worden beschouwd), zodat een beeld van de populatiegrootte en -trend kan worden gevormd dat de hele EU omvat. Een soort kan als geregeld voorkomend worden beschouwd als zij bijvoorbeeld in vier of meer van de zes jaren van de verslagperiode heeft gebroed. Over soorten die minder vaak voorkomen, moet ook verslag worden uitgebracht als de nationale populatie in de jaren dat de soort voorkomt, een aanzienlijk deel van de totale populatie in de EU vormt (bv. > 1 %) of als de soort vroeger geregelder voorkwam (zie ook “Uitgestorven soorten” hieronder). Gelijkaardige criteria moeten worden gehanteerd voor relevante overwinterende en doortrekkende soorten (zie hieronder). Geregeld voorkomende soorten worden in de vogelsoortenchecklist voor artikel 12 op het referentieportaal aangeduid met de voorkomen-code PRE.

    Vogelsoorten die tijdens de winter en tijdens hun trek voorkomen
    Belangrijke overwinterende soorten

    Daarnaast moeten de lidstaten verslag uitbrengen over bepaalde belangrijke overwinterende soorten — met name trekkende watervogels, zoals waterwild (eenden, ganzen en zwanen) en waadvogels (steltlopers) — die in de winter in aanzienlijk grotere aantallen voorkomen in de EU en/of waarvan de populatiegrootte en -trend beter kan worden gemonitord in de winter (omdat zij dan in grote aantallen op relatief weinig plaatsen samenkomen). Voor deze soorten kan de beoordeling van de staat van de populatie in de EU hoofdzakelijk (en in sommige gevallen volledig) gebaseerd zijn op gegevens over de populatie in de winter. Derhalve moeten alle lidstaten waar deze soorten geregeld overwinteren, winterverslagen indienen (zie ook “Geregeld voorkomende soorten” hierboven). De technische richtsnoeren betreffende concepten en definities bevatten nadere informatie over de soorten waarvoor een winterverslag moet worden ingediend.

    Tot de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ’s) aanleiding gevende soorten (met inbegrip van in bijlage I opgenomen soorten) en in bijlage II bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten die tijdens de winter en tijdens hun trek voorkomen

    Daarnaast zijn winterverslagen vereist voor een aantal andere geregeld overwinterende soorten die niet aan de bovengenoemde criteria voldoen, maar die in bijlage I bij de richtlijn zijn opgenomen of die wegens hun aanwezigheid in de winter op nationaal niveau aanleiding geven tot de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ’s). In al deze gevallen verschaffen winterverslagen belangrijke informatie over de nationale uitvoering van de richtlijn, ook als de gerapporteerde gegevens over de populatiegrootte en -trend niet altijd kunnen worden gebruikt voor de beoordeling van de in de EU overwinterende populatie in het algemeen.

    In de meeste gevallen hoeven de lidstaten geen verslag uit te brengen over de populatiegrootte en -trend van soorten tijdens hun trek (d.w.z. wanneer zij op weg zijn van of naar hun broed- of overwinteringsgebieden), omdat nationale gegevens over de populatiegrootte en -trend moeilijk op EU-niveau te aggregeren zijn zonder gedetailleerde aanvullende informatie die het mogelijk maakt om de gegevens te interpreteren rekening houdend met eventuele dubbele tellingen.

    Niettemin zijn voor bepaalde belangrijke soorten trekvogels, waarvoor belangrijke gegevens anders niet zouden worden gerapporteerd, wel trekseizoenverslagen vereist. Het gaat onder meer om:

    • de in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten;

    • andere soorten trekvogels waarvan het voorkomen tijdens hun trek op nationaal niveau aanleiding geeft tot de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ’s)(4) (zoals aangegeven in de soortenchecklist op het referentieportaal).

    In deze gevallen verschaffen de (vereenvoudigde) trekseizoenverslagen belangrijke informatie over onder andere de populatiegrootte van trekkende soorten die aanleiding geven tot de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ’s) en de druk en bedreigingen voor belangrijke trekvogelsoorten op nationaal niveau, die nergens anders wordt vastgelegd.

    Van de lidstaten wordt verwacht dat zij verslag uitbrengen over de in bijlage II opgenomen overwinterende soorten, met uitzondering van standvogelsoorten, waarvoor alleen een broedseizoenverslag vereist is. Ook voor in bijlage II opgenomen trekvogelsoorten die niet in het land overwinteren of broeden, moeten vereenvoudigde trekseizoenverslagen worden ingediend.

    Meer informatie over de rapportage met betrekking tot deze specifieke groepen soorten is beschikbaar in

    tabel 2: delen van het format van het soortenverslag die voor het broed-, overwinterings- en trekseizoen voor verschillende categorieën vogelsoorten moeten worden ingevuld.

    Dwaalgasten en occasioneel voorkomende soorten

    Dwaalgasten of “accidenteel voorkomende” vogels zijn vogels die zich ver buiten hun gebruikelijke broed- overwinterings- of trekareaal bevinden. Meer dan 300 soorten zijn opgenomen in het deel betreffende dwaalgasten van categorie A van de EU-vogellijst en verschillende andere soorten komen geregeld voor in bepaalde delen van de EU maar alleen als dwaalgasten in andere lidstaten. Aangezien het voorkomen van dwaalgasten onvoorspelbaar is en waarschijnlijk grotendeels met extrinsieke factoren (klimatologische omstandigheden tijdens het trekseizoen, trends buiten de EU enz.) te maken heeft, is hierover geen rapportage uit hoofde van artikel 12 vereist. Dit geldt ook voor “occasioneel voorkomende” soorten, die zich dichter bij hun normale areaal bevinden, maar waarvan het voorkomen in de desbetreffende lidstaat en/of het desbetreffende seizoen niet geregeld of stabiel is (vgl. “Geregeld voorkomende soorten” hierboven).

    Nieuw aangekomen soorten

    In sommige gevallen broedt of overwintert een soort nog niet geregeld, maar is het waarschijnlijk — bv. op basis van recentere aanwezigheidspatronen of vergelijkbare trends in buurlanden — dat zij een gebied aan het koloniseren is of zich als een geregelde bezoeker aan het vestigen is. In deze gevallen worden de lidstaten aangemoedigd verslag uit te brengen over de betrokken soort, ook al is het niet mogelijk om voor alle relevante delen en velden hieronder nadere gegevens te verstrekken. Voor soorten die in de nationale checklist met aanwezigheidscode “ARR” zijn opgenomen — wat betekent dat zij de lidstaat in de periode van de kortetermijntrend hebben gekoloniseerd — zullen de “QA/QC”-controles voor bepaalde velden worden versoepeld (bv. Veld 4.2.1 “Langetermijntrend — Periode”). Als de soort nog niet is opgenomen in de soortenchecklist voor de lidstaat, kan zij worden toegevoegd bij de indiening van het nationale verslag via het rapportagemechanisme.

    Zie ook veld 4.1.3 “Kortetermijntrend — Omvang” voor specifieke richtsnoeren voor de rapportage over de omvang van een trend als de aanvankelijke populatiegrootte nul is (namelijk voor nieuw aangekomen soorten).

    Uitgestorven soorten

    Over soorten die vóór 1980 (d.w.z. rond het tijdstip waarop Richtlijn 2009/147/EG is vastgesteld/in werking is getreden) op nationaal niveau zijn uitgestorven, hoeft geen verslag te worden uitgebracht, tenzij er een nationaal herintroductieproject loopt. Er moeten echter verslagen worden ingediend voor alle soorten die vroeger geregeld voorkwamen, maar sinds 1980 op nationaal niveau zijn uitgestorven (d.w.z. soorten die in de nationale checklist met de aanwezigheidscode “EXBA” zijn opgenomen). Dit omvat soorten die voor het laatst zijn opgetekend (ook als het om een enkel individu ging) na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn in de lidstaat; deze soorten kwamen voordien permanent/geregeld voor in de lidstaat.

    In het specifieke geval van broedvogelsoorten die niet meer geregeld broeden, maar nog wel voorkomen tijdens het broedseizoen (bv. individuen die geen deel uitmaken van een paar), moeten de lidstaten deze soorten als “geregeld voorkomend” blijven beschouwen(5), met name wanneer hun staat (bv. vermelding in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG en/of algemene zeldzaamheid) betekent dat de blijvende aanwezigheid van een klein aantal individuen nog steeds van ruimer belang kan zijn.

    Soorten die na 1980 in kleine aantallen een lidstaat hebben gekoloniseerd, maar zich niet hebben gevestigd en bijgevolg op nationaal niveau opnieuw zijn uitgestorven, moeten als occasioneel voorkomende soorten worden beschouwd waarover geen verslag hoeft te worden uitgebracht.

    Hoewel het niet altijd mogelijk zal zijn om alle relevante delen en velden in te vullen voor een soort die met de code “EXBA” in de lijst is opgenomen, is het belangrijk om het jaar waarin de soort op nationaal niveau is uitgestorven (of niet meer geregeld voorkwam, indien dit niet duidelijk is(6)) vast te leggen en de geraamde grootte van de nationale populatie (en het broedareaal, indien relevant) rond 1980 te bepalen, zodat rekening kan worden gehouden met de omvang en de snelheid van de achteruitgang van de soort (zie ook veld 4.1.3 “Kortetermijntrend — Omvang” voor gedetailleerdere richtsnoeren voor het verstrekken van informatie over de omvang van de trend voor soorten die in de periode van de trend zijn uitgestorven).

    Niet-inheemse populaties

    Naast “natuurlijk in het wild levende vogels” zoals gespecificeerd in artikel 1 van de richtlijn, worden ook verslagen gevraagd over alle populaties van drie op grote schaal geïntroduceerde soorten die in bijlage II bij de richtlijn zijn opgenomen (Branta canadensis(7), Meleagris gallopavo en Phasianus colchicus(8)) en over verwilderde populaties van Columba livia. Verslagen over andere niet-inheemse soorten (waaronder de in categorie C van de EU-vogellijst(9) opgenomen soorten) zijn facultatief, maar worden aangemoedigd in gevallen waarin in een lidstaat een niet-inheemse populatie voorkomt van een soort die elders in de EU natuurlijk voorkomt (en dus in categorie A — “inheems”/“geregeld voorkomend” van de EU-vogellijst is opgenomen) of waarin de soort een bedreiging voor inheemse populaties/soorten vormt (bv. de soorten die zijn opgenomen in de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten(10): Oxyura jamaicensis, Alopochen aegyptiaca, Threskiornis aethiopicus, Corvus splendens, Pycnonotus cafer en Acridotheres tristis).

    Tabel 1

    Samenvatting van de soorten waarover verslag moet worden uitgebracht volgens de aanwezigheidscategorieën en soortcodes in de vogelsoortenchecklist voor artikel 12

    Aanwezigheidscode/soortcode (uit de vogelsoortenchecklist voor artikel 12 op het referentieportaal)

    Beschrijving

    Rapportageverplichting

    PRE

    Geregeld aanwezig

    Te rapporteren

    ARR

    Nieuw aangekomen

    Niet verplicht, maar wordt aangemoedigd

    EXBA

    Na 1980 uitgestorven soorten

    Te rapporteren

    Bv.A115-X

    X staat voor een niet-inheemse subpopulatie van een soort

    Niet verplicht, maar wordt aangemoedigd.

    Rapportage ALLEEN verplicht voor de soorten A044-X Branta canadensis, A115-X Phasianus colchicus, A460-X Meleagris gallopavo (niet-inheemse populaties) en A206-X Columba livia (verwilderde populaties).

    Toelichting bij het invullen van het format van het verslag betreffende de staat en de ontwikkelingen van vogelsoorten

    Het verslagleggingsformat moet worden ingevuld voor alle soorten en alle seizoenen die onder de criteria in tabel 2 vallen. De soorten waarover verslag moet worden uitgebracht, zijn opgenomen in de vogelsoortenchecklist voor artikel 12.

    Voor sommige lidstaten moet een afzonderlijk verslagleggingsformat worden aangeboden voor afzonderlijke subnationale eenheden. Dit geldt voor de Azoren (Portugal), Madeira (Portugal) en de Canarische Eilanden (Spanje). Uit voorgaande beoordelingen op EU-niveau is gebleken dat de staat en ontwikkelingen van veel Macaronesische vogelpopulaties sterk verschillen van die van de Iberische populaties. Derhalve moeten sinds de verslagperiode 2008-2012 afzonderlijke verslagen voor subnationale gebieden worden ingediend.

    Het format van het verslag betreffende de staat en de ontwikkelingen van vogelsoorten (“soortenverslag”) bestaat uit de volgende elf delen:

    Rapportage volgens seizoen

    Informatie over de soort

    Seizoen

    Populatiegrootte

    Populatietrend

    Verspreidingskaart en omvang van het broedgebied

    Verspreidingstrend van het broedgebied

    Belangrijkste vormen van druk en bedreigingen

    Instandhoudingsmaatregelen

    Bestrijkingsgebied Natura 2000 (speciale beschermingszones, SBZ’s)

    Rapportage op soort-/ondersoortniveau

    Vooruitgang van de werkzaamheden in verband met internationale soortspecifieke actieplannen (SAP’s), beheersplannen (MP’s) en korte verklaringen inzake beheer (BMS’en)

    Gegevens betreffende in bijlage II bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten

    Tabel 2

    Delen van het format van het soortenverslag die voor het broed-, overwinterings- en trekseizoen voor verschillende categorieën vogelsoorten moeten worden ingevuld (met inbegrip van in de lijsten in bijlage I en bijlage II bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten en andere trekvogelsoorten die aanleiding geven tot de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ-trigger))

    Bijlage I & SBZ-trigger Breeding (incl. standvogels)

    Bijlage I & SBZ-trigger Winter

    Bijlage I & SBZ-trigger Passage

    Bijlage II Breeding (incl. standvogels)

    Bijlage II Winter

    Bijlage II Passage

    Andere Breeding

    Andere belangrijke overwinterende soorten

    Rapportage volgens seizoen

    Informatie over de soort

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    Seizoen

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    X

    Populatiegrootte

    X

    X

    X

    X

    X

    indien SBZ-trigger(*)

    X

    X

    Populatietrend

    X

    X

    facultatief

    X

    X

    facultatief

    X

    X

    Verspreidingskaart en omvang van het broedgebied

    X

    X

    X

    Verspreidingstrend van het broedgebied

    X

    X

    X

    Belangrijkste vormen van druk en bedreigingen

    X

    X

    X

    X

    X

    indien SBZ-trigger(*)

    Instandhoudingsmaatregelen

    X

    X

    X

    X

    X

    indien SBZ-trigger(*)

    Bestrijkingsgebied Natura 2000 (SBZ’s)

    X

    X

    X

    indien SBZ-trigger

    indien SBZ-trigger

    indien SBZ-trigger

    Rapportage op soortniveau

    Vooruitgang met betrekking tot actieplannen en beheersplannen

    indien relevant

    indien relevant

    indien relevant

    indien relevant

    indien relevant

    indien relevant

    indien relevant

    indien relevant

    Informatie met betrekking tot bijlage II

    indien opgenomen in bijlage II

    indien opgenomen in bijlage II

    indien opgenomen in bijlage II

    X

    X

    X

    “Breeding”-, “Winter”- en “Passage”-verslagen in tabel 2 komen overeen met het in deel 2 van het verslagleggingsformat geselecteerde seizoen.

    Zie het bovenstaande deel “Soorten waarover verslag moet worden uitgebracht” voor een nadere toelichting van het voorkomen van soorten waarover verslag moet worden uitgebracht.

    Voor in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen standvogelsoorten hoeft slechts één verslag, dat op de gegevens van het broedseizoen is gebaseerd, te worden ingediend (broedseizoenverslag), maar wat druk en bedreigingen en instandhoudingsmaatregelen (delen 7 en 8) betreft, moet het hele jaar in aanmerking worden genomen, niet alleen het broedseizoen.

    Voor in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten en andere soorten die aanleiding geven tot de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ’s) met verschillende broed-, overwinterende en/of trekpopulaties in de lidstaat, moeten afzonderlijke verslagen worden ingediend voor broedseizoensoorten, overwinteringsseizoensoorten en bepaalde trekseizoensoorten, zoals aangegeven in de checklist voor artikel 12.

    Voor in bijlage II opgenomen standvogelsoorten hoeft alleen een verslag voor het broedseizoen te worden ingediend.

    Deel 10 moet worden ingevuld voor soorten waarvoor internationale(11) soortspecifieke actieplannen (Species Action Plans, SAP’s), beheersplannen (Management Plans, MP’s) of korte verklaringen inzake beheer (Brief Management Statements, BMS’en) zijn opgesteld (zoals gespecificeerd in de soortenchecklist op het referentieportaal).

    Hoewel niet alle in het verslag gebruikte gegevens tijdens de verslagperiode zullen worden verzameld, moet het verslag informatie verstrekken die relevant is voor de verslagperiode (bv. 2019-2024). En hoewel niet alle delen van het verslagleggingsformat voor elke bijlage en elk seizoen verplicht zijn, wordt het verstrekken van deze gegevens, indien zij beschikbaar zijn, toch sterk aangemoedigd.

    Er wordt aanbevolen om vrijetekstvelden in het Engels in te vullen, zodat die informatie gemakkelijker kan worden gebruikt bij de analyse op EU-niveau en toegankelijk is voor een breder publiek.

    Deel 1 moet worden ingevuld voor alle geregeld voorkomende soorten zoals vermeld in de vogelsoortenchecklist voor artikel 12 op het referentieportaal.

    Lidstaat

    De lidstaten moeten de desbetreffende landcode uit de lijst op het referentieportaal gebruiken. In de meeste gevallen is dit gewoon de tweeletterige ISO 3166-code voor uw lidstaat. Sommige lidstaten moeten afzonderlijke verslagen voor subnationale eenheden indienen (met verwijzing naar de staat van bepaalde soorten of populaties in specifieke geografische gebieden) en voor de Azoren (Portugal), Madeira (Portugal) en de Canarische Eilanden (Spanje) moet de desbetreffende vierletterige subnationale code, zoals gespecificeerd op het referentieportaal, worden gebruikt.

    Code van de soort

    De lidstaten moeten de soortcodes gebruiken die worden vermeld in de soortenchecklist (en de lijst met codes) op het referentieportaal. Indien nodig kunnen nieuwe codes worden toegekend. Meer informatie over de lijst met soortcodes en mogelijke wijzigingen is te vinden op het referentieportaal.

    Euring-code

    De lidstaten moeten de Euring-codes gebruiken die worden vermeld in de soortenchecklist (en de lijst met codes) op het referentieportaal. Aan zo goed als elke inheemse vogelsoort (en aan verschillende ondersoorten) in Europa is een unieke Euring-code toegekend om het ringen van vogels in Europa te coördineren. Deze codes worden algemeen gebruikt(12).

    Wetenschappelijke soortnaam

    De lidstaten moeten de wetenschappelijke namen gebruiken zoals die zijn vermeld in de soortenchecklist op het referentieportaal, die nu grotendeels in overeenstemming is met de nomenclatuur en taxonomie van de recentste versie van de lijst van vogels van de Europese Unie(13). In een klein aantal gevallen omvat de vermelding van de wetenschappelijke naam de Engelse woorden “all others” om aan te geven dat de desbetreffende taxonomische eenheid alle overige (inheemse) ondersoorten omvat die niet uitdrukkelijk in de bijlagen bij de richtlijn worden vermeld (bv. “Accipiter gentilis all others”, vgl. “Accipiter gentilis arrigonii” in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG). De taxonomie zal worden bijgewerkt, zodat zij in overeenstemming blijft met de taxonomische verwijzingen die de IUCN gebruikt.

    Subspecifieke populatie

    In voorkomend geval moeten de lidstaten de beschrijvingen van de subspecifieke populaties in de soortenchecklist op het referentieportaal gebruiken. In veel gevallen hebben de namen van subspecifieke populaties betrekking op de korte beschrijvingen die worden gebruikt om afzonderlijke vliegroutepopulaties van AEWA-soorten te identificeren. In andere gevallen verduidelijken zij de taxonomische of nomenclaturale principes die in de checklist zijn toegepast of helpen zij om geïntroduceerde populaties aan te duiden van soorten die elders in de EU inheems zijn.

    Alternatieve wetenschappelijke soortnaam (facultatief)

    Als de in veld 1.4 ingevulde wetenschappelijke naam verschilt van de op nationaal niveau algemeen gebruikte wetenschappelijke naam, kunnen de lidstaten hier een alternatieve naam invullen.

    Gebruikelijke naam (facultatief)

    De lidstaten kunnen hier desgewenst de op nationaal niveau gebruikte gebruikelijke naam van de soort (of ondersoort) invullen. Dit kan nuttig zijn als het ontwerpverslag voor feedback wordt toegezonden aan personen die mogelijk niet vertrouwd zijn met de wetenschappelijke naam of als het verslag ter beschikking van het publiek wordt gesteld.

    Seizoen

    Selecteer het seizoen waarin de meeste gerapporteerde gegevens zijn verzameld: Breeding (broedseizoen), Winter (overwinteringsseizoen) of Passage (trekseizoen).

    Eerste rapportage

    Als door de lidstaat voor het eerst verslag over de soort wordt uitgebracht, moet dit hier worden aangegeven. Dit veld kan worden gebruikt voor gevallen waarin voor het eerst, of voor het eerst in een bepaald seizoen, verslag over een soort wordt uitgebracht. Dit veld dient niet voor gevallen waarin de taxonomische naam van een soort is bijgewerkt. Sommige velden in het verslagleggingsformat zijn mogelijk niet van toepassing voor soorten waarover voor het eerst verslag wordt uitgebracht (bv. het veld waarin de verandering sinds het vorige verslag en de reden voor die verandering moeten worden aangegeven). Een eerste rapportage kan worden aangegeven door in dit veld “ja” in te vullen.

    Aanvullende informatie

    In dit veld kunnen de lidstaten alle informatie die zij relevant achten, als vrije tekst rapporteren. Als voor het eerst verslag wordt uitgebracht over een soort, leg dan uit waarom (d.w.z. gaat het om een nieuw opgetekende soort of is er een andere reden). Andere aanvullende informatie over dit deel is facultatief.

    Jaar of periode

    Vul het jaar of de periode in waarin de populatiegrootte voor het laatst is bepaald: JJJJ (voor een jaartal) en JJJJ-JJJJ (jaar-jaar, voor een periode).

    Veel verslagen zullen betrekking hebben op perioden, omdat de populatiegrootte van veel soorten doorgaans wordt geraamd tijdens nationale atlasprojecten, die meestal meerdere jaren veldwerk vergen. In veel gevallen zal het veldwerk ook buiten de huidige verslagperiode plaatsvinden. Het ingevulde jaartal of de ingevulde periode moet overeenstemmen met het jaar of de periode waarin de gegevens daadwerkelijk zijn verzameld.

    In sommige gevallen zal de populatiegrootte worden geraamd op basis van een volledige census of inventarisatie van de soort die tijdens een eerdere verslagperiode heeft plaatsgevonden, maar die is bijgewerkt aan de hand van de resultaten van regelmatige monitoring of van gegevens van onlinesystemen voor het verzamelen van veldgegevens. Het ingevulde jaartal of de ingevulde periode moet overeenstemmen met het jaar of de periode waarop de ingevulde raming van de populatiegrootte betrekking heeft.

    Populatiegrootte

    De lidstaten moeten de populatie-eenheden (veld 3.2, a), “Eenheid”) gebruiken die voor elke combinatie van een soort en een seizoen in de soortenchecklist is gespecificeerd. Om de totale grootte van de EU-populatie van elke soort te kunnen berekenen, moeten alle lidstaten voor het verstrekken van hun nationale gegevens dezelfde populatie-eenheid gebruiken. Voor de overgrote meerderheid van de broedvogelsoorten moeten de aantallen als broedparen (“p”) worden gerapporteerd, waarbij wordt erkend dat de ramingen voor veel soorten, waaronder veel algemeen voorkomende en wijdverbreide soorten, in de praktijk vaak gebaseerd zijn op het aantal bezette territoria (bv. zingende mannetjes) in het broedseizoen. Wanneer de grootte van de broedpopulatie als broedparen wordt gerapporteerd, maar de cijfers afgeleid zijn van primaire gegevens die met gebruikmaking van een andere eenheid zijn verzameld (bv. blijkbaar bezette nesten voor bepaalde zeevogels), kan deze informatie in veld 3.7 “Aanvullende informatie” worden verstrekt.

    In een kleine minderheid van gevallen met betrekking tot soorten met een ongewone/complexe broedbiologie of cryptisch gedrag, zijn andere eenheden — zoals broedende vrouwtjes (“bfemales”) of roepende mannetjes (“cmales”) — geschikter dan paren om de populatiegrootte te rapporteren. Dit is onder andere het geval voor bepaalde kiekendieven, ralachtigen, trappen en ruigpoothoenders. De eenheden die voor de rapportage van de populatiegrootte van die soorten moeten worden gebruikt, staan vermeld in de soortenchecklist op het referentieportaal.

    Voor winter- en trekseizoenverslagen moet de populatiegrootte, indien van toepassing, aan de hand van de eenheid individuen (“i”) worden gerapporteerd.

    Er zijn drie velden beschikbaar voor de rapportage van populatiegroottewaarden: b) Minimum, c) Maximum en d) Beste enkele waarde. Het aantal gebruikte velden zal verschillen naar gelang van de aard van de gegevens betreffende de populatiegrootte die voor een bepaalde soort beschikbaar zijn (zie hieronder), maar moet een van de volgende logische combinaties volgen: b) en c), alleen d), of b), c) en d).

    Als er geen precieze raming van de populatiegrootte bestaat en er alleen een bereik (d.w.z. minimum-maximum) beschikbaar is, moeten die twee waarden in de velden b) en c) worden ingevuld. De lidstaten worden aangespoord om ook voor soorten waarover weinig bekend is, plausibele minimum- en maximumwaarden voor de populatiegrootte in te vullen, zodat de onzekerheid die naar de raming van de grootte en trends van de volledige EU-populatie (waarvoor de nationale populatiegrootten worden “gewogen”) wordt overgedragen, zo klein mogelijk is. Als dit niet mogelijk is, kan in veld 3.2, d), een onderste grenswaarde worden ingevuld (liefst met een toelichting in veld 3.7, bv.: “De maximale populatiegrootte bedraagt waarschijnlijk niet meer dan 100 000 paren.”) en moet in veld 3.3 “Type raming”“minimum” worden geselecteerd.

    Als de populatie zeer goed wordt gemonitord (en vaak, maar niet altijd, relatief klein is), kan één precieze waarde beschikbaar zijn, die dan in veld d) kan worden ingevuld. In andere gevallen kunnen een bereik (minimum–maximum) en een gemiddelde of “meest waarschijnlijke” waarde beschikbaar zijn, die allemaal kunnen worden ingevuld, in de velden b), c) en d).

    Als voor de populatiegrootte alleen een minimumwaarde (of een maximumwaarde) bekend is (bv. op basis van expertise), moet die in veld d) “Beste enkele waarde” worden ingevuld en NIET in veld b) “Minimum” of veld c) “Maximum”. Dit kan worden toegelicht in veld 3.7 “Aanvullende informatie”.

    Als er onbewerkte gegevens en/of precieze ramingen bestaan, moeten die worden gerapporteerd zonder ze op het niveau van de lidstaat af te ronden; de afronding gebeurt indien nodig op EU-niveau.

    Als de soort na 1980 op nationaal niveau is uitgestorven (d.w.z. als met betrekking tot het voorkomen “EXBA” wordt vermeld in de nationale checklist), moet in veld d) “0” worden ingevuld en wordt in veld 3.7 idealiter aangegeven wanneer de soort is uitgestorven (bv.: “Voor het laatst broedactiviteit geregistreerd in 1998.”). Als het niet duidelijk is of de soort op nationaal niveau is uitgestorven dan wel nog in zeer kleine aantallen voorkomt, kunnen de waarden “0” en, bijvoorbeeld, “1” in veld b) respectievelijk c) worden ingevuld.

    Type raming

    Selecteer de meest geschikte beschrijving van de raming van de populatiegrootte die in veld 3.2 is gerapporteerd. Indien in elk van de velden 3.2, b), c) en d), waarden zijn ingevuld, selecteer dan de categorie die de gegevens het beste beschrijft (vaak “meerjarengemiddelde” of “95%-betrouwbaarheidsinterval”). Hieronder worden de opties nader beschreven:

    • beste raming — het beste beschikbare enkele cijfer (ook als alleen de maximumwaarde van de populatiegrootte beschikbaar is) of interval, afgeleid van bijvoorbeeld een populatiecensus, een verzameling cijfers van verschillende locaties, een raming op basis van populatiedichtheid en verspreidingsgegevens, of expertise, maar waarvoor geen 95 %-betrouwbaarheidsgrenzen zijn berekend. In veld 3.4 kan worden aangegeven of een beste raming gebaseerd is op monitoringgegevens, extrapolatie of expertise;

    • meerjarengemiddelde — gemiddelde waarde (en interval, d.w.z. ramingen van het slechtste en het beste jaar) wanneer de populatiegrootte gedurende een aantal jaren tijdens de verslagperiode is geraamd (zoals aangegeven in veld 3.1);

    • 95%-betrouwbaarheidsinterval — ramingen afgeleid van steekproeven of een model waarvoor 95%-betrouwbaarheidsgrenzen (zoals gerapporteerd in de velden 3.2, b) en c)) konden worden berekend voor de beste enkele waarde (gerapporteerd in veld 3.2, d));

    • minimum — indien er onvoldoende gegevens zijn om zelfs maar een approximatieve raming te verstrekken, maar de populatiegrootte zeker boven een bepaalde waarde ligt, of indien het gerapporteerde ramingeninterval gebaseerd is op een steekproef of monitoringproject waarbij de daadwerkelijke populatiegrootte waarschijnlijk is onderschat.

    Als zowel een interval (velden 3.2, b), “Minimum” en 3.2, c), “Maximum”) als een enkele waarde (veld 3.2, d), “Beste enkele waarde”) wordt verstrekt, moet veld 3.3 “Type raming” met de meest nauwkeurige raming overeenstemmen. Dit moet worden vermeld in veld 3.7 “Aanvullende informatie”.

    Methodiek

    Dit veld wordt gebruikt om de methode te specificeren die wordt gebruikt om de populatiegrootte in veld 3.2 te ramen. Selecteer een van de volgende categorieën:

    1. een volledige inventarisatie of een statistisch robuuste raming (bv. op basis van steekproeven van het grootste deel van de bekende verspreiding);

    2. hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens (bv. op basis van steekproeven van een klein deel van het areaal, met gebruikmaking van modellen die gebaseerd zijn op dichtheids-/abondantie- en verspreidingsgegevens, of op basis van een bestaande raming die aan de hand van gegevens over de trend is bijgewerkt);

    3. hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens;

    4. onvoldoende of geen gegevens beschikbaar.

    Als zowel een interval (velden 3.2, b), “Minimum” en 3.2, c), “Maximum”) als één enkele waarde (veld 3.2, d), “Beste enkele waarde”) wordt verstrekt, moet de methodiek met de meest nauwkeurige raming overeenstemmen. Dit moet worden vermeld in veld 3.7 “Aanvullende informatie”.

    Bronnen

    Vul de gegevens in van de belangrijkste referenties of andere informatiebronnen die voor het invullen van de velden 3.1 tot en met 3.4 zijn gebruikt, zodat het noodzakelijke audittrail voor de in die velden gerapporteerde gegevens wordt gecreëerd. Die bronnen kunnen bijvoorbeeld gepubliceerde artikelen, niet-gepubliceerde gegevens in databanken, websites en werkgroepen van deskundigen omvatten. Het verdient de voorkeur om voldoende informatie te verstrekken zodat iedereen die het verslag herziet (of het binnen zes of twaalf jaar bijwerkt) de oorsprong van de gerapporteerde gegevens kan begrijpen.

    Verandering en reden voor die verandering (sinds het vorige verslag)

    Dit veld wordt gebruikt om aan te geven of de gerapporteerde populatiegrootte sinds de vorige verslagperiode is veranderd en om in voorkomend geval de aard van de verandering te beschrijven.

    Geef in het geval dat er een verandering is opgetreden aan welke van de volgende opties b) tot en met f) van toepassing zijn (het is mogelijk om voor meer dan één van de opties b) tot en met f) “ja” in te vullen)(14):

    1. Neen, er is geen verandering

    2. Ja, als gevolg van een echte verandering

    3. Ja, als gevolg van verbeterde kennis of nauwkeurigere gegevens

    4. Ja, als gevolg van het gebruik van een andere methode(15) (met inbegrip van taxonomische wijzigingen)

    5. Ja, maar de aard van de verandering is onbekend

    6. Ja, om andere redenen

    Ten slotte moet worden aangegeven of een eventueel verschil hoofdzakelijk het gevolg is van (selecteer één optie):

    1. een echte verandering

    2. verbeterde kennis of nauwkeurigere gegevens

    3. het gebruik van een andere methode

    4. onbekend

    5. andere redenen

    Als een lidstaat meer informatie wil geven, kan dit in veld 3.7 “Aanvullende informatie”. Als “Ja, om andere redenen” wordt aangevinkt, moet dit in het veld “Aanvullende informatie” worden toegelicht. Dit veld mag slechts in zeer beperkte gevallen worden gebruikt.

    Aanvullende informatie (facultatief)

    Dit facultatieve vrijetekstveld kan worden gebruikt om aanvullende informatie te verstrekken met betrekking tot de gegevens die voor de beoordeling van de populatiegrootte in de velden 3.1 tot en met 3.6 zijn ingevuld, zoals informatie over eventuele omrekeningsfactoren die gebruikt zijn om ramingen van de populatiegrootte in het veld om te zetten in broedparen (zie de tekst voor veld 3.2) of andere redenen voor een verandering (veld 3.6). Als een lidstaat bijvoorbeeld als gevolg van een verandering in de methoden dezelfde populatiegrootte rapporteert als in het vorige verslag, hoewel er sprake is van een echte verandering, kan dit hier ook worden vermeld.

    Kortetermijntrend (afgelopen twaalf jaar)

    De velden 4.1.1 tot en met 4.1.5 worden gebruikt om informatie te verstrekken over de kortetermijntrend van de populatiegrootte op basis van een periode van twaalf jaar.

    Kortetermijntrend — Periode

    De periode voor kortetermijntrends is twaalf jaar (wat ongeveer overeenkomt met twee rapportagecycli). Voor de verslagen voor 2019-2024 is dit de periode 2013-2024 of een periode die daar zo nauw mogelijk bij aansluit. Enige flexibiliteit is toegestaan, dus hoewel trends idealiter voor 2013-2024 zouden worden gerapporteerd, zullen bijvoorbeeld gegevens uit 2010-2021 worden aanvaard als de beste beschikbare gegevens op inventarisaties in die jaren gebaseerd zijn, of als het gebruik van een eerder eindpunt betekent dat het nationale verslag uit hoofde van artikel 12 onverwijld kan worden ingediend. Er zij echter op gewezen dat, aangezien nationale trends moeten worden gecombineerd om de algemene trend op EU-niveau te ramen, alle trends die niet voor de “ideale” trendperiode worden gerapporteerd, naargelang van het geval zullen worden geëxtrapoleerd of ingekort (zie de technische richtsnoeren betreffende concepten en definities voor meer informatie). Voor nieuw aangekomen soorten is het beginjaar van de trend idealiter het jaar waarin de soort voor het eerst gebroed heeft/aanwezig was. Als een soort bijvoorbeeld voor het eerst als broedvogelsoort is waargenomen in 2018, zou de periode van de kortetermijntrend 2018-2024 zijn voor de verslagperiode 2019-2024.

    Kortetermijntrend — Richting

    Geef de richting van de populatietrend tijdens de in veld 4.1.1 gerapporteerde periode aan (er kan slechts één optie worden geselecteerd):

    1. stabiel

    2. schommelend

    3. stijgend

    4. dalend

    5. onzeker

    6. onbekend

    Het onderscheid tussen “stabiele” trends en licht “stijgende” of “dalende” trends zal afhangen van de aard van de voor de betrokken soort beschikbare trendgegevens. Wanneer statistisch robuuste monitoringgegevens beschikbaar zijn, moet het mogelijk zijn om relatief kleine — maar statistisch significante — stijgingen of dalingen te onderscheiden (en dus te rapporteren) (bv. als de 95%-betrouwbaarheidsintervallen van de verandering niet overlappen met nul). Indien de bepaling van de richting van de trend daarentegen op minder robuuste gegevens (of expertise) is gebaseerd, moet een specifieke drempel (een totale verandering van 10 % over de periode van de trend) worden gehanteerd om “stabiele” trends van “stijgende” of “dalende” trends te onderscheiden. In beide gevallen worden de lidstaten aangemoedigd in veld 4.3 “Aanvullende informatie” relevante verklarende/aanvullende informatie te verstrekken (bv.: “De kortetermijntrend van het nationale monitoringprogramma voor algemeen voorkomende vogels voor de periode 2013-2024 bedroeg –0,4 % (waarbij 95 % BI = –1,1 % & +0,4 % per jaar). De verandering over de hele periode was dus –4 % (95 % BI: –11 % en +4 %). De trend is derhalve als “stabiel” gecategoriseerd.”). Zie de technische richtsnoeren betreffende concepten en definities voor meer informatie.

    “Schommelend” is van toepassing op soorten waarvan het gemiddelde populatieniveau in de loop van de periode van de trend niet significant is veranderd, maar die worden gekenmerkt door grote verschillen in abondantie van jaar tot jaar, soms van een of twee orden van grootte. Soorten die doorgaans een dergelijke dynamiek vertonen, omvatten onder meer boreale en Arctische broedvogelsoorten, zoals bepaalde uilen en kruisbekken, waarvan de abondantie nauw verband houdt met de beschikbaarheid van voedsel dat cyclische pieken en dalen vertoont, maar de categorie kan ook van toepassing zijn op soorten die bijzonder getroffen worden door ongunstige of variabele weersomstandigheden. De lidstaten wordt verzocht het gebruik van deze categorie te beperken tot soorten waarvan de populatie van jaar tot jaar met 50 % of meer stijgt of daalt. Dit omvat soorten die in het algemeen als “geregeld” (d.w.z. vaker wel dan niet) broedende of overwinterende soorten worden beschouwd, maar mogelijk niet elk jaar voorkomen.

    De categorie “onzeker” moet worden gebruikt in gevallen waarin een bepaalde hoeveelheid monitoringgegevens beschikbaar is, maar deze gegevens niet volstaan om op betrouwbare wijze een onderscheid tussen twee of meer trendrichtingen te kunnen maken, bijvoorbeeld tussen een schommelende of een dalende trend. Dit kan het gevolg zijn van het feit dat de steekproefomvang klein is en/of dat er pas relatief recent monitoringprogramma’s zijn opgezet. Meer details, bijvoorbeeld over de beschikbare gegevens en/of expertise over de waarschijnlijke “echte” trend, kunnen in veld 4.3 “Aanvullende informatie” worden verstrekt. Trends van nationale monitoringprogramma’s voor algemeen voorkomende vogels die door TRIM(16) als “onzeker” worden aangemerkt, moeten bijvoorbeeld in deze categorie worden ingedeeld (en niet in de categorie “schommelend”). Zie de technische richtsnoeren betreffende concepten en definities voor meer informatie.

    De trendcategorie “onbekend” mag alleen worden gebruikt wanneer er geen — kwantitatieve of kwalitatieve — gegevens over de nationale trend van de soort beschikbaar zijn. Zelfs in deze gevallen zullen nationale deskundigen echter vaak kunnen inschatten welke trendrichting de meest waarschijnlijke is — of ten minste wat de plausibele “grenzen” van potentiële stijgingen of dalingen zijn — en elke vermelding daarvan(17) kan erg nuttig zijn bij de beoordeling van de staat van de populatie op EU-niveau.

    De technische richtsnoeren betreffende concepten en definities bevatten meer informatie over populatietrends.

    Kortetermijntrend — Omvang

    Indien in veld 4.1.2 “stijgend”, “dalend” of “onzeker” wordt gerapporteerd, vermeld dan de totale procentuele verandering van de populatiegrootte over de in veld 4.1.1 aangegeven periode van de trend.

    Kies een van de volgende opties:

    1. Minimum

    2. Maximum

    3. Beste enkele waarde

      • Als de omvang alleen als bereik (bv. 20-30 %) beschikbaar is, moeten die twee waarden in “a) Minimum” en “b) Maximum” worden gerapporteerd.

      • Als er een precies cijfer (bv. 27 %) beschikbaar is, moet dat in “c) Beste enkele waarde” worden ingevuld.

      • Als er een gemiddelde of “meest waarschijnlijke” trend alsook 95%-betrouwbaarheidsgrenzen beschikbaar zijn, moeten die drie waarden respectievelijk onder c), a) en b) worden gerapporteerd.

      • Als er alleen een minimumwaarde (of een maximumwaarde) bekend is (bv. op basis van expertise), moet die in het veld “Beste enkele waarde” worden ingevuld en NIET in veld a) “Minimum” of veld b) “Maximum”.

      • Voor alle negatieve trendomvangen moeten negatieve omvangswaarden worden gerapporteerd (d.w.z. inclusief het minteken), ook in gevallen waarin de richting al als “dalend” is aangeduid. Om onnodige gegevensinvoer te vermijden, is het voor positieve trends echter niet nodig het plusteken in te geven (een trendomvang van “15” zal als +15 % worden geïnterpreteerd). In het geval van negatieve trends hebben de velden “Minimum” en “Maximum” betrekking hebben op de wiskundige minimum- en maximumwaarden (niet op minimale en maximale dalingen).

    In het specifieke geval van soorten die in de periode van de trend een lidstaat hebben gekoloniseerd of zich in die periode hebben gevestigd (bv. soorten die in de nationale soortenchecklist als nieuw aangekomen (“ARR”) zijn aangemerkt), moet de omvang van een eventuele toename van de populatie worden berekend op basis van de populatiegrootte in het eerste jaar(18). Bijvoorbeeld: als een soort voor het eerst in 2018 heeft gebroed (één paar), maar de broedpopulatie in 2024 uit acht paren bestaat, moet voor de verslagperiode 2019-2024 in veld 4.1.1 “2018-2024” worden ingevuld, moet in veld 4.1.2 “stijgend” worden geselecteerd, en moet in veld 4.1.3, c), “700” (namelijk de procentuele stijging van één tot acht) worden ingevuld. Idealiter wordt in veld 4.3 “Aanvullende informatie” een opmerking ingevoerd om het jaar van kolonisatie en de aanvankelijke populatiegrootte te bevestigen (bv.: “De soort heeft voor het eerst gebroed in 2018 (één paar).”).

    Voor soorten die tijdens de periode van de trend op nationaal niveau zijn uitgestorven, levert de rapportage van een daling met 100 % daarentegen niet alle informatie op die nodig is om het relatieve belang van de daling te beoordelen (een daling tot nul ten opzichte van, bijvoorbeeld, een beginpopulatiegrootte van één en een beginpopulatiegrootte van 100 betekent in beide gevallen een daling met 100 %). Bijvoorbeeld: als de broedpopulatie van een soort in 2014 uit tien paren bestond, maar de soort in 2021 als broedvogelsoort is uitgestorven, moet in veld 4.1.1 “2014-2021” worden ingevuld, moet in veld 4.1.2 “dalend” worden geselecteerd, moet in veld 4.1.3, c), “–100” worden ingevuld, en moet in veld 4.3 “Aanvullende informatie” een opmerking worden ingevoerd waarin de populatiegrootte in 2014 wordt vermeld (bv.: “De soort is achteruitgegaan van tien broedparen in 2014 tot uitgestorven als broedvogelsoort in 2021.”).

    Hoewel de omvang van de trend niet vermeld hoeft te worden voor trends die als “stabiel” of “schommelend” worden gerapporteerd(19), kan die ook in veld 4.1.3 worden gerapporteerd. Alle relevante verklarende/aanvullende informatie, zoals de betrouwbaarheidsintervallen van “stabiele” trends of meer details over schommelingen, kan in veld 4.3 “Aanvullende informatie” worden verstrekt.

    Kortetermijntrend — Methodiek

    Gebruik een van de volgende categorieën:

    1. volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming (bv. een vergelijking van twee ramingen van de populatiegrootte op basis van volledige censussen, of specifieke populatiemonitoring met een goed statistisch onderscheidingsvermogen);

    2. hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens (bv. trends die zijn afgeleid van gegevens over slechts een relatief kleine steekproef van de populatie, of trends die zijn gebaseerd op een ontoereikende steekproefomvang, of trends die op basis van andere metingen zijn geëxtrapoleerd);

    3. hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens;

    4. onvoldoende of geen gegevens beschikbaar.

    Er kan slechts één categorie worden geselecteerd. Indien de gegevens uit verschillende bronnen afkomstig zijn, selecteer dan de categorie van de belangrijkste gegevensbron.

    Het veld “Methodiek” is van toepassing op zowel de richting (veld 4.1.2) als de omvang (veld 4.1.3) van de kortetermijntrend, aangezien die twee velden deel uitmaken van één beoordeling en hier allebei in aanmerking moeten worden genomen.

    Bronnen

    Vul de gegevens in van de belangrijkste referenties of andere informatiebronnen die voor het invullen van de velden 4.1.1 tot en met 4.1.4 zijn gebruikt, zodat het noodzakelijke audittrail voor de in die velden gerapporteerde gegevens wordt gecreëerd. Die bronnen kunnen bijvoorbeeld gepubliceerde artikelen, niet-gepubliceerde gegevens in databanken, websites en werkgroepen van deskundigen omvatten. Het verdient de voorkeur om voldoende informatie te verstrekken zodat iedereen die het verslag herziet (of het binnen zes of twaalf jaar bijwerkt) de oorsprong van de gerapporteerde gegevens kan begrijpen.

    Langetermijntrend (sinds ca. 1980)

    Langetermijntrend — Periode

    De ideale periode om over langetermijntrends verslag uit te brengen is vanaf ongeveer 1980 (het jaar waarin Richtlijn 2009/147/EG is vastgesteld/in werking is getreden) tot en met ongeveer het laatste jaar van de verslagperiode. Hier is echter enige flexibiliteit toegestaan, dus als een lidstaat bijvoorbeeld in 1980, 1995, 2015 en 2020 nationale censussen heeft uitgevoerd, moet voor de verslagperiode 2019-2024 de trend tussen 1980 en 2020 worden gerapporteerd. Voor soorten die na 1980 een lidstaat hebben gekoloniseerd, is het beginjaar van de trend idealiter het jaar waarin de soort voor het eerst gebroed heeft/aanwezig was. Als een soort bijvoorbeeld voor het eerst als broedvogelsoort is waargenomen in 2000, zou de periode van de langetermijntrend in 2000 beginnen. Voor nieuw aangekomen soorten zou de startdatum in de laatste twee verslagperioden vallen (namelijk 2013 tot en met 2024 voor de verslagperiode 2019-2024, zie ook de uitleg bij veld 4.1.1).

    Lidstaten die niet over van populatiemonitoringprogramma’s afkomstige gegevens over de periode vóór het jaar 2000 beschikken, worden aangemoedigd om andere mogelijke bronnen van informatie over trends te raadplegen, zoals de twee uitgaven van Birds in Europe(20), waarin voor de meeste soorten de nationale populatietrend volgens afgebakende categorieën geraamd is (met verwijzingen ter onderbouwing) voor de perioden 1970-1990 en 1990-2000.

    Langetermijntrend — Richting

    Zie veld 4.1.2 “Kortetermijntrend — Richting”.

    Indien de bepaling van de richting van de trend op minder robuuste gegevens (of expertise) is gebaseerd, moet een specifieke drempel (een totale verandering van 20 % over de periode van de langetermijntrend) worden gehanteerd om “stabiele” trends van “stijgende” of “dalende” trends te onderscheiden (voor de in veld 4.1.2 gerapporteerde kortetermijntrend wordt een drempel van 10 % gebruikt).

    De technische richtsnoeren betreffende concepten en definities bevatten meer informatie over populatietrends.

    Langetermijntrend — Omvang

    Zie veld 4.1.3 “Kortetermijntrend — Omvang”.

    Langetermijntrend — Methodiek

    Zie veld 4.1.4 “Kortetermijntrend — Methodiek”.

    Bronnen

    Zie veld 4.1.5.

    Aanvullende informatie (facultatief)

    Dit vrijetekstveld kan worden gebruikt om aanvullende informatie te verstrekken met betrekking tot de gegevens die voor de beoordeling van de populatietrends in de delen 4.1 en 4.2 zijn ingevuld (zie de uitleg bij de voorgaande velden voor suggesties).

    De meeste EU-lidstaten beschikken al over nationale atlassen van broedvogels en in 2020 is een nieuwe atlas van Europese broedvogels (European Breeding Bird Atlas, EBBA2)(21) gepubliceerd. Weinig landen hebben daarentegen een nationale atlas van wintervogels gepubliceerd en bovendien zijn veel vogelsoorten in de winter veel mobieler. Derhalve moeten er geen gegevens over de verspreiding in de winter worden ingediend.

    Kwetsbare soorten

    Sommige soorten zijn bijzonder kwetsbaar voor vervolging, illegaal doden of verzamelen, en lopen dus mogelijk een aanzienlijk groter risico wat betreft instandhouding of beheer indien gedetailleerde informatie over de verspreiding van deze soorten openbaar zou worden gemaakt. In een minderheid van de gevallen kunnen de lidstaten oordelen dat een soort risico loopt indien de verspreiding ervan openbaar wordt gemaakt volgens het gevraagde standaardraster van 10 × 10 km (zie deel 5.3). Als informatie over de verspreiding als gevoelig wordt beschouwd indien zij volgens de specificaties in veld 5.3 wordt gerapporteerd, kan dit worden aangegeven door in dit veld “ja” in te vullen.

    Indien een soort als “kwetsbaar” wordt aangemerkt, zullen de Commissie en het Europees Milieuagentschap de informatie over de verspreiding ervan niet openbaar maken (bijvoorbeeld door die informatie op te nemen in een publiek toegankelijke databank of internetsite).

    Jaar of periode

    Vul het jaar (bv. 2021) of de periode (bv. 2019-2023) in waarin de verspreiding van het broedgebied voor het laatst is bepaald. Veel verslagen zullen betrekking hebben op perioden, omdat de verspreiding van de meeste soorten doorgaans in kaart wordt gebracht tijdens nationale atlasprojecten, die meestal meerdere jaren veldwerk vergen. Het ingevulde jaartal of de ingevulde periode moet overeenstemmen met het jaar of de periode waarin de gegevens daadwerkelijk zijn verzameld.

    Als er geen recente gegevens uit een atlas beschikbaar zijn, worden de lidstaten aangemoedigd een actueler cijfer te rapporteren door de nationale verspreiding opnieuw in kaart te brengen aan de hand van andere gegevens, zoals de resultaten van jaarlijkse monitoringprogramma’s, van het internet afkomstige gegevens, en gegevens van nationale of regionale inventarisaties. In dergelijke gevallen zal de verspreidingskaart worden aangemaakt op basis van gegevens van de vorige verslagperiode of met gebruikmaking van oudere verspreidingsgegevens die zijn bijgewerkt aan de hand van de resultaten van regelmatige monitoring of van gegevens van onlinesystemen voor het verzamelen van gegevens. Het ingevulde jaartal of de ingevulde periode moet overeenstemmen met het jaar of de periode waarop de gerapporteerde verspreiding betrekking heeft.

    Verspreidingskaart van het broedgebied

    Dien een verspreidingskaart in, samen met de relevante metagegevens (projectie, datum, schaal). De norm is ETRS89-rastercellen van 10 × 10 km in de LAEA-projectie (EPSG-code: 3035)(22). De dataset met verspreidingsgegevens moet bestaan uit de rastercellen van 10 km waar broedactiviteit is geregistreerd of waarschijnlijk is (zie de richtsnoeren hieronder voor het in kaart brengen van de verspreiding van een soort). Het gebruik van attribuutgegevens om de aanwezigheid of afwezigheid van een soort in een rastercel aan te geven, is niet toegestaan. De periode gedurende welke de verspreidingsgegevens zijn verzameld, moet volgens de Inspire-richtsnoeren(23) in de metagegevens worden opgenomen. De technische specificaties voor verspreidingskaarten staan op het referentieportaal.

    Lidstaten of kleine gebieden zoals de Canarische Eilanden, Madeira of de Azoren mogen kaarten met rasters van 1 × 1 km gebruiken. Deze rasters zullen worden samengevoegd tot rasters van 10 × 10 km voor visualisatie op Europees niveau.

    De rasters voor de afzonderlijke lidstaten kunnen van het referentieportaal worden gedownload.

    Op de kaart moet in elke rastercel de aanwezigheid of afwezigheid van de soort als broedvogelsoort worden weergegeven. In het algemeen mogen alleen rastercellen waar broedactiviteit “bevestigd”, “waarschijnlijk” of “mogelijk” is, worden opgenomen. Zie tabel 2 in het deel “Methodology” van de nieuwe European Breeding Bird Atlas(24) voor omschrijvingen van broedcategorieën en codes. Als het bestrijkingsgebied van de inventarisatie en de beschikbaarheid van gegevens echter ontoereikend zijn, mogen ook cellen worden opgenomen waar volgens expertise of modellen waarschijnlijk broedpopulaties (met name van veel voorkomende soorten) voorkomen. In deze gevallen kan in veld 5.8 “Aanvullende informatie” nadere informatie over de betrouwbaarheid van de gegevens worden verstrekt.

    Omvang van het broedgebied

    Vermeld de totale oppervlakte (in km2) van het huidige verspreidingsgebied in de lidstaat. In de meeste gevallen is dit het aantal vierkanten van 10 × 10 km waar broedpopulaties voorkomen, vermenigvuldigd met 100. De oppervlakte van het verspreidingsgebied moet worden weergegeven door rasters (10 × 10 km of 1 × 1 km) die geheel of gedeeltelijk binnen de lidstaat vallen (rastercellen die door de grenzen van de lidstaat worden doorkruist, moeten volledig worden meegeteld).

    Voor zeer lokaal voorkomende soorten kan de oppervlakte van het verspreidingsgebied met gebruikmaking van een fijnmazigere resolutie worden gerapporteerd. Voor soorten die slechts op één locatie voorkomen, is het verspreidingsgebied bijvoorbeeld de oppervlakte van de plaats waar de soort voorkomt, die enkele hectaren kan bedragen.

    Methodiek

    Dit veld wordt gebruikt om de methode te specificeren die wordt gebruikt om de omvang van het broedgebied in veld 5.4 te berekenen. Selecteer een van de volgende categorieën:

    1. volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming

    2. hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens

    3. hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens

    4. onvoldoende of geen gegevens beschikbaar

    Indien de gegevens uit verschillende bronnen afkomstig zijn, selecteer dan de categorie van de belangrijkste gegevensbron.

    Voor “Methodiek” moet “d) onvoldoende of geen gegevens beschikbaar” worden gerapporteerd als de verspreidingskaart waarop de geraamde oppervlakte van het verspreidingsgebied is gebaseerd (verkregen door middel van gedetailleerde kartering, modellering of extrapolatie, of, in uitzonderlijke gevallen, interpretatie door deskundigen) minder dan 75 % van de veronderstelde daadwerkelijke verspreiding van de soort bestrijkt en er geen andere gegevens zijn gebruikt om deze lacune op te vullen (d.w.z. dat de resulterende kaart onvolledig is ten aanzien van de veronderstelde verspreiding van de soort en de oppervlakte van het verspreidingsgebied dus is onderschat).

    Extra kaarten (facultatief)

    Dit veld kan worden gebruikt als een lidstaat een extra kaart wil indienen die verschilt van de in veld 5.3 ingediende standaardkaart. Dit is een facultatief veld en laat de vereiste om in veld 5.3 een kaart in te dienen onverlet.

    Kaarten met een andere resolutie dan 10 × 10 km of met andere rasters dan ETRS89 LAEA (EPSG-code: 3035) kunnen hier worden ingediend.

    Bronnen

    Vul de gegevens in van de belangrijkste referenties of andere informatiebronnen die voor het invullen van de velden 5.1 tot en met 5.6 zijn gebruikt, zodat het noodzakelijke audittrail voor de in die velden gerapporteerde gegevens wordt gecreëerd. Die bronnen kunnen bijvoorbeeld gepubliceerde artikelen, niet-gepubliceerde gegevens in databanken, websites en werkgroepen van deskundigen omvatten. Het verdient de voorkeur om voldoende informatie te verstrekken zodat iedereen die het verslag herziet (of het binnen zes of twaalf jaar bijwerkt) de oorsprong van de gerapporteerde gegevens kan begrijpen.

    Aanvullende informatie (facultatief)

    Dit vrijetekstveld kan worden gebruikt om aanvullende informatie te verstrekken (maximaal 500 tekens) met betrekking tot de gegevens die voor de beoordeling van de verspreiding van het broedgebied in de velden 5.1 tot en met 5.7 zijn ingevuld.

    Kortetermijntrend (afgelopen twaalf jaar)

    De velden 6.1.1 tot en met 6.1.5 worden gebruikt om informatie te verstrekken over de kortetermijntrends van de verspreiding van het broedgebied op basis van een periode van twaalf jaar. Voor kortetermijntrends in het algemeen, wordt, als er gegevens ontbreken of onbekend zijn, het gebruik van expertise of andere gegevensbronnen aangemoedigd, bijvoorbeeld als recentere, soortspecifieke studies inzicht in recente trends bieden of, in het geval van zeer zeldzame/lokale broedvogelsoorten, kennis over eerdere/bestaande broedlocaties een eenvoudige vergelijking mogelijk maakt (bv. als bekend is dat een soort in 2013 op drie locaties heeft gebroed en in/rond 2024 nog steeds op dezelfde drie locaties broedt, is de verspreidingstrend op de korte termijn stabiel). De richting van de trend kan op basis van deze informatie door deskundigen worden beoordeeld.

    Kortetermijntrend — Periode

    De periode voor kortetermijntrends is twaalf jaar (twee rapportagecycli). Voor de verslagen voor 2019-2024 is dit de periode 2013-2024 of een periode die daar zo nauw mogelijk bij aansluit. Enige flexibiliteit is toegestaan, dus hoewel trends idealiter voor 2013-2024 zouden worden gerapporteerd, zullen gegevens die op een andere maar vergelijkbare periode (bv. 2009-2023) betrekking hebben, worden aanvaard als de beste beschikbare gegevens op inventarisaties in die jaren gebaseerd zijn. Voor nieuw aangekomen soorten is het beginjaar van de trend idealiter het jaar waarin de soort voor het eerst heeft gebroed. Als een soort bijvoorbeeld voor het eerst als broedvogelsoort is waargenomen in 2018, zou de periode van de kortetermijntrend 2018-2024 zijn voor de verslagperiode 2019-2024. Vermeld in dit veld de gebruikte periode.

    Kortetermijntrend — Richting

    Geef de richting van de verspreidingstrend tijdens de in veld 6.1.1 gerapporteerde periode aan (er kan slechts één optie worden geselecteerd):

    1. stabiel

    2. schommelend

    3. stijgend

    4. dalend

    5. onzeker

    6. onbekend

    Zie de uitleg bij veld 4.1.2 “Kortetermijntrend — Richting” in het deel over de populatietrend voor meer informatie over de interpretatie en het gebruik van deze categorieën. De categorie “schommelend” zal waarschijnlijk eerder op populatietrends dan op verspreidingstrends van toepassing zijn, maar kan nog steeds passend zijn, bijvoorbeeld als de nationale verspreiding van een (geregeld voorkomende) soort sterk wordt beïnvloed door seizoensgebonden omstandigheden elders (bv. het opdrogen van meer zuidelijk gelegen wetlands waar de soort graag vertoeft).

    Kortetermijntrend — Omvang

    Indien in veld 6.1.2 “stijgend”, “dalend” of “onzeker” wordt gerapporteerd, vermeld dan de totale procentuele verandering van de omvang van het broedgebied over de in veld 6.1.1 aangegeven periode van de trend.

    Kies een van de volgende opties:

    1. Minimum

    2. Maximum

    3. Beste enkele waarde

      • Als alleen een interval (bv. 20-30 %) mogelijk is, moeten die twee waarden in “a) Minimum” en “b) Maximum” worden gerapporteerd.

      • Als er een precies cijfer (bv. 27 %) beschikbaar is, moet dat in “c) Beste enkele waarde” worden ingevuld.

      • Als er een gemiddelde of “meest waarschijnlijke” trend alsook 95%-betrouwbaarheidsgrenzen beschikbaar zijn, moeten die drie waarden respectievelijk onder c), a) en b) worden gerapporteerd.

      • Als er alleen een minimumwaarde (of een maximumwaarde) bekend is (bv. op basis van expertise), moet die in het veld “Beste enkele waarde” worden ingevuld en NIET in veld a) “Minimum” of veld b) “Maximum”. Voor alle negatieve trendgrootten moeten negatieve omvangswaarden worden gerapporteerd (d.w.z. inclusief het minteken), ook in gevallen waarin de richting al als “dalend” is aangeduid. Om onnodige gegevensinvoer te vermijden, is het voor positieve trends echter niet nodig het plusteken in te geven (een trendomvang van “15” zal als +15 % worden geïnterpreteerd). In het geval van negatieve trends hebben de velden “Minimum” en “Maximum” betrekking hebben op de wiskundige minimum- en maximumwaarden (niet op minimale en maximale dalingen).

    Indien beschikbaar, kan de trendomvang ook voor “stabiele” of “schommelende” trends worden gerapporteerd.

    Zie de uitleg bij veld 4.1.3 “Kortetermijntrend — Omvang” in het deel over de populatietrend voor meer informatie over de specifieke gevallen waarin soorten tijdens de periode van de trend een lidstaat hebben gekoloniseerd of op nationaal niveau zijn uitgestorven.

    Kortetermijntrend — Methodiek

    Dit veld wordt gebruikt om de methode te specificeren die wordt gebruikt om de omvang van de kortetermijntrend te berekenen. Selecteer een van de volgende categorieën:

    1. volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming (bv. een vergelijking van twee op nauwkeurige verspreidingsgegevens gebaseerde verspreidingskaarten, of specifieke monitoring van de verspreiding van een soort met een goed statistisch vermogen);

    2. hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens (bv. trends die zijn afgeleid van gegevens over het voorkomen van een soort die voor andere doeleinden zijn verzameld of van gegevens die slechts in een deel van het geografische areaal van een habitat zijn verzameld, of trends die zijn gebaseerd op metingen van andere voorspellende factoren van habitatverspreiding, zoals veranderingen in het landgebruik);

    3. hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens;

    4. onvoldoende of geen gegevens beschikbaar.

    Bronnen

    Vul de gegevens in van de belangrijkste referenties of andere informatiebronnen die voor het invullen van de velden 6.1.1 tot en met 6.1.4 zijn gebruikt, zodat het noodzakelijke audittrail voor de in die velden gerapporteerde gegevens wordt gecreëerd. Die bronnen kunnen bijvoorbeeld gepubliceerde artikelen, niet-gepubliceerde gegevens in databanken, websites en werkgroepen van deskundigen omvatten. Het verdient de voorkeur om voldoende informatie te verstrekken zodat iedereen die het verslag herziet (of het binnen zes of twaalf jaar bijwerkt) de oorsprong van de gerapporteerde gegevens kan begrijpen.

    Langetermijntrend (sinds ca. 1980)

    Langetermijntrend — Periode

    De ideale periode om over langetermijntrends verslag uit te brengen is van ongeveer 1980 (het jaar waarin de Vogelrichtlijn is vastgesteld/in werking is getreden) tot en met ongeveer het laatste jaar van de verslagperiode. Hier is echter enige flexibiliteit toegestaan, dus als een lidstaat bijvoorbeeld in 1980, 1995, 2015 en 2020 inventarisaties voor de nationale atlas heeft uitgevoerd, moet voor de verslagperiode 2019-2024 de trend tussen 1980 en 2020 worden gerapporteerd.

    Voor soorten die na 1980 een lidstaat hebben gekoloniseerd, is het beginjaar van de trend idealiter het jaar waarin de soort voor het eerst gebroed heeft. Als een soort bijvoorbeeld voor het eerst als broedvogelsoort is waargenomen in 2000, zou de periode van de langetermijntrend in 2000 beginnen. Voor nieuw aangekomen soorten zou de startdatum in de laatste twee verslagperioden vallen (namelijk 2013 tot en met 2024 voor de verslagperiode 2019-2024, zie ook de uitleg bij veld 6.1.1).

    Lidstaten die niet over gegevens betreffende de verspreidingstrend voor de periode vóór het jaar 2000 beschikken, kunnen de oorspronkelijke EBCC-atlas(25) of Birds in Europe(26) raadplegen, waarin de nationale areaaltrends tussen 1970 en 1990 volgens afgebakende categorieën geraamd zijn.

    Langetermijntrend — Richting

    Zie veld 6.1.2 “Kortetermijntrend — Richting”.

    Langetermijntrend — Omvang

    Zie veld 6.1.3 “Kortetermijntrend — Omvang”.

    Langetermijntrend — Methodiek

    Zie veld 6.1.4 “Kortetermijntrend — Methodiek”.

    Bronnen

    Zie veld 6.1.5.

    Aanvullende informatie (facultatief)

    Dit vrijetekstveld kan worden gebruikt om aanvullende informatie te verstrekken (maximaal 500 tekens) met betrekking tot de gegevens die voor de beoordeling van de verspreidingstrend van het broedgebied in de delen 6.1 en 6.2 zijn ingevuld. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een lidstaat informatie wil verstrekken over geografische verschuivingen van de verspreiding (op de korte of lange termijn) of over fragmentatie van de verspreiding, hoewel er geen verandering van de totale omvang van het broedgebied wordt gerapporteerd.

    Dit deel dient om informatie te verzamelen over de belangrijkste factoren die ten aanzien van individuele soorten de achteruitgang, het dalende aantal of de beperking van de areaalgrootte veroorzaken. Het moet voor alle geregeld voorkomende soorten (zoals vermeld in de vogelsoortenchecklist voor artikel 12 op het referentieportaal) worden ingevuld voor de volgende groepen:

    • in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten;

    • in bijlage II bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen broedvogelsoorten en overwinterende soorten;

    • alle andere trekvogelsoorten die op nationaal niveau aanleiding geven tot de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ’s).

    De lidstaten worden aangemoedigd deze informatie ook te verstrekken voor alle andere soorten waarvoor zij beschikbaar is.

    Meer informatie over rapportage volgens seizoen met betrekking tot in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen broedvogelsoorten, overwinterende soorten of trekvogelsoorten en andere soorten die aanleiding geven tot de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ’s), is te vinden in

    tabel 2: delen van het format van het soortenverslag die voor het broed-, overwinterings- en trekseizoen voor verschillende categorieën vogelsoorten moeten worden ingevuld.

    Druk heeft tijdens de huidige verslagperiode gevolgen gehad en heeft een impact op de levensvatbaarheid op de lange termijn van de soort of haar habitat(s); bedreigingen zijn toekomstige/voorzienbare gevolgen (binnen de twee volgende verslagperioden) die waarschijnlijk een impact op de levensvatbaarheid op de lange termijn van de soort en/of haar habitat(s) zullen hebben (zie tabel 3). Bedreigingen worden niet afzonderlijk gerapporteerd; er wordt van uitgegaan dat een vorm van druk die als “aanhoudend en waarschijnlijk ook in de toekomst voortdurend” wordt gerapporteerd, zowel druk als een bedreiging vormt, terwijl een vorm van druk met als tijdstip “alleen in de toekomst” alleen een bedreiging vormt. Bedreigingen moeten betrekking hebben op kwesties die redelijkerwijs als waarschijnlijk kunnen worden beschouwd (bv. op basis van de gerapporteerde huidige druk of voorzienbare ontwikkelingsprojecten). Tabel 3 bevat de definities van druk en bedreiging.

    Tabel 3

    Definitie van druk en bedreiging (in het kader van de rapportage uit hoofde van artikel 12)

    Periode waarin de gevolgen zich voordoen/definitie

    Periode

    Druk

    Heeft nu en/of tijdens de gehele huidige verslagperiode of een deel daarvan gevolgen.

    De huidige verslagperiode van zes jaar.

    Bedreiging

    De factoren zullen naar verwachting in de toekomst, na de huidige verslagperiode, gevolgen hebben.

    De twee komende verslagperioden, d.w.z. binnen twaalf jaar na het einde van de huidige verslagperiode.

    Kenmerken van de druk

    Verstrek de lijst met vormen van druk: vermeld maximaal 20 vormen van druk. De lijst met vormen van druk is beschikbaar op het referentieportaal.

    Voor elk taxon:

    1. mogen maximaal 20 vormen van druk worden geselecteerd. Gebruik hiervoor de code op het tweede niveau van de hiërarchische lijst. De lijst met vormen van druk en bedreigingen is beschikbaar op het referentieportaal;

    2. moet voor elke vorm van druk het tijdstip, d.w.z. de periode waarin de gevolgen zich voordoen, worden aangeven;

      Tijdstip

      in het verleden, maar momenteel zonder uitwerking dankzij maatregelen

      Om vormen van druk te rapporteren die op een bepaald moment in de huidige verslagperiode hun uitwerking hebben verloren.

      Als deze optie wordt geselecteerd, hoeven de velden betreffende reikwijdte en invloed niet te worden ingevuld.

      aanhoudend

      Om vormen van druk te rapporteren die tijdens de verslagperiode aanhouden. D.w.z. dat niets erop wijst dat zij als gevolg van maatregelen hun uitwerking zullen verliezen.

      aanhoudend en waarschijnlijk ook in de toekomst voortdurend

      Om zowel vormen van druk als bedreigingen te rapporteren.

      Als deze optie wordt geselecteerd, moeten de velden betreffende reikwijdte en invloed alleen worden ingevuld voor het deel betreffende de druk, niet voor het deel betreffende de bedreiging.

      alleen in de toekomst

      Om bedreigingen te rapporteren.

      Als deze optie wordt geselecteerd, hoeven de velden betreffende reikwijdte en invloed niet te worden ingevuld.

    3. moet het deel van de populatie dat door de druk wordt getroffen, worden aangeven (reikwijdte): “geheel > 90 %”, “meerderheid 50-90 %”, “minderheid < 50 %”;

      Reikwijdte (getroffen deel van de populatie)*

      [* Alleen in te vullen indien als tijdstip “aanhoudend” of “aanhoudend en waarschijnlijk ook in de toekomst voortdurend” is geselecteerd. Hoewel de laatste optie ook bedreigingen omvat, zijn de velden “reikwijdte” en “invloed” alleen op vormen van druk van toepassing.]

      geheel > 90 %

      Meer dan 90 % van de in de lidstaat gerapporteerde populatie wordt door de druk getroffen.

      meerderheid 50-90 %

      Tussen 50 en 90 % van de in de lidstaat gerapporteerde populatie wordt door de druk getroffen.

      minderheid < 50 %

      Minder dan 50 % van de in de lidstaat gerapporteerde populatie wordt door de druk getroffen.

    4. moet de invloed op de populatie of de habitat van de soort worden aangeven: “grote invloed”, “middelgrote invloed” of “kleine invloed”. De invloed geeft aan welke impact de druk op de achteruitgang van de populatie of de habitat van de soort heeft;

      Invloed (op de populatie of de habitat van de soort)*

      [* Alleen in te vullen indien als tijdstip “aanhoudend” of “aanhoudend en waarschijnlijk ook in de toekomst voortdurend” is geselecteerd. Hoewel de laatste optie ook bedreigingen omvat, zijn de velden “reikwijdte” en “invloed” alleen op vormen van druk van toepassing.]

      Grote invloed

      De aangegeven vorm van druk draagt in belangrijke mate bij aan de achteruitgang van de populatie of de habitat van de soort. Hij heeft een grote rechtstreekse of onmiddellijke invloed op de populatie.

      Middelgrote invloed

      De aangegeven vorm van druk draagt bij aan de achteruitgang van de populatie of de habitat van de soort, maar heeft een grote noch kleine invloed. Hij heeft een middelgrote rechtstreekse/onmiddellijke of onrechtstreekse invloed op de populatie.

      Kleine invloed

      De aangegeven vorm van druk draagt bij aan de achteruitgang van de populatie of de habitat van de soort, maar is niet de belangrijkste factor en komt voor in combinatie met andere vormen van druk en/of factoren.

    5. moet de locatie waar de druk voornamelijk gevolgen heeft, worden aangeven. Er mag slechts één optie worden geselecteerd.

      Locatie*

      [* Selecteer de optie die overeenkomt met de locatie waar de druk voornamelijk gevolgen heeft.]

      In de lidstaat

      Selecteer deze optie voor vormen van druk die in de lidstaat of in de lidstaat en daarbuiten gevolgen hebben, maar ongeveer hetzelfde effect op de nationale vogelpopulatie hebben.

      Elders in de EU

      Als de druk voornamelijk elders in de EU (maar mogelijk ook in de lidstaat) gevolgen heeft.

      Buiten de EU

      Als bekend is dat de druk voornamelijk buiten de EU-lidstaten gevolgen heeft.

      Zowel binnen als buiten de EU

      Als de druk zowel binnen als buiten de EU-lidstaten gevolgen heeft.

      Onbekend

      De locatie waar de druk gevolgen heeft, is niet bekend.

    De totale impact van een vorm van druk, zoals aangegeven in de velden “Tijdstip”, “Reikwijdte” en “Invloed”, moet de invloed van de vorm van druk op de trends van de soort weergeven.

    Als uit de lijst van vormen van druk “Voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soort(en)” wordt geselecteerd, moeten de namen van die soorten worden vermeld in f). Daartoe zal een vervolgkeuzelijst beschikbaar zijn. De lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten is te vinden op het referentieportaal voor artikel 12. Als een vorm van druk “andere invasieve uitheemse soort(en) dan voor de Unie zorgwekkende soorten” betreft, is de vermelding van de namen van die soorten in g) facultatief. Maak een keuze uit de Easin-databank (zie het referentieportaal voor artikel 12). In beide gevallen kan meer dan één soort worden geselecteerd.

    Als een lidstaat nadere informatie over de aard van een bepaalde vorm van druk wil geven, kan dit in veld 7.4 “Aanvullende informatie”.

    De richtsnoeren en de toelichting in de lijst met vormen van druk en bedreigingen op het referentieportaal bevatten meer informatie over de rapportage in verband met druk/bedreigingen.

    Methodiek (facultatief)

    Het facultatieve veld “Methodiek” dient om algemene informatie over de rapportage in verband met druk te verstrekken en is niet vereist voor specifieke vormen van druk. Als een methode voor een specifieke vorm van druk wordt gebruikt, kan deze informatie in veld 7.4 “Aanvullende informatie” worden verstrekt.

    Kies een van de volgende categorieën:

    1. volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming;

    2. hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens;

    3. hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens;

    4. onvoldoende of geen gegevens beschikbaar.

    Er kan slechts één categorie worden geselecteerd. Indien de gegevens uit verschillende bronnen afkomstig zijn, selecteer dan de categorie van de belangrijkste gegevensbron.

    Informatiebronnen (facultatief)

    De lidstaten kunnen de gegevens invullen van de belangrijkste referenties of andere bronnen van onderbouwende informatie met betrekking tot de gerapporteerde vormen van druk die voor het invullen van veld 7.1 zijn gebruikt, zodat het noodzakelijke audittrail voor de in dat veld gerapporteerde gegevens wordt gecreëerd. Die bronnen kunnen bijvoorbeeld gepubliceerde artikelen, niet-gepubliceerde gegevens in databanken, websites en werkgroepen van deskundigen omvatten. Als in veld 7.2 “expertise” is geselecteerd, kan dat in dit veld worden toegelicht. Het verdient de voorkeur om voldoende informatie te verstrekken zodat iedereen die het verslag herziet (of het binnen zes of twaalf jaar bijwerkt) de oorsprong van de gerapporteerde gegevens kan begrijpen.

    Aanvullende informatie (facultatief)

    Als een lidstaat aanvullende informatie over bepaalde vormen van druk (bv. ramingen van de jaarlijkse sterfte als gevolg van een bepaalde vorm van druk, zoals illegaal doden) of over de methodiek wil verstrekken, kan dat in dit veld.

    De lidstaten wordt verzocht de belangrijkste instandhoudingsmaatregelen te beschrijven die zijn genomen voor de soorten waarvoor deze informatie wordt gevraagd (zie

    tabel 2: delen van het format van het soortenverslag die voor het broed-, overwinterings- en trekseizoen voor verschillende categorieën vogelsoorten moeten worden ingevuld). De lidstaten worden aangemoedigd deze informatie ook te verstrekken voor alle andere soorten waarvoor zij beschikbaar is.

    Staat van de maatregelen

    Geef aan of er maatregelen nodig zijn of niet. Als het antwoord “ja” luidt, selecteer dan een van de volgende opties (er kan slechts één optie worden geselecteerd):

    1. maatregelen aangeduid, maar nog niet toegepast;

    2. maatregelen nodig, maar kunnen niet worden aangeduid;

    3. een deel van de aangeduide maatregelen is toegepast;

    4. de meeste/alle aangeduide maatregelen zijn toegepast.

    Reikwijdte van de toegepaste maatregelen

    Als een deel van de aangeduide maatregelen is toegepast (8.1, c)) of de meeste/alle aangeduide maatregelen zijn toegepast (8.1, d)), geef dan de reikwijdte van deze maatregelen aan, d.w.z. het deel van de populatie waarvoor zij gevolgen hebben:

    1. < 50 %

    2. 50-90 %

    3. > 90 %

    Dit moet op algemene wijze worden beoordeeld.

    Hoofddoel van de toegepaste maatregelen

    1. Geef de hoofddoelen van de toegepaste maatregelen aan. Dit deel moet alleen worden ingevuld als er instandhoudingsmaatregelen zijn genomen (“ja” geselecteerd in veld 8.1, c), “Een deel van de aangeduide maatregelen is toegepast” of in veld 8.1, d), “De meeste/alle aangeduide maatregelen zijn toegepast” is geselecteerd”). Er kunnen verschillende doelen worden aangegeven:

      1. de huidige verspreiding, populatie en/of habitat van de soort in stand houden;

      2. de huidige verspreiding van de soort uitbreiden;

      3. de populatiegrootte doen toenemen en/of de populatiedynamiek verbeteren (het voortplantingssucces verbeteren, de sterfte doen afnemen, de leeftijd/geslacht-structuur verbeteren);

      4. de habitat van de soort herstellen.

    2. Geef aan wat het belangrijkste doel van de toegepaste maatregelen is (er kan slechts één optie worden geselecteerd):

      • instandhouding van de huidige staat;

      • uitbreiding van de areaalgrootte;

      • toename of verbetering van de populatie;

      • herstel van de habitat.

    Dit veld is niet bedoeld om het effect van de maatregelen te beschrijven, maar om het beoogde doel van de toegepaste maatregelen aan te geven. In veld 8.5 wordt verder ingegaan op het effect.

    Locatie van de maatregelen

    Geef aan waar de maatregelen voornamelijk worden toegepast. Dit deel moet alleen worden ingevuld als er instandhoudingsmaatregelen zijn genomen (“ja” geselecteerd in veld 8.1, c) “Een deel van de aangeduide maatregelen is toegepast”, of in veld 8.1, d) “De meeste/alle aangeduide maatregelen zijn toegepast”, is geselecteerd”) (er kan slechts één optie worden geselecteerd):

    1. alleen binnen Natura 2000;

    2. zowel binnen als buiten Natura 2000;

    3. alleen buiten Natura 2000.

    Dit veld is bedoeld om aan te geven waar de focus van de instandhoudingsmaatregelen ligt. Selecteer optie a) als alle of het overgrote deel van de instandhoudingsmaatregelen zich tot Natura 2000 beperken/beperkt; optie b) als er voor de toepassing van de maatregelen binnen en buiten Natura 2000 ongeveer evenveel inspanningen worden geleverd, en optie c) als alle of het overgrote deel van de instandhoudingsmaatregelen buiten Natura 2000 worden/wordt toegepast.

    Effect van de maatregelen

    Geef aan wanneer de maatregelen naar verwachting de druk zullen beginnen te neutraliseren en positieve effecten zullen beginnen te hebben (met betrekking tot het in veld 8.3 aangegeven hoofddoel van de maatregelen). Selecteer één van de volgende opties:

    1. effect op de korte termijn (in de huidige verslagperiode, bv. 2019-2024);

    2. effect op de middellange termijn (in de twee volgende verslagperioden, bv. 2025-2036);

    3. effect op de lange termijn (bv. na 2036).

    Lijst van de belangrijkste instandhoudingsmaatregelen

    Vermeld maximaal 20 instandhoudingsmaatregelen. De lidstaten moeten de op het referentieportaal vermelde codes gebruiken.

    De technische richtsnoeren betreffende concepten en definities en de toelichting in de lijst van instandhoudingsmaatregelen op het referentieportaal bevatten meer informatie over het gebruik van instandhoudingsmaatregelen.

    Aanvullende informatie (facultatief)

    Hier kan aanvullende informatie worden verstrekt om de gegevens die met betrekking tot de instandhoudingsmaatregelen worden ingediend, toe te lichten.

    Dit deel dient om informatie te verzamelen over het bestrijkingsgebied van Natura 2000 (speciale beschermingszones, SBZ’s) met betrekking tot afzonderlijke soorten. De lidstaten zijn krachtens artikel 4 van de richtlijn verplicht de meest geschikte gebieden voor bepaalde soorten als SBZ’s aan te wijzen. Om de omvang van het bestrijkingsgebied van het netwerk van speciale beschermingszones (SBZ’s) voor elke relevante soort op EU-niveau te kunnen beoordelen, moeten de lidstaten verslag uitbrengen over de grootte (en de kortetermijntrend) van de populatie die binnen hun nationale SBZ-netwerk voorkomt.

    Dit deel moet alleen worden ingevuld voor in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten en andere trekvogelsoorten die aanleiding geven tot de aanwijzing van speciale beschermingszones op nationaal niveau, zoals aangegeven in de soortenchecklist op het referentieportaal.

    Meer informatie over rapportage volgens seizoen met betrekking tot in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen broedvogelsoorten, overwinterende soorten of trekvogelsoorten en andere soorten die aanleiding geven tot de aanwijzing van speciale beschermingszones (SBZ’s), is te vinden in

    tabel 2: delen van het format van het soortenverslag die voor het broed-, overwinterings- en trekseizoen voor verschillende categorieën vogelsoorten moeten worden ingevuld.

    Zie de technische richtsnoeren betreffende concepten en definities voor meer informatie.

    Populatiegrootte binnen het Natura 2000-netwerk (speciale beschermingszones, SBZ’s)

    Geef een raming van de totale populatiegrootte binnen het hele nationale netwerk van speciale beschermingszones (SBZ’s) in het jaar dat of de periode die in veld 3.1 is vermeld. Zie de uitleg bij veld 3.2 “Populatiegrootte” voor meer informatie over het invullen van de velden a), b), c) en/of d).

    Om overdreven hoge cijfers te voorkomen, kan het zijn dat de lidstaten de totale populatiegrootte binnen het Natura 2000-netwerk voor bepaalde mobiele overwinterende soorten naar beneden moeten aanpassen om rekening te houden met aanzienlijke verplaatsingen van individuen tussen speciale beschermingszones (SBZ’s). Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn voor verschillende ganzensoorten die in het noordwesten van Europa overwinteren.

    Type raming

    Selecteer een van de volgende opties:

    • beste raming — het beste beschikbare enkele cijfer (ook als alleen de maximumwaarde van de populatiegrootte beschikbaar is) of interval, afgeleid van bijvoorbeeld een populatiecensus, een verzameling cijfers van verschillende locaties, een raming op basis van populatiedichtheid en verspreidingsgegevens, of expertise, maar waarvoor geen 95%-betrouwbaarheidsgrenzen zijn berekend. In veld 9.3 kan worden aangegeven of een beste raming gebaseerd is op monitoringgegevens, extrapolatie of expertise;

    • meerjarengemiddelde — gemiddelde waarde (en interval) wanneer de populatiegrootte gedurende een aantal jaren tijdens de verslagperiode is geraamd;

    • 95%-betrouwbaarheidsinterval — ramingen afgeleid van steekproeven of een model waarvoor 95%-betrouwbaarheidsgrenzen konden worden berekend (zoals gerapporteerd in de velden 9.1, b) en c));

    • minimum — indien er onvoldoende gegevens zijn om zelfs maar een approximatieve raming van de populatiegrootte te verstrekken, maar de populatiegrootte zeker boven een bepaalde waarde ligt, of indien het gerapporteerde interval gebaseerd is op een steekproef of monitoringproject waarbij de daadwerkelijke populatiegrootte waarschijnlijk is onderschat.

    Volg dezelfde richtsnoeren als voor veld 3.3 “Type raming” in het deel betreffende de populatiegrootte.

    Populatiegrootte binnen het netwerk — Methodiek

    Selecteer een van de volgende opties (zoals voor veld 3.4 “Methodiek”):

    1. volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming;

    2. hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens;

    3. hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens;

    4. onvoldoende of geen gegevens beschikbaar.

    Volg dezelfde richtsnoeren als voor veld 3.4 “Methodiek” in het deel betreffende de populatiegrootte.

    Kortetermijntrend van de populatiegrootte binnen het netwerk — Richting

    Geef net als in veld 4.1.2 “Kortetermijntrend — Richting” de richting van de populatietrend binnen het netwerk van speciale beschermingszones (SBZ’s) tijdens de periode van de kortetermijntrend (zoals gerapporteerd in veld 4.1.1) aan (er kan slechts één optie worden geselecteerd):

    1. stabiel

    2. schommelend

    3. stijgend

    4. dalend

    5. onzeker

    6. onbekend

    Zie de uitleg bij veld 4.1.2 “Kortetermijntrend — Richting” voor meer informatie over de interpretatie en het gebruik van deze categorieën.

    Kortetermijntrend van de populatiegrootte binnen het netwerk — Methodiek

    Selecteer de optie die het best de methode beschrijft die is gebruikt om de richting van de kortetermijntrend te bepalen (zoals in veld 4.1.4 “Kortetermijntrend — Methodiek”):

    1. volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming;

    2. hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens;

    3. hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens;

    4. onvoldoende of geen gegevens beschikbaar.

    Er kan slechts één categorie worden geselecteerd. Indien de gegevens uit verschillende bronnen afkomstig zijn, selecteer dan de categorie van de belangrijkste gegevensbron.

    Volg dezelfde richtsnoeren als voor veld 4.1.4 “Kortetermijntrend — Methodiek”.

    Aanvullende informatie (facultatief)

    Dit vrijetekstveld kan worden gebruikt om aanvullende informatie te verstrekken (maximaal 500 tekens) met betrekking tot de gegevens die in de velden 9.1 tot en met 9.5 zijn ingevuld.

    De gegevens voor deel 10 “Vooruitgang van de werkzaamheden in verband met internationale soortspecifieke actieplannen (SAP’s), beheersplannen (MP’s) en korte verklaringen inzake beheer (BMS’en)” en deel 11 “Gegevens betreffende in bijlage II opgenomen soorten” moeten voor elk taxon voor alle relevante seizoenen worden verstrekt.

    Dit deel dient om informatie te verzamelen over de werkzaamheden van de lidstaten in verband met sommige van de meest bedreigde vogelsoorten in de EU waarvoor internationale (of multilaterale(27)) soortspecifieke actieplannen (Species Action Plans, SAP’s) of korte verklaringen inzake beheer (Brief Management Statements, BMS’en) zijn opgesteld alsook in verband met een reeks bejaagbare soorten die in de EU in een slechte staat verkeren en waarvoor beheersplannen (Management Plans, MP’s) zijn opgesteld(28). De rapportage heeft ook betrekking op werkzaamheden in het kader van door andere internationale organisaties aangenomen plannen die de EU heeft ondertekend, zoals het Verdrag van Bern(29), de Overeenkomst inzake de bescherming van Afrikaans-Euraziatische trekkende watervogels (AEWA)(30) en het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten (CMS)(31).

    Sinds de jaren negentig van de twintigste eeuw is aan de instandhouding van veel van deze soorten een aanzienlijke hoeveelheid EU-middelen besteed (bv. via LIFE-projecten). Daarom worden de lidstaten verzocht een overzicht te geven van wat zij op nationaal niveau hebben gedaan om deze plannen uit te voeren en de staat van de betrokken soorten te verbeteren. De lijst van relevante taxa met vermelding van het type plan is beschikbaar op het referentieportaal. Dit deel moet op het niveau van soort/ondersoort worden ingevuld.

    Type internationaal plan

    Gebruik het type internationaal plan (soortspecifiek actieplan (SAP), beheersplan (MP) of korte verklaring inzake beheer (BMS)) dat wordt gespecificeerd in de lijst van taxa met een internationaal/multilateraal plan die op het referentieportaal beschikbaar is.

    Is er een nationaal plan aangenomen dat verband houdt met het/de internationale soortspecifieke actieplan (SAP)/beheersplan (MP)/korte verklaring inzake beheer (BMS)?

    Selecteer “ja” of “neen”. Zo ja, verstrek dan in veld 10.5 “Bronnen van verdere informatie” een weblink (en/of een bibliografische verwijzing) voor het nationale plan. De velden 10.3 en 10.4 moeten worden ingevuld, ongeacht of hier “ja” of “neen” is geselecteerd.

    Beoordeling van de doeltreffendheid van soortspecifieke actieplannen (SAP’s) voor wereldwijd bedreigde soorten

    Dit veld dient om informatie te verstrekken over de nationale staat van de soort (wat betreft populatiegrootte en areaalgrootte/verspreiding) in verband met de doelstellingen van de soortspecifieke actieplannen (SAP’s)/korte verklaringen inzake beheer (BMS’en). De lijst van soorten met een SAP of BMS waarvoor dit veld moet worden ingevuld, is te vinden in de lijst van taxa met internationale/multilaterale plannen die op het referentieportaal beschikbaar is(32). Een meer gedetailleerde lijst met doelstellingen die bij de beoordeling voor elke soort in aanmerking moeten worden genomen, is te vinden op het referentieportaal.

    Sommige plannen bevatten verschillende korte- en langetermijndoelstellingen. Het actieplan voor Clanga clanga [= Aquila clanga] bevat bijvoorbeeld de volgende doelstellingen met betrekking tot de verspreiding en populatiegrootte:

    1. op de korte termijn: een einde maken aan de achteruitgang van de populatie en alle bestaande broed-, roest- en overwinteringshabitats beschermen;

    2. op de lange termijn: de verspreiding en aantallen van de Europese populatie van de bastaardarend beschermen en het areaal herstellen zodat het opnieuw overeenkomt met de staat ervan in 1920.

    Indien de kortetermijndoelstelling (bv. stabilisatie van de populatiegrootte) is bereikt of er vooruitgang is geboekt in het streven naar de doelstelling, moet optie a) “evolueert in de richting van de doelstelling(en) van het plan” worden geselecteerd.

    Sommige plannen omvatten doelstellingen die niet rechtstreeks worden uitgedrukt als een toename/stabilisering van de populatie of de verspreiding, maar bijvoorbeeld als een vermindering van de sterfte als gevolg van bepaalde vormen van druk of als de bescherming/het herstel van bepaalde belangrijke gebieden. Bij de beoordeling van de doeltreffendheid van een plan moet rekening worden gehouden met het effect van die maatregelen op de populatiegrootte/verspreiding. Als bijvoorbeeld verschillende voor een soort belangrijke gebieden zijn hersteld (verwezenlijking van een kortetermijndoelstelling) en de langetermijndoelstelling is om de populatie van de soort te stabiliseren, maar de populatiegrootte nog steeds afneemt (in hetzelfde tempo), moet optie b) “ongewijzigd” worden geselecteerd.

    Selecteer één van de volgende opties:

    1. evolueert in de richting van de doelstelling(en) van het plan;

    2. ongewijzigd;

    3. verder verslechterend ten opzichte van de doelstelling(en) van het plan.

    Beoordeling van de doeltreffendheid van beheersplannen (MP’s) voor bejaagbare soorten die zich niet in een veilige staat bevinden

    Dit veld is specifiek voor bejaagbare soorten die zich niet in een veilige staat bevinden. Het dient om informatie te verstrekken over hun staat (wat populatiegrootte en areaalgrootte/verspreiding betreft) op nationaal niveau in verband met de doelstellingen van de beheersplannen (MP’s). De lijst van soorten met een beheersplan (MP) waarvoor dit veld moet worden ingevuld, is te vinden in de lijst van taxa met internationale/multilaterale plannen die op het referentieportaal beschikbaar is(33). Een meer gedetailleerde lijst met doelstellingen die bij de beoordeling voor elke soort in aanmerking moeten worden genomen, is te vinden op het referentieportaal.

    Selecteer één van de volgende opties (volg dezelfde richtsnoeren als voor veld 10.3):

    1. verbeterend;

    2. ongewijzigd;

    3. verder verslechterend.

    Bronnen van verdere informatie

    De lidstaten worden verzocht in dit veld links naar relevante websites, weblinks en/of bibliografische verwijzingen van relevante publicaties (bv. een nationaal plan), contactgegevens van verantwoordelijke organisaties enz. te verstrekken.

    Dit deel moet op het niveau van soort/ondersoort worden ingevuld.

    Wordt de soort op nationaal niveau bejaagd?

    Niet alle in bijlage II bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten worden in alle (relevante) lidstaten bejaagd. Vermeld hier of in uw land(34) op de betrokken soort wordt gejaagd. Zo ja, vul dan de velden 11.2, 11.3 en 11.4 in.

    In dit veld wordt aangegeven of een soort in de praktijk op nationaal niveau wordt bejaagd. Bijvoorbeeld: als een soort op grond van de nationale/regionale wetgeving niet bejaagbaar is (en er dus niet op mag worden gejaagd) of als er een permanent verbod geldt (voor bejaagbare soorten), moet er “neen” worden geantwoord. In veld 11.4 “Aanvullende informatie” kan meer informatie worden verstrekt.

    Afschotcijfer

    Verstrek nationale afschotstatistieken (in individuen) per jaar/jachtseizoen voor de zes jaar van de verslagperiode: vermeld in veld 11.2, a), de eenheid (individuen), vul in voorkomend geval veld 11.2, b), in (d.w.z. jachtseizoen, facultatief), en verstrek in veld 11.2, c), de gegevens per jachtseizoen of per jaar (indien seizoen niet wordt gebruikt). Voor de verslagperiode 2019-2024 is jachtseizoen 1 2018/2019 (beginnend in het najaar van 2018 en eindigend in het voorjaar van 2019) en is seizoen 6 2023/2024. Als er een precieze waarde bekend is, vul die dan zowel in het veld “Min.” als in het veld “Max.” in. Als er alleen een minimumwaarde of alleen een maximumwaarde beschikbaar is, moet die in het overeenkomstige veld (“Min.” respectievelijk “Max.”) worden ingevuld. “Onbekend” is ook een optie.

    Als er alleen afschotstatistieken beschikbaar zijn voor een groep soorten, zonder een betrouwbare uitsplitsing per soort, moet het aandeel van elke soort (bv. 50-90 % voor de meest vertegenwoordigde soort en 0-5 % voor de andere soorten) worden geraamd en onder 11.2 als minimum- en maximumwaarde worden ingevuld. Dit moet in veld 11.4 “Aanvullende informatie” worden toegelicht (bv. “De afschotstatistieken (min.-max.) zijn voor een groep soorten ([soort 1], [soort 2], [soort x]) verkregen, maar > 90 % heeft waarschijnlijk betrekking op de soort die het onderwerp van dit verslag is.”). In veld 11.3 “Methodiek” moet optie b) of c) worden geselecteerd om aan te geven dat de gerapporteerde cijfers approximatieve waarden zijn.

    Afschotcijfer — Methodiek

    Selecteer de optie die het best de methode beschrijft die is gebruikt om jachtstatistieken te verstrekken:

    1. volledige inventarisatie of statistisch robuuste raming;

    2. hoofdzakelijk gebaseerd op extrapolatie op basis van een beperkte hoeveelheid gegevens;

    3. hoofdzakelijk gebaseerd op expertise op basis van een zeer beperkte hoeveelheid gegevens;

    4. onvoldoende of geen gegevens beschikbaar.

    Aanvullende informatie (facultatief)

    Verstrek weblinks of bibliografische verwijzingen naar de belangrijkste informatiebronnen die voor het invullen van deel 11 zijn gebruikt, met inbegrip van nadere gegevens over nationale verslagen of online gegevensbanken. In dit veld kan ook alle andere informatie over de afschotstatistieken worden verstrekt, bijvoorbeeld informatie over validiteitscontroles betreffende gegevenskwaliteit en nauwkeurigheid of een vermelding dat er aanvullende demografische gegevens zijn verzameld (bv. op basis van verzamelde vleugels (wing survey)). Recente wijzigingen van de onderzoeksmethoden of verslagleggingsinstrumenten kunnen hier ook worden vermeld.

    Referenties

    BirdLife International (2004), Birds in Europe: population estimates, trends and conservation status, BirdLife International (BirdLife Conservation Series No. 12), Cambridge, UK.

    Del Hoyo, J. & Collar, N.J. (2014), HBW and BirdLife International Illustrated Checklist of the Birds of the World, Volume 1: Non-passerines, Lynx Edicions, Barcelona.

    Hagemeijer, E.J.M. & Blair, M., eds. (1997), The EBCC Atlas of European Breeding Birds: their distribution and abundance, T. & A.D. Poyser, London.

    Sokos, C. & Birtsas, P. (2014), The last indigenous black-necked pheasant population in Europe, G@lliformed 8:13-22.

    Tucker, G.M. & Heath, M.F. (1994), Birds in Europe: their conservation status, BirdLife International (BirdLife Conservation Series No. 3), Cambridge, UK.

    Toelichtingbij het verslagleggingsformat zoals bedoeld in artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG (vogelrichtlijn)